cpede Blad. dag 4 December 1920 aft zeer begeerig. s. X( W En als nieuw geboren kinderkens, ijt zeer begeerig naar de redelijke •nvervalaohte melk, opdat gij door .ezelve moogt opwassen; indien gij [anders gesmaakt hebt dat de Heere {jgjgoedortieren is. 1 Pctr. 2:2, 3. jf'Jis bij velen geweest een begeerte rborgene dingen te kennen, hier wel in een etoitelijke wereld, it bloote oog wordt waargeno- weet toch zeer goed, dat daar- daarboven een onzienlijke, wereld geestelijke krachten werken en machten heerschon. zoo, er zijn tijden geweest van alisme, waarin men brutaalweg in der geestelijke' wereld loochen- ies alleen uit het stof verklaarde, dat liefde niets was dan het bloe dt hart, en denken niets dan zwee- jj jersenen. Maar deze tijden duurden en gingen spoedig voorbij, ven heden ten dage zelfs in een Op k e periode, waarin veel over e dingen gedacht en gesproken I n het eigenaardige van alle mys- ist dat zij kent' een sterken drang ^verborgen dingen en zoekt een zeer ntact met de geestelijke wereld, het reeds in de dagen van ouds. acht op vogelgeschrei, men vroeg ■grzegsters naar de toekomst, men geesten der afgestorvenen opko- iets uit de geheimzinnige wereld te komen. En heden ten dage is het want men hoort van Theoso- [van hun verborgen wijsheid, van en en van hun séances. Daar ia je een leven in de wereld der gees- lindringen in de dingen die verbor- L En in dit alles wordt een zeer bh ergerlijke zonde bedreven, want b o r g e n e dingen zijn voor den xnzen God, voor Hem alleen, en, Me geopenbaarde dingen zijn, naar ellig uitwijzen van des Heeren voor ons- en onze kinderen, jenzeggelijk, er is in de heden- te mystiek van de lieden der wereld f vragen naar het eeuwige en onzien- maar men is in dat alles begeerig nredelijke en valsche melk. nover die onheilige begeerte van de che mystiek, roept God de Heere k op tot een heilig begeeren: "w geboren kinderkens zijt zeer be de redelijke en onvervalschte is zonde als het hart uitgaat ït zondige, of als gepoogd wordt serde op zondige wijze te verkrijgen. I sprake van een begeerig zijn, dat en er wordt zelfs aangedrongen zeer begeerig zijn. Doch dan komt tweeërlei, vooreerst dat het zal begeerte als van nieuw gebo-: inderkens, waaronder wij, naan da ring der leant teekenaren, hebben staan menschcn die nu nieuwelijks ods Geest en Woord zijn wedergo- n de tweede plaats dat die begeerte, Laar het ware en heilige, naar de re en onvervalschte melk! Wordt aan ce voorwaarden voldaan, dan zal de dezer heilige begeerte ook reeerlei uitwerken,, allereerst dat ge ►wassen, grooter en sterker worden ïeere, en voorts dat ge zult proeven ten, dat de Heere goedertieren is. hebben wij hier onder „redelijke eo lschte melk" te verstaan? Het gaat iet om de eigenaardige tegenstelling lk en v^sto spijze, waarover met na- i Apostel Paulus zoo menigmaal wordt de vaste spijze der volwasse- iteld tegenover de melkdrank der onderen. zulke uitspraken voelt ge terstond et gaat om de tegenstelling tus- isschen wat aan pas beginnenden en gevorderden op den weg des jeschonkcn zal worden. Ipostel Paulus heeft het oog op een tegenstelling. Hij weet dat velen be- zijn naar o n r e d e 1 ij k e en ver- c h t e melk, en bet gevaar daarvan [de, waarschuwt hij voor die giftigo waarvan men een walging moest en hij vermaant integendeel zeer te zijn naar heilige spijs en drank, l^r e d e 1 ij k e en onvervalsch- i gaat hier om do tegenstelling van en onredelijke, van