cpede
Blad.
dag 4 December 1920
aft zeer begeerig.
s.
X(
W En als nieuw geboren kinderkens,
ijt zeer begeerig naar de redelijke
•nvervalaohte melk, opdat gij door
.ezelve moogt opwassen; indien gij
[anders gesmaakt hebt dat de Heere
{jgjgoedortieren is. 1 Pctr. 2:2, 3.
jf'Jis bij velen geweest een begeerte
rborgene dingen te kennen,
hier wel in een etoitelijke wereld,
it bloote oog wordt waargeno-
weet toch zeer goed, dat daar-
daarboven een onzienlijke, wereld
geestelijke krachten werken en
machten heerschon.
zoo, er zijn tijden geweest van
alisme, waarin men brutaalweg
in der geestelijke' wereld loochen-
ies alleen uit het stof verklaarde,
dat liefde niets was dan het bloe
dt hart, en denken niets dan zwee-
jj jersenen. Maar deze tijden duurden
en gingen spoedig voorbij,
ven heden ten dage zelfs in een
Op k e periode, waarin veel over
e dingen gedacht en gesproken
I n het eigenaardige van alle mys-
ist dat zij kent' een sterken drang
^verborgen dingen en zoekt een zeer
ntact met de geestelijke wereld,
het reeds in de dagen van ouds.
acht op vogelgeschrei, men vroeg
■grzegsters naar de toekomst, men
geesten der afgestorvenen opko-
iets uit de geheimzinnige wereld te
komen. En heden ten dage is het
want men hoort van Theoso-
[van hun verborgen wijsheid, van
en en van hun séances. Daar ia
je een leven in de wereld der gees-
lindringen in de dingen die verbor-
L En in dit alles wordt een zeer
bh ergerlijke zonde bedreven, want
b o r g e n e dingen zijn voor den
xnzen God, voor Hem alleen, en,
Me geopenbaarde dingen zijn, naar
ellig uitwijzen van des Heeren
voor ons- en onze kinderen,
jenzeggelijk, er is in de heden-
te mystiek van de lieden der wereld
f vragen naar het eeuwige en onzien-
maar men is in dat alles begeerig
nredelijke en valsche melk.
nover die onheilige begeerte van de
che mystiek, roept God de Heere
k op tot een heilig begeeren:
"w geboren kinderkens zijt zeer be
de redelijke en onvervalschte
is zonde als het hart uitgaat
ït zondige, of als gepoogd wordt
serde op zondige wijze te verkrijgen.
I sprake van een begeerig zijn, dat
en er wordt zelfs aangedrongen
zeer begeerig zijn. Doch dan komt
tweeërlei, vooreerst dat het zal
begeerte als van nieuw gebo-:
inderkens, waaronder wij, naan
da ring der leant teekenaren, hebben
staan menschcn die nu nieuwelijks
ods Geest en Woord zijn wedergo-
n de tweede plaats dat die begeerte,
Laar het ware en heilige, naar de re
en onvervalschte melk! Wordt aan
ce voorwaarden voldaan, dan zal de
dezer heilige begeerte ook
reeerlei uitwerken,, allereerst dat ge
►wassen, grooter en sterker worden
ïeere, en voorts dat ge zult proeven
ten, dat de Heere goedertieren is.
hebben wij hier onder „redelijke eo
lschte melk" te verstaan? Het gaat
iet om de eigenaardige tegenstelling
lk en v^sto spijze, waarover met na-
i Apostel Paulus zoo menigmaal
wordt de vaste spijze der volwasse-
iteld tegenover de melkdrank der
onderen.
zulke uitspraken voelt ge terstond
et gaat om de tegenstelling tus-
isschen wat aan pas beginnenden en
gevorderden op den weg des
jeschonkcn zal worden.