het onver re en valsche. t reeds op dat in onze dagen begeerig zijn, zelfs zeer begeerig, nystieke spijze en dranke. Zij zoeken i een onheilige Theosophie of bij een Spiritisme. En dat nu is onrede- m vervalschte melk. Bij zulk een 6pijs zal niemand opwassen, veel min- roeven en smaken dat de Heere goe- is. redelijke melk, die waarachtig haar 6pijs en drank geeft, is alleen Woord des Heeren te vinden. De eekenaren wijzen er op dat men ook ertalen „woordelijke melk", en dat ie wil zeggen: de melk des Woords. melk des Woords is onver- cht, en door haar^kunt gij opwas sen. Dit spreekt eigenlijk van zelf, want gelijk de zuivere melk het rechte voedsel bevat en daardoor groei aan het lichaam geeft, zoo geeft alleen de melk des Woords het ware voedsel aan de ziel en bevordert daardoor haar geestelijken wasdom. O, laat. toch af niet alleen van de ijdele. philosophie, maar ook van de valsche mys tiek dezer wereld. Laat toch af van al wat onredelijk en vervalscht of tegen den Woorde Gods is. Laat. af van al wat uwq ziele niet ten goede gedijen kan, maar wel haar eeuwige schade zal berokkenen. In onze dagen zijn velen o zoo begeerig naar allerlei openbaring en willen gaarne inge wijd worden in geheimen en mysteriën. Men zoekt naar antwoord op allerlei vraag, en ontziet moeite nog kosten om dat antwoord to verkrijgen. Helaas, men loopt den grootsten Profeet en Leeraar voorbij en gaat te rade met wat Job noemde winderige weten- scha p, en vult zijn buik met oostenwind, (Job 15 2) wat zeggen wil dat. men zijn ziele vergiftigt met doodelijk venijn. Zijt gij niet. minder begeerig dan de we reld, maar zij uw begeeren heilig, en toont door dat heilig begeeren dat ge zijt nieuwgeboren kinderkens van den Vader die in de hemelen is. Ga uw begeerte alleen uit naar het Woord van uw God, naar het getuigenis des Heeren. Dat Woord, geopen baard voor ons en onze kinderen, bewaart u voor de winderige wetenschap die uw buik met schadelijken oostenwind vètenlt, en geeft redelijke en onvervalschte melk, waarachtige spijs en drank voor uwe zie len. Alleen bij dat Woord van uw God kan het- leven uwer ziel gedijen, en zult ge voorspoedig opwassen. En bij dat Woord zult ge, door do mystieke werking des Hei ligen Geestes, ook proeven en smaken dat de Heere met goedertierenheid en barmhar tigheid u mildelijk kroont. Het begeeren zelf i6 mystiek. En als de mystieke begeerte uitgaat naar het Woord des Heeren, dan is er voor de ziel rijke ver zadiging, en daarin weer wonderlijk mys tiek genot. Uit de Pers. GEZANTSCHAP BIJ DEN PAUS? Staatsraad prof. mr. D. P. D. Fabius (a.-r.) schrijft in zijn Studiën en Schetsen: Bij de begrootingsdiscussicn yan 1862 drong Groen van Prinsfcerer op opheffing van hot gezantschap aan; op grond van het door hem aanvaarde-beginsel van schei ding van Kerken Staat; en te meer, omdat hij voorzag dat het gewelddadig ontnemen van 'e Pausen wereldlijk gebied, en intrek king van het gezantschap daarna, schijn kon geven van adhaesie aan het onrecht. Kap er een gezantschap zijn bij eeno auto riteit zonder staatsgebied? Deze zeer pijrneipieele vraag dient in de eerste plaats beslist te worden. Ook heeft men wel toe te zien, dat men zich niet ver lokken late ,op die vraag een toestemmend antwoord te geven, eigenlijk om te kunnen aanlanden bij het voorgestelde gezant schap. Voorts komt dit punt aan de orde: i§ inderdaad naar de regeering zegt het Vaticaan thans in bijzondere mate centrum van diplomatiek verkeer? En, zoo het dit al is, ligt daarin ook voor het kleine Ne derland voldoende grond, om daar een ge zant te vestigen? Is bovendien 'dit centrum dermate gesloten, dat onze gezant bij het Italiaansche hof geheel daarbuiten staat? Eindelijk kan niet geheel ter zijde blijven de w ij z o van eventueele vertegenwoordi ging. In het volkenre^t geldt als regel, dat een Souverein bezwaar kan maken tegen het ontvangen van een zijner onderdanen als gezant eener andere Mogendheid. De onafhankelijkheid, waarop deze in laatst- gemelde kwaliteit aanspraak maakt, zon- zich slecht laten vereenigen met zijn onder daanschap. Uit die overweging zou voortvloeien, dal oen Roomsche voor een gezantschap bij den Paus moeilijk in aanmerking kan ko men. Van den Paus kan niet. gevergd wor den dat een lid zijner kerk tegenover hem aanneemt die zelfstandigheid, welke in den gezant onmisbaar is. Maar nu is de eigenaardigheid van het .Vaticaan deze, dat dit juist de voorkeur aan Roomsche gezanten geeft. Wat uiter aard hierop wijst, dat de Paus in de bij hem geaccrediteerde gezanten wenscht, dat -zij in hunne ambtelijke kwaliteit steeds in dachtig zullen blijven aan de ondergeschikt heid tegenover hem, welke ondergeschikt heid voor den Roomsche zelfs verder gaat, dan die aan hunnen wereldlijken Souverein. Zoo knielen zij voor den Paus, wat zij niet doen tegenover eene wereldlijke Overheid. Maar dan moet uiteraard de vraag rijzen, of een land zich op behoorlijke wijze ver tegenwoordigd kan voelen, door eenen ge zant, welke zich in dergelijke ondergeschikt heid bevindt tegenover den Souverein, bij wion hij geroepen is, de bolangen zijns lands waar te nemen. VEELZEGGENDE CIJFERS. De cijfers omtrent het Nederlandsche handelsverkeer gedurende de maand Octo ber wijzen op een sterker wordende depres sie in onzen welvaartstoestand, zegt de N. HaagscheCrt. Bedroeg de goederenuitvoer 148 millioen gulden, 'de invoer kwam daartegenover te 6taan met niet minder dan 337 millioen. Dat is dus een nadeelig verschil^ van f 189 millioen. Vergeleken bij September daalde de uit voer met ruim f 17,8 millioen, maar steeg de invoer met f 20 millioen. Over 1920 is de toestand thans zoo, dat bijna tweemaal zooveel werd ingevoerd als uitgevoerd. Deze weinige cijfers doen duidelijk zien, hoezeer ook ons land onder den crisistoe stand lijdt. Onze schuld aan het buitenland vermeerdert sterk, terwijl onze uitvoercij- fers gestadig dalen. Ongunstiger kan het al niet, Het is de illustratie van het feit, dat we niet meer mee kunnen. In het buitenland concurreert men onze artikelen van de markt, en zeÜ6 binnens lands kan het buitenland vooral die lan den, ar men niet praat van hoogcr le venspeil dan voor den ooziog, maar zich de noodige versobering oplegt allerlei ar tikelen goedkooper leveren dan onze eigen industrie. is het te verwonderen, dat de berichten omtrent intredende malaise met den dag talrijker en ernstiger worden? Wij kunnen in ons eigen landje maar niet doen wat we willen. Grooto invloed wordt op onzen economi- sehen toestand geoefend door de landen, waarmede we relaties onderhouden on ook; moeten onderhouden. Worde de les begrepen. En dringe zij tot) daden, waardoor ver dere inzinking kan worden voorkomen. VOOR HET OOGENBLIK. Een scherp debatje, zegt- de R o 11 e r d., werd bij de replieken der algemeen© begroo- tingsdebatten gevoerd tusschen de heeren Wijnkoop en Mr. Troelstra. Gij leeft bij oogenblikken