Ipostel Paulus heeft het oog op een
tegenstelling. Hij weet dat velen be-
zijn naar o n r e d e 1 ij k e en ver-
c h t e melk, en bet gevaar daarvan
[de, waarschuwt hij voor die giftigo
waarvan men een walging moest
en hij vermaant integendeel zeer
te zijn naar heilige spijs en drank,
l^r e d e 1 ij k e en onvervalsch-
i gaat hier om do tegenstelling van
en onredelijke, van het onver
re en valsche.
t reeds op dat in onze dagen
begeerig zijn, zelfs zeer begeerig,
nystieke spijze en dranke. Zij zoeken
i een onheilige Theosophie of bij een
Spiritisme. En dat nu is onrede-
m vervalschte melk. Bij zulk een 6pijs
zal niemand opwassen, veel min-
roeven en smaken dat de Heere goe-
is.
redelijke melk, die waarachtig
haar 6pijs en drank geeft, is alleen
Woord des Heeren te vinden. De
eekenaren wijzen er op dat men ook
ertalen „woordelijke melk", en dat
ie wil zeggen: de melk des Woords.
melk des Woords is onver-
cht, en door haar^kunt gij opwas
sen. Dit spreekt eigenlijk van zelf, want
gelijk de zuivere melk het rechte voedsel
bevat en daardoor groei aan het lichaam
geeft, zoo geeft alleen de melk des Woords
het ware voedsel aan de ziel en bevordert
daardoor haar geestelijken wasdom.
O, laat. toch af niet alleen van de ijdele.
philosophie, maar ook van de valsche mys
tiek dezer wereld. Laat toch af van al wat
onredelijk en vervalscht of tegen den
Woorde Gods is. Laat. af van al wat uwq
ziele niet ten goede gedijen kan, maar wel
haar eeuwige schade zal berokkenen. In
onze dagen zijn velen o zoo begeerig naar
allerlei openbaring en willen gaarne inge
wijd worden in geheimen en mysteriën. Men
zoekt naar antwoord op allerlei vraag, en
ontziet moeite nog kosten om dat antwoord
to verkrijgen.
Helaas, men loopt den grootsten Profeet
en Leeraar voorbij en gaat te rade met wat
Job noemde winderige weten-
scha p, en vult zijn buik met oostenwind,
(Job 15 2) wat zeggen wil dat. men zijn
ziele vergiftigt met doodelijk venijn.
Zijt gij niet. minder begeerig dan de we
reld, maar zij uw begeeren heilig, en toont
door dat heilig begeeren dat ge zijt
nieuwgeboren kinderkens van den Vader
die in de hemelen is. Ga uw begeerte alleen
uit naar het Woord van uw God, naar het
getuigenis des Heeren. Dat Woord, geopen
baard voor ons en onze kinderen, bewaart
u voor de winderige wetenschap die uw
buik met schadelijken oostenwind vètenlt,
en geeft redelijke en onvervalschte melk,
waarachtige spijs en drank voor uwe zie
len.
Alleen bij dat Woord van uw God kan
het- leven uwer ziel gedijen, en zult ge
voorspoedig opwassen. En bij dat Woord
zult ge, door do mystieke werking des Hei
ligen Geestes, ook proeven en smaken dat
de Heere met goedertierenheid en barmhar
tigheid u mildelijk kroont.
Het begeeren zelf i6 mystiek. En als de
mystieke begeerte uitgaat naar het Woord
des Heeren, dan is er voor de ziel rijke ver
zadiging, en daarin weer wonderlijk mys
tiek genot.
Uit de Pers.
GEZANTSCHAP BIJ DEN PAUS?
Staatsraad prof. mr. D. P. D. Fabius
(a.-r.) schrijft in zijn Studiën en
Schetsen:
Bij de begrootingsdiscussicn yan 1862
drong Groen van Prinsfcerer op opheffing
van hot gezantschap aan; op grond van
het door hem aanvaarde-beginsel van schei
ding van Kerken Staat; en te meer, omdat
hij voorzag dat het gewelddadig ontnemen
van 'e Pausen wereldlijk gebied, en intrek
king van het gezantschap daarna, schijn
kon geven van adhaesie aan het onrecht.
Kap er een gezantschap zijn bij eeno auto
riteit zonder staatsgebied?
Deze zeer pijrneipieele vraag dient in de
eerste plaats beslist te worden. Ook heeft
men wel toe te zien, dat men zich niet ver
lokken late ,op die vraag een toestemmend
antwoord te geven, eigenlijk om te kunnen
aanlanden bij het voorgestelde gezant
schap.
Voorts komt dit punt aan de orde: i§
inderdaad naar de regeering zegt het
Vaticaan thans in bijzondere mate centrum
van diplomatiek verkeer? En, zoo het dit
al is, ligt daarin ook voor het kleine Ne
derland voldoende grond, om daar een ge
zant te vestigen? Is bovendien 'dit centrum
dermate gesloten, dat onze gezant bij het
Italiaansche hof geheel daarbuiten staat?
Eindelijk kan niet geheel ter zijde blijven
de w ij z o van eventueele vertegenwoordi
ging. In het volkenre^t geldt als regel, dat
een Souverein bezwaar kan maken tegen
het ontvangen van een zijner onderdanen
als gezant eener andere Mogendheid. De
onafhankelijkheid, waarop deze in laatst-
gemelde kwaliteit aanspraak maakt, zon-
zich slecht laten vereenigen met zijn onder
daanschap.
Uit die overweging zou voortvloeien,
dal oen Roomsche voor een gezantschap bij
den Paus moeilijk in aanmerking kan ko
men. Van den Paus kan niet. gevergd wor
den dat een lid zijner kerk tegenover hem
aanneemt die zelfstandigheid, welke in den
gezant onmisbaar is.
Maar nu is de eigenaardigheid van het
.Vaticaan deze, dat dit juist de voorkeur
aan Roomsche gezanten geeft. Wat uiter
aard hierop wijst, dat de Paus in de bij
hem geaccrediteerde gezanten wenscht, dat
-zij in hunne ambtelijke kwaliteit steeds in
dachtig zullen blijven aan de ondergeschikt
heid tegenover hem, welke ondergeschikt
heid voor den Roomsche zelfs verder gaat,
dan die aan hunnen wereldlijken Souverein.
Zoo knielen zij voor den Paus, wat zij niet
doen tegenover eene wereldlijke Overheid.
Maar dan moet uiteraard de vraag rijzen,
of een land zich op behoorlijke wijze ver
tegenwoordigd kan voelen, door eenen ge
zant, welke zich in dergelijke ondergeschikt
heid bevindt tegenover den Souverein, bij
wion hij geroepen is, de bolangen zijns lands
waar te nemen.
VEELZEGGENDE CIJFERS.
De cijfers omtrent het Nederlandsche
handelsverkeer gedurende de maand Octo
ber wijzen op een sterker wordende depres
sie in onzen welvaartstoestand, zegt de N.
HaagscheCrt.
Bedroeg de goederenuitvoer 148 millioen
gulden, 'de invoer kwam daartegenover te
6taan met niet minder dan 337 millioen.
Dat is dus een nadeelig verschil^ van f 189
millioen.
Vergeleken bij September daalde de uit
voer met ruim f 17,8 millioen, maar steeg
de invoer met f 20 millioen.
Over 1920 is de toestand thans zoo, dat
bijna tweemaal zooveel werd ingevoerd als
uitgevoerd.
Deze weinige cijfers doen duidelijk zien,
hoezeer ook ons land onder den crisistoe
stand lijdt. Onze schuld aan het buitenland
vermeerdert sterk, terwijl onze uitvoercij-
fers gestadig dalen.
Ongunstiger kan het al niet,
Het is de illustratie van het feit, dat we
niet meer mee kunnen.
In het buitenland concurreert men onze
artikelen van de markt, en zeÜ6 binnens
lands kan het buitenland vooral die lan
den, ar men niet praat van hoogcr le
venspeil dan voor den ooziog, maar zich de
noodige versobering oplegt allerlei ar
tikelen goedkooper leveren dan onze eigen
industrie.
is het te verwonderen, dat de berichten
omtrent intredende malaise met den dag
talrijker en ernstiger worden?
Wij kunnen in ons eigen landje maar
niet doen wat we willen.
Grooto invloed wordt op onzen economi-
sehen toestand geoefend door de landen,
waarmede we relaties onderhouden on ook;
moeten onderhouden.
Worde de les begrepen.
En dringe zij tot) daden, waardoor ver
dere inzinking kan worden voorkomen.
VOOR HET OOGENBLIK.
Een scherp debatje, zegt- de R o 11 e r d.,
werd bij de replieken der algemeen© begroo-
tingsdebatten gevoerd tusschen de heeren
Wijnkoop en Mr. Troelstra.
Gij leeft bij oogenblikken zoo voegde
de communistische leidsman den sociaal-
democratiscken aanvoerder toe.