zoo voegde de communistische leidsman den sociaal- democratiscken aanvoerder toe. Men weet van u hoe gij „voor heb o o g e n b 1 i k" staat, maar op uw hou ding voor een volgend oogenblik is geen staat te maken. „Voor 't oogenblik" hebt gij het tafellaken met de burgerlijke partijen door gesneden, maar als de vrijzinnigen weer eens toenadering betoonden, hoe oordeelt gij dan op het volgend oogenblik, Mr. Troelstra? •„Voor 't oogenblik" wenscht gij niet do dictatuur van het proletariaat, maar als de revolutie aan de grenzen na dert gaat gij dan op het volgend oogenblik de revolutie juichend tege moet, Mr. Troelstra? „Voor 't o o g e n b 1 i k" verwerpt gij samenwerking met het Bolsjewisme, maar als zich de triomf van de Russische revolu tionairen nog een6 grootscher ontwikkelt gaat gij dan met de Bolsjewisten arm in arm? Inderdaad, scherp is hier het portret ge- teekend. Als een riet worden dezo volksmaunen voortgedreven van oogenblik tot oogenblik. Rijpere Jeugd. x. „Al onze ellende komt hierdoor, dat wij niet alleen kunnen zijn," schreef de bekende Chamfort eens. Of met andere woorden: onze ellende i6, dat wij geen persoonlijk heid zijn. Dat voelde ook de groote Noor sdie dramaturg Henrik Ibsen, die in zijn „Volksvijand" deze krachtwoorden uit spreekt: „de sterkste man is hij, die alleen staat." Ja, dit is het kenmerk der persoon lijkheid, dat hij zich wel alleen, maar niet eenzaam; wel vrij maar nooit onge bonden, wel b e w u s fc, doch nimmer over- bewust weet. Hij zoekt de duizelende hoog ten op van het leven uit God. „En op de bergen moet het immer eenzaam zijn!" Welnu, is het niet de roeping van iede- ren opvoeder het rijpere kind naar die hoogten te voeren? Zoekt het kind er zelf niet naar? Zoekt het niet met onstuimigen drang naar onafhankelijkheid, zelfstandig heid, naar het recht der persoonlijkheid? En komt die drang niet overal in uit? Is het niet telkens een breken met het oude, om iu nieuwe levensverhoudingen, nieuwe gedachten, nieuwe emoties, een nieuwen rijkdom te veroveren? Welnu we zagen het reeds ,in dien gang wordt het. kind door de omstandigheden des levens meer malen gestoord. Wordt het belet in z'n vrije vlucht. Leert het door schade en schande wijs te worden. En dan wordt steeds dringender de roep om „leiding". Leidihg van ouderen. Leiding bovenal van ervaren en met zelfkennis, van wijzen, met redelijke bezinning. En dat ook in de verlovingstijd. Hoe staat dan het kind vaak tegenover zijn ouders? Wo kunnen hier twee gevallen onderschei den: Ten eerste: 't geval, waar het rijpere kind zoo alle zinnen, gedachten, droomen en willen op het voorwerp zijner liefdo ge concentreerd heeft dat er geen plaats voor vader of moeder over is. Hierover spraken wij reeds herhaalde malen, en we noemden dit niet het ongunstigste geval. Want de menschelijlce desillusie komt van zelf, door de branding der hartstocht en de wrijving der gedachten, heen. Dan is tenslotte er nog maar één weg open; die naar de Haven der Behoudenis, naar God. Maar thans hebben wij 't oog op een an der geval. Op het middelmatige. Dus op het meest voorkomende. Want naturen, die met hun heele zijn liefhebben, o, die komen maar zoo zelden, zoo spaarzaam voor. Welnu het Christendom keert zich in de eerste plaats tegen all^ middelmatigheid, tegen halfheid, en wankeling. Het Chris tendom komt ook in de opvoeding met den eisch der absoluutheid, der b er s 1 i s t. h e i d. Jezus stelt ons altijd