Men weet van u hoe gij „voor heb
o o g e n b 1 i k" staat, maar op uw hou
ding voor een volgend oogenblik is geen
staat te maken.
„Voor 't oogenblik" hebt gij het
tafellaken met de burgerlijke partijen door
gesneden, maar als de vrijzinnigen weer
eens toenadering betoonden, hoe oordeelt
gij dan op het volgend oogenblik,
Mr. Troelstra?
•„Voor 't oogenblik" wenscht gij
niet do dictatuur van het proletariaat,
maar als de revolutie aan de grenzen na
dert gaat gij dan op het volgend
oogenblik de revolutie juichend tege
moet, Mr. Troelstra?
„Voor 't o o g e n b 1 i k" verwerpt gij
samenwerking met het Bolsjewisme, maar
als zich de triomf van de Russische revolu
tionairen nog een6 grootscher ontwikkelt
gaat gij dan met de Bolsjewisten arm
in arm?
Inderdaad, scherp is hier het portret ge-
teekend.
Als een riet worden dezo volksmaunen
voortgedreven van oogenblik tot oogenblik.
Rijpere Jeugd.
x.
„Al onze ellende komt hierdoor, dat wij
niet alleen kunnen zijn," schreef de bekende
Chamfort eens. Of met andere woorden:
onze ellende i6, dat wij geen persoonlijk
heid zijn. Dat voelde ook de groote Noor
sdie dramaturg Henrik Ibsen, die in zijn
„Volksvijand" deze krachtwoorden uit
spreekt: „de sterkste man is hij, die alleen
staat." Ja, dit is het kenmerk der persoon
lijkheid, dat hij zich wel alleen, maar
niet eenzaam; wel vrij maar nooit onge
bonden, wel b e w u s fc, doch nimmer over-
bewust weet. Hij zoekt de duizelende hoog
ten op van het leven uit God. „En op de
bergen moet het immer eenzaam zijn!"
Welnu, is het niet de roeping van iede-
ren opvoeder het rijpere kind naar die
hoogten te voeren? Zoekt het kind er zelf
niet naar? Zoekt het niet met onstuimigen
drang naar onafhankelijkheid, zelfstandig
heid, naar het recht der persoonlijkheid?
En komt die drang niet overal in uit? Is
het niet telkens een breken met het oude,
om iu nieuwe levensverhoudingen, nieuwe
gedachten, nieuwe emoties, een nieuwen
rijkdom te veroveren? Welnu we zagen
het reeds ,in dien gang wordt het. kind
door de omstandigheden des levens meer
malen gestoord. Wordt het belet in z'n
vrije vlucht. Leert het door schade en
schande wijs te worden.
En dan wordt steeds dringender de roep
om „leiding". Leidihg van ouderen. Leiding
bovenal van ervaren en met zelfkennis, van
wijzen, met redelijke bezinning. En dat ook
in de verlovingstijd.
Hoe staat dan het kind vaak tegenover
zijn ouders?
Wo kunnen hier twee gevallen onderschei
den:
Ten eerste: 't geval, waar het rijpere
kind zoo alle zinnen, gedachten, droomen
en willen op het voorwerp zijner liefdo ge
concentreerd heeft dat er geen plaats
voor vader of moeder over is. Hierover
spraken wij reeds herhaalde malen, en we
noemden dit niet het ongunstigste geval.
Want de menschelijlce desillusie komt van
zelf, door de branding der hartstocht en de
wrijving der gedachten, heen.
Dan is tenslotte er nog maar één weg
open; die naar de Haven der Behoudenis,
naar God.
Maar thans hebben wij 't oog op een an
der geval.
Op het middelmatige. Dus op het meest
voorkomende. Want naturen, die met hun
heele zijn liefhebben, o, die komen maar
zoo zelden, zoo spaarzaam voor.
Welnu het Christendom keert zich in de
eerste plaats tegen all^ middelmatigheid,
tegen halfheid, en wankeling. Het Chris
tendom komt ook in de opvoeding met den
eisch der absoluutheid, der b er
s 1 i s t. h e i d. Jezus stelt ons altijd voor
een „of dit.of dat", voor een 6 p r o n g,
een wagen met Hem, voor een keuze.
En wat is nu het. middel o- - al?
Dit: dat het rijpere kind eigenlijk niet
goed weet. te kiezen tusschen z'n oudere en
z'n verloofde; tusschen de opvoeding
en het resultaat van een normale op
voeding. Vergeet niet, hoe sterk de band
der on voeding i61
Die is gelegd in mo. suart. Die is ge
knoopt in tranen en bloed. Die heeft het
kind omstrengeld van de wieg, tot het mo
ment. kwam van het zich-gebonden-voelen
aan dien band snoeren zich herinneringen
vast. Herinneringen aan gesprekken, aan
familiegebeurtenissen, aan vaders arbeid,
aan-moeders vroomheid. Die band leidde
het kind veilig door de schooljaren en door
de puberteit heen, totdathet rijpere
kind zijn groeiende rijpheid voelt. Totdat
het mystieke afwachten, die innerlijke vrees
kwam.Want het kind hoopte op een
nieuwen, een jongeren, een mooiereu band.
En die wordt gelegd in de verloving.
Plotseling is die band er. Voor het
kind de volle waarde ervan beseft.
Maar en hier ligt het conflict die
band trekt.
En wat doet gij nu, opvoeder?
Heeft met de gëVajzigde omstandighe
den, ook u w houding zich gewijzigd?
Hebt ge moeite gedaan, dat kind een
„persoonlijkheid te maken?
Hebt ge uw belangstelling, uw liefde ge
loond in het aarzelend ontloken geluk van
uw kind?
„Ja", zegt ge misschien.
„Goed, dan zijn we klaar. Maar toch heb
ik nog één vraag: Hebt ge uzelf voor uw
kind verloochend? Een vraag, die
misschien erg hinderlijk, zelfs onbescheiden
is omdat ze 't oordeel velt over uw op
voeding.
Ge hebt uw kind misschien niet altijd be
grepen tijdens zijne verloving, 't Was of
het iets achterhield. En ge dacht, dat het
wel in orde zou komen, als „ze er maar
eens met elkaar over gesproken hadden."
Werkelijk ge meende het goed.
Maar hoe ze er ook samen over praatten:
't kwam niet in orde. Uw kind bleef stil
en n u k k i g". Welnu, toen ging het u ver
velen, toen zijt ge boos geworden. Toen
striemden uw woorden. Toen kraakte uw
toorn. Toen hebt ge uw kind mismoedig go-
maakt.
Maar toen hadt gij moeten „begrij
pen"
Toen hadt ge moeten vragen: laat ik
m'n kind wel genoeg vrij? Bind i k het niet
teveel in de practijk des levens? Plaats ik
mijzelf met mijn vadereischen, met mijn
levensbeginselen niet teveel tusschen hen bei
den? Heb ik mijn best er wel genoeg voor
gedaan, dat mijn jongen, mijn meisje toch
altijd nog bet gevoel had, dat het tegon-
over „de verloofde", zichzelf was?
Ik geloof gaarne, dat gij daar nooit op
gelet hebt.
Och, waar het zelfverloochening betreft,
zijn we meestal zoo hopeloos kortzichtig.
Al meenen we 't niet zoo erg.
Ge vondt het in 't eerst zoo prettig, dat
uw rijper kind toch ook in zijn verloving
met alle moeilijkheden naar u toe kwam.
Alles met u bepraten wilde.
En wat ge niet deed was dit: dat ge zei:
„neen, m'n kind dat is j o u w zaak." Maar
zelfs al hebt ge dit dan toch wel eens ge
zegd, hoe was de practijk? Bonden daar
huiselijke plichten niet teveel, als „zij er
samen eens uit-moesten"Als ze eikaars
nabijheid eens een moment noodig hadden?
Zeg eens, hebt ge toen naar uw vermogen
„medegewerkt"?
En als uw kind het eens moeilijk had,
hebt ge het dan ook eens alleen willen
laten? Óf was uw liefde zoo egoistisch
dat gij, allen tact en fijngevoeligheid mist
te, uw kind met zijn nieuwe leven zich
zelf te laten zijn? Heu6ch gij, ah op
voeder moest daarvoor gezorgd hebben,
want uw jongen, uw meisje hield nog te
veel van u, om het uit z i c h z e 1 f te doen.