voor een „of dit.of dat", voor een 6 p r o n g, een wagen met Hem, voor een keuze. En wat is nu het. middel o- - al? Dit: dat het rijpere kind eigenlijk niet goed weet. te kiezen tusschen z'n oudere en z'n verloofde; tusschen de opvoeding en het resultaat van een normale op voeding. Vergeet niet, hoe sterk de band der on voeding i61 Die is gelegd in mo. suart. Die is ge knoopt in tranen en bloed. Die heeft het kind omstrengeld van de wieg, tot het mo ment. kwam van het zich-gebonden-voelen aan dien band snoeren zich herinneringen vast. Herinneringen aan gesprekken, aan familiegebeurtenissen, aan vaders arbeid, aan-moeders vroomheid. Die band leidde het kind veilig door de schooljaren en door de puberteit heen, totdathet rijpere kind zijn groeiende rijpheid voelt. Totdat het mystieke afwachten, die innerlijke vrees kwam.Want het kind hoopte op een nieuwen, een jongeren, een mooiereu band. En die wordt gelegd in de verloving. Plotseling is die band er. Voor het kind de volle waarde ervan beseft. Maar en hier ligt het conflict die band trekt. En wat doet gij nu, opvoeder? Heeft met de gëVajzigde omstandighe den, ook u w houding zich gewijzigd? Hebt ge moeite gedaan, dat kind een „persoonlijkheid te maken? Hebt ge uw belangstelling, uw liefde ge loond in het aarzelend ontloken geluk van uw kind? „Ja", zegt ge misschien. „Goed, dan zijn we klaar. Maar toch heb ik nog één vraag: Hebt ge uzelf voor uw kind verloochend? Een vraag, die misschien erg hinderlijk, zelfs onbescheiden is omdat ze 't oordeel velt over uw op voeding. Ge hebt uw kind misschien niet altijd be grepen tijdens zijne verloving, 't Was of het iets achterhield. En ge dacht, dat het wel in orde zou komen, als „ze er maar eens met elkaar over gesproken hadden." Werkelijk ge meende het goed. Maar hoe ze er ook samen over praatten: 't kwam niet in orde. Uw kind bleef stil en n u k k i g". Welnu, toen ging het u ver velen, toen zijt ge boos geworden. Toen striemden uw woorden. Toen kraakte uw toorn. Toen hebt ge uw kind mismoedig go- maakt. Maar toen hadt gij moeten „begrij pen" Toen hadt ge moeten vragen: laat ik m'n kind wel genoeg vrij? Bind i k het niet teveel in de practijk des levens? Plaats ik mijzelf met mijn vadereischen, met mijn levensbeginselen niet teveel tusschen hen bei den? Heb ik mijn best er wel genoeg voor gedaan, dat mijn jongen, mijn meisje toch altijd nog bet gevoel had, dat het tegon- over „de verloofde", zichzelf was? Ik geloof gaarne, dat gij daar nooit op gelet hebt. Och, waar het zelfverloochening betreft, zijn we meestal zoo hopeloos kortzichtig. Al meenen we 't niet zoo erg. Ge vondt het in 't eerst zoo prettig, dat uw rijper kind toch ook in zijn verloving met alle moeilijkheden naar u toe kwam. Alles met u bepraten wilde. En wat ge niet deed was dit: dat ge zei: „neen, m'n kind dat is j o u w zaak." Maar zelfs al hebt ge dit dan toch wel eens ge zegd, hoe was de practijk? Bonden daar huiselijke plichten niet teveel, als „zij er samen eens uit-moesten"Als ze eikaars nabijheid eens een moment noodig hadden? Zeg eens, hebt ge toen naar uw vermogen „medegewerkt"? En als uw kind het eens moeilijk had, hebt ge het dan ook eens alleen willen laten? Óf was uw liefde zoo egoistisch dat gij, allen tact en fijngevoeligheid mist te, uw kind met zijn nieuwe leven zich zelf te laten zijn? Heu6ch gij, ah op voeder moest daarvoor gezorgd hebben, want uw jongen, uw meisje hield nog te veel van u, om het