Het schuwde teveel uw toorn. Want we
worden immers zoo gemakkelijk boos, als
wij onszelf hebben te verloochenen? Men
kan alles van ons gedaan krijgen, maar
niet de eisch, dat wij moeten mmder-wor-
den. Want dan grijpt God in op het ter
rein der opvoeding. Dan gaat Hij ons op
voeden. En dat willen we niet. Dan breken
we liever met alles. Dan offeren we des
noods ons kind ervoor op; zijn geluk, z'n
vrede, z'n blijde glimlach.
Ja, zoo is de zondaar als opvoeder.
En Die in den hemel woont zal lachen....
Cc - cr nog een inkeer.
Een v .-i.;k zelf onderzoek. Want er is
nog een genade.
ln het bezonken slib der dikwijls pijnlij-
ko, maar ook weer rijke zelfkennis, zaait de
Landman des hemels, zijn koren.
Wie dat weet als opvoeder, is reeds be
zig aan don bouw. Den bouw, niet alleen
van eigen persoonlijkheid, maar ook aan
dien der „rijpere jeugd".
Bezien we het leven alleen uit den naur
wen hoek van ons egoisme, dan wordt ons
uitzicht al dadelijk belemmerd door de stei
le muren, do trotsche huizingen der-zelf
zuchtige schepselen; naturen, dio maar één
woord kennen: „Ik" Maar toch, er is
nog een troost.
Deze namelijk; dat: geen muren verdu
ren der uren geweld. Want in t ontbin
dingsproces des Tijds grijpt in de Hand des
Eeuwigen.
Zelf6 de hechts te muren van onzen trot-
schen zelfzucht, ze worden vernioügd door
den onstoffelijken.
Uit detf chaos van bemostte ruines, van
gevelde eiken en van vervallen grootheid
bouwt de Bouwmeester op Zijn tempel. En
dit is t r o o s t. voor u, afgematte ziel, dat
God toch met u Zijn werk voltooit
Dat ge in Zijn hand machteloos zijt, o
ja, maar toch ook weer uw plaats krijgt in
den gevel van Zijn Hui6.
Maar er is méér. In de ontroering der
vergankelijkheid gegrepen, gordt Christus
u aan, tot eeno hernieuwing van u
zelf. En door het knekelenveld ruischt de
sprake der eeuwige jeugd. En als gij ge
weend hebt. over de onmacht van uw
zelfbehoud, o versta het, Gods werk
met. u nadert do voleindiging."
Eens slaat het uur, dat de groote Tem
pelbouwer u zoolang bewerkt, u zoolang
bebeiteld, u zoo gepolijst, u zoo hernieuwd
DE HUISELIJKE HAAilD.
Ate do ruwe winterkoning
Beek en stroom verstijven doet,
In den nacht de bloemen schildert.
Waar ons de ochtend mee begroot;
't Schoone wiaterparadijs
Bloemfestoen van sneeuw en ijs.
Als hij met zijn killen adem
Sneeuw en hageljacht verspreidt,
En door 't bladerloos geboomte
Lied'ren van vergan'lijkheid
In een klagend, hol gefluit
Als oen sombre grafzang uit
Dan is daar een heerlijk plekje.
Onder 't hoog en need'rig dak.
Waar de koude wordt vergoten,
,Wijl m' oen vroolijk vuurtje ontstak,
't Is het hoekje, mij zoo waard,
Aan den huisoiijlcen haard.
Laat de gure windvlaag huilen,
Klagen door mijn schoorsteen heen,
Laat do sneeuwklok builen dwar'len
Met den scherpen hagelsteen:
Menig recht gelukkig uur
Wacht mij bij mijn knappend vuur.
Laat het buiten donker wezen.
Laat het vriezen, dat het kraakt,
'k Vlei mij op dat plekje neder,
Waar geen winterkou genaakt
En mijn snorrend haardje spreidt
Rondom mij gezelligheid.
Blijde, vricnd'lijke getuige
Van zoo menig vroolijk uur,
,Welk een licht en gloed verspreidt gij
Met uw woelig vlammend vuur,
Met uw gloeiend, knappend hout,
öp 't gelaat van jong en oud!
heeft-, dat ge de proef hebt doorstaan om
een steen te zijn aan Zijn Woning.
Maar dan: een levende steen, dis laai
doorstralen het binnenste Licht Zijner Hei
ligheid.
En dan is d i t het Wonder: gij zijt aan
den anderen kant zelf ook weer mede-
bouwer geworden.
Zelf moogt ge den steen en den beitel
de kalk en de truffel, den passer en den
haak hanteeren.
Bouw dan voort, in den stillen nacht bij
vloed van mane- en starrenzilver.
Bouw dan voort als do dageraad, dooi
vooglenlied begroet., gloren gaat op verre
morgenwolken.
En getuig in uw levend gebouw van de
grootheid en de eeuwigheid en van da
oneindige liefdo yan uwen heiligen Heer.
DE NIEUWE HUURWETTEN.
De hoofdinhoud van de nieuwe huurweLen,
zooals ze nu luiden na behandeling ir, de
Tweede Kamer, en waarschijnlijk spoedig door
de eerste Kamer zullen worden behandeld,
rolge hier aan de hand van een uittreksel in
het „Hbld.":
A. De „huuraanzeggingswe l".
Wanneer een woning leeg 6taat („nirt op
ernstige wijze in de werkelijke bewoning is
voorzien"), kan de huurcommissie dr-n eige
naar of den huurder of and«re recht
hebbende aanzeggen, ten haren genoegen in
do bewoning te voorzien. Zij bepaa'l Jaarvoor
een termijn (van ten minste één maand), dien
zij telkens met één maand kan ver!cjij
Is aan de aanzegging niet naar genoegen
van de huurcommissie voldaan, daa kan Jczo
de woning naipens den rechtheb
bende verhuren.
B. Aanvulling van de w o-
ningnoodwet.
Wanneer een woning geheel of gedeeltelijk
onbewoond wordt gelaten. ,f
door de schuld van den eigen vat (als deze
haar verhuurd heeft) in bijzondere mate wordt
verwaarloosd, kan de gemeenlerv iJ_cp wit-
stel van B. en W. haar on-eigen en,
eventueel doen verbouwen, en verhuren.
C. Wijziging van de huur-
commissiewet.
Behalve hel - bedingen van „sleutelgeld"
wordt ook het aannemen ervan strafbaar
gesteld, zelfs indien dit voor een derde ge
schiedt (de straf is hoogstens een maand
hechtenis of een boete van hoogstens duizend
gulden).
Verder dient te worden onderscheiden tus
schen woningen beneden een zekere huur
waarde (voor de groote gemeenten f 10) per
week in 1918 (categorie A, die oorspronkelijk
onder de huurcommissiewet viel) en .daarbo
ven (categorie B). Dan geldt:
Dc huurprijzen mogen zonder tus-
schenkomst van de huurcom
missie maximaal worden verhoogd met
20 pet. van de huur som op 1 Januari 1916
(categorie A) of 10 pet. van de huursom op I
Januari 1918 (categorie B). Is na die data.
maar vóór de instelling der huurcommissie
(voor categorie B: 29 Maart 1918, tenminste
in die gemeenten, waar toen een huurcom
missie bestond) een hoogere huur bedongen,
dan moet de verhuurder daarvoor alsnog goed
keuring vragen aan de huurcommissie of zijn
prijs terugbrengen.
Verdere verhooging van huur moet de ver
huurder aan de goedkeuring van de huur
commissie onderwerpen. Keurt deze een ver
hooging nieT goed, dan stelt zij, den verhuur
der gehoord, een huursom vast.
De huurcommissie kan aan dc goedkeuring
of vaststelling van een huurprijs de voor
waarde verbinden, dat binnen een bepaal
den tijd herstellingen of verbeteringen aange
bracht worden.
De huurcommissie staat
geleidelijke huurverhoogin-
g e n toe, totdat een billijke opbrengst van
de woning wordt verkregen; zij gaat daarbij
echter niet hooger dan tot 50 pet. van dc nor
male huurwaarde op 1 Januari 1916 voor
categorie A, of 37,5 pet. daarvan op dien da
tum voor categorie B, tenzij hoogere uitgaven
of ingrijpende verbeteringen aan de woning
een grootcre verhooging wettigen.
De commissie houdt bij hare beslissingen To
kening met het onderhoud van de woning.