uit z i c h z e 1 f te doen. Het schuwde teveel uw toorn. Want we worden immers zoo gemakkelijk boos, als wij onszelf hebben te verloochenen? Men kan alles van ons gedaan krijgen, maar niet de eisch, dat wij moeten mmder-wor- den. Want dan grijpt God in op het ter rein der opvoeding. Dan gaat Hij ons op voeden. En dat willen we niet. Dan breken we liever met alles. Dan offeren we des noods ons kind ervoor op; zijn geluk, z'n vrede, z'n blijde glimlach. Ja, zoo is de zondaar als opvoeder. En Die in den hemel woont zal lachen.... Cc - cr nog een inkeer. Een v .-i.;k zelf onderzoek. Want er is nog een genade. ln het bezonken slib der dikwijls pijnlij- ko, maar ook weer rijke zelfkennis, zaait de Landman des hemels, zijn koren. Wie dat weet als opvoeder, is reeds be zig aan don bouw. Den bouw, niet alleen van eigen persoonlijkheid, maar ook aan dien der „rijpere jeugd". Bezien we het leven alleen uit den naur wen hoek van ons egoisme, dan wordt ons uitzicht al dadelijk belemmerd door de stei le muren, do trotsche huizingen der-zelf zuchtige schepselen; naturen, dio maar één woord kennen: „Ik" Maar toch, er is nog een troost. Deze namelijk; dat: geen muren verdu ren der uren geweld. Want in t ontbin dingsproces des Tijds grijpt in de Hand des Eeuwigen. Zelf6 de hechts te muren van onzen trot- schen zelfzucht, ze worden vernioügd door den onstoffelijken. Uit detf chaos van bemostte ruines, van gevelde eiken en van vervallen grootheid bouwt de Bouwmeester op Zijn tempel. En dit is t r o o s t. voor u, afgematte ziel, dat God toch met u Zijn werk voltooit Dat ge in Zijn hand machteloos zijt, o ja, maar toch ook weer uw plaats krijgt in den gevel van Zijn Hui6. Maar er is méér. In de ontroering der vergankelijkheid gegrepen, gordt Christus u aan, tot eeno hernieuwing van u zelf. En door het knekelenveld ruischt de sprake der eeuwige jeugd. En als gij ge weend hebt. over de onmacht van uw zelfbehoud, o versta het, Gods werk met. u nadert do voleindiging." Eens slaat het uur, dat de groote Tem pelbouwer u zoolang bewerkt, u zoolang bebeiteld, u zoo gepolijst, u zoo hernieuwd DE HUISELIJKE HAAilD. Ate do ruwe winterkoning Beek en stroom verstijven doet, In den nacht de bloemen schildert. Waar ons de ochtend mee begroot; 't Schoone wiaterparadijs Bloemfestoen van sneeuw en ijs. Als hij met zijn killen adem Sneeuw en hageljacht verspreidt, En door 't bladerloos geboomte Lied'ren van vergan'lijkheid In een klagend, hol gefluit Als oen sombre grafzang uit Dan is daar een heerlijk plekje. Onder 't hoog en need'rig dak. Waar de koude wordt vergoten, ,Wijl m' oen vroolijk vuurtje ontstak, 't Is het hoekje, mij zoo waard, Aan den huisoiijlcen haard. Laat de gure windvlaag huilen, Klagen door mijn schoorsteen heen, Laat do sneeuwklok builen dwar'len Met den scherpen hagelsteen: Menig recht gelukkig uur Wacht mij bij mijn knappend vuur. Laat het buiten donker wezen. Laat het vriezen, dat het kraakt, 'k Vlei mij op dat plekje neder, Waar geen winterkou genaakt En mijn snorrend haardje spreidt Rondom mij gezelligheid. Blijde, vricnd'lijke getuige Van zoo menig vroolijk uur, ,Welk een licht en gloed verspreidt gij Met uw woelig vlammend vuur, Met uw gloeiend, knappend hout, öp 't gelaat van jong en oud! heeft-, dat ge de proef hebt doorstaan om een steen te zijn aan Zijn Woning. Maar dan: een levende steen, dis laai doorstralen het binnenste Licht Zijner Hei ligheid. En dan is d i t het Wonder: gij zijt aan den anderen kant zelf ook weer mede- bouwer geworden. Zelf moogt ge den steen en den beitel de kalk en de truffel, den passer en den haak hanteeren. Bouw dan voort, in den stillen nacht bij vloed van mane- en starrenzilver. Bouw dan voort als do dageraad, dooi vooglenlied begroet., gloren gaat op verre morgenwolken. En getuig in uw levend gebouw van de grootheid en de eeuwigheid en van da oneindige liefdo yan uwen heiligen Heer. DE NIEUWE HUURWETTEN. De hoofdinhoud van de nieuwe huurweLen, zooals ze nu luiden na behandeling ir, de Tweede Kamer, en waarschijnlijk spoedig door de eerste Kamer zullen worden behandeld, rolge hier aan de hand van een uittreksel in het „Hbld.": A. De „huuraanzeggingswe l". Wanneer een woning leeg 6taat („nirt op ernstige wijze in de werkelijke bewoning is voorzien"), kan de huurcommissie dr-n eige naar of den huurder of and«re recht hebbende aanzeggen, ten haren genoegen in do bewoning te voorzien. Zij bepaa'l Jaarvoor een termijn (van ten minste één maand), dien zij telkens met één maand kan ver!cjij Is aan de aanzegging niet naar genoegen van de huurcommissie voldaan, daa kan Jczo de woning naipens den rechtheb bende verhuren. B. Aanvulling van de w o- ningnoodwet. Wanneer een woning geheel of gedeeltelijk onbewoond wordt gelaten. ,f door de schuld van den eigen vat (als deze haar verhuurd heeft) in bijzondere mate wordt verwaarloosd, kan de gemeenlerv iJ_cp wit- stel van B. en W. haar on-eigen en, eventueel doen verbouwen, en verhuren. C. Wijziging van de huur- commissiewet. Behalve hel - bedingen van „sleutelgeld" wordt ook het aannemen ervan strafbaar gesteld, zelfs indien dit voor een derde ge schiedt (de straf is hoogstens een maand hechtenis of een boete van hoogstens duizend gulden). Verder dient te worden onderscheiden tus schen woningen beneden een zekere huur waarde (voor de groote gemeenten f 10) per week in 1918 (categorie A, die oorspronkelijk onder de huurcommissiewet viel) en .daarbo ven (categorie B). Dan geldt: Dc huurprijzen mogen zonder tus- schenkomst van de huurcom missie maximaal worden verhoogd met 20 pet. van de huur som op 1 Januari 1916 (categorie A) of 10 pet. van de huursom op I Januari 1918 (categorie B). Is na die data. maar vóór de instelling der huurcommissie (voor categorie B: 29 Maart 1918, tenminste in die gemeenten, waar toen een huurcom missie bestond) een hoogere huur bedongen, dan moet de verhuurder daarvoor alsnog goed keuring vragen aan de huurcommissie of zijn prijs terugbrengen. Verdere verhooging van huur moet de ver huurder aan de goedkeuring van de huur commissie onderwerpen. Keurt deze een ver hooging nieT goed, dan stelt zij, den verhuur der gehoord, een huursom vast. De huurcommissie kan aan dc goedkeuring of vaststelling van een huurprijs de voor waarde verbinden, dat binnen een bepaal den tijd herstellingen of verbeteringen aange bracht worden. De huurcommissie staat geleidelijke huurverhoogin- g e n toe, totdat een billijke opbrengst van de woning wordt verkregen; zij gaat daarbij echter niet hooger dan tot 50 pet. van dc nor male huurwaarde op 1 Januari 1916 voor categorie A, of 37,5 pet. daarvan op dien da tum voor categorie B, tenzij hoogere uitgaven of ingrijpende verbeteringen aan de woning een grootcre verhooging wettigen. De commissie houdt bij hare beslissingen To kening met het onderhoud van de woning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1920 | | pagina 5