HieuweLeiilsclieCouranl Tweede Blad. Ingezonden. Woensdag 13 October IS20 Uit de Pers. WAAR DE MIELIOENEN BI.IJ VEN. De Maasbode geeft een merkwaardig staaltje van de wijze waarop bij „Oorlog" met de belastingpcnningen wordt omge sprongen. In de suppletoire Oorlogsbegrooting voor 1920, wordt 1,5 m i 11 i o e n aange vraagd voor het bouwen van een pakhuis, om den voorraad laken en klecding op te^ bergen, terwijl in de memorie yan toelich ting te lezen staat, dat daarvoor, in afwach ting van" latere goedkeuring door de Sta- tcn-Generaal, reeds f 400.000 is uitgegeven, Hét werk bevindt zich dus reeds in een ver gevorderd stadium, zoodat de Kamer zoo goed als voor een voldongen feit wordt ge steld. Het bij deze lakenvoorraden gevoerde be leid heeft steeds onze bijzondere belang stelling gehad, zoodat we dezo zaak, eens afzonderlijk villen beschouwen. In een artikel over bezuiniging op de de fensie in het ochtendblad van 15 December 1919 vestigden wij het eerst de aandacht, op het aanwezig zijn in de veeraen te Am sterdam, van een voorraad ter waarde van 45 millioen gulden. Van het plan om daarvoor een pakhuis te bouwen voor 1,5 milliuen repten we niet, omdat volgens onze inlichtingen, die op alle punten later juist bleken, de minister vcr- klaard had, voor een dergelijk plan van de intendance, geen geld aan de Kamer te j durven vragen. Bij de behandeling van de oorlogsbegroo ting op dien dag werd de kwestie van het I voorradige laken niet in het debat gebracht, maar de heer v. Dijk stelde daaromtrent den minister eenige vragen. Het antwoord hierop luidde, dat de waarde inde ."da ad on geveer 45 millioen gulden bedroeg, doch dat het in het voornamen lag, de goederen welke niet geschikt zijn voor langdurige oplegging op te mimen. Bovendien werd «r met de departementen van Waterstaat en Justitie, overleg gepleegd, omtrent het be schikbaar stellen van militair laken, tot aanmaak van dien6tkleeding voor het on der genoemde departementen rossorteerend personeel. Bij de behandeling van de oorlogsbegroo ting in de Eerste Kamer werd deze kwestie ook ter sprake gebracht in de stukken. In de memorie van antwoord van 5 Fe bruari wordt nogmaals verklaard, dat er goederen zullen worden opge ruimd maar bovendien wordt er mede gedeeld, dat er maatregelen in uitvoering zijn om te voorzien in de noodigo magazijn ruimte, omdat de opberging in de veemen niettegenstaande daarvoor 105.000 gulden per jaar werd betaald te wenschcn over laat. Uit de memorie van toelichting van de suppletoire oorlogsbegrooting blijkt, dat deze maatregel in den aanvang van het jaar genomen bestond uit het ter hand nemen van den bouw van een pakhuis van 1,5 mil lioen. Van opruiming en overdracht aan andere departementen is er geen sprake meer, de waarde is blijkens do stukken nog 6teede 45 millioen. Door onzo actie tegen den grooten voor raad, die door hetcentraal magazijn wordt vastgehouden, willen wc geenszins te ken nen geven, dat voor de weermacht geen re- servekleeding noodig is. In 1914 is duide lijk gebleken, dat er voor het leger wel de gelijk iets moet worden opgelegd, want in de eerste maanden van de mobilisatie, was ons leger beslist onvoldoende gekleed, al kwam een groot deel daarvan op rekening van de commandanten, die zoo spoedig mo gelijk de donkere kleeding wcnschlen op te ryimen. De vraag waar het om gaat is echter of de thans, geheel zonder medewerking van de volksvertegenwoordiging, ingeslagen weg de juiste is. Dit betwijfelen we. Veel dat de intendance in den mobilisa tietijd gedaan heeft, is in het rapport daar over met den mantel der liefde bedekt, maar als dit tot gevolg heeft, dat men voortgaat, alsof er niet beter gehandeld kon worden, dan betreuren we dit ten zeerste. Of er nog jaren oorlog te wachten waren is er tegen het einde van de mobilisatie la ken aangekocht, want behalve de 45 mil lioen, die in de veeraen liggen, zijn ook de centrale magazijnen tot den nok gtfvuld met kleeding. Bewaren van de hoeveelheid, waarvoor dit pakhuis in aanbouw is, beteekent, dat over 10 jaar deze voorraad hot land aan rente en loonen perso neel zeker 100 millioen ko6t. Een verstandig zakenman zou zich daar om zoo spoedig mogelijk van 'n dergelijke grooten voorraad ontdoen. Hoeveel te "eer der het rijk, waar het dit laken dat door hen geverfd kan worden, bij andere depar tementen kan plaatsen. Het wollen laken kan men bovendien niet jaren bewaren, zon der dat het door z.g. mot beschadigd wordt. Vooral niet bij laken, dat aan stapels ligt opgetast en niet aan lucht en den invloed van bederfwerende stoffen kan worden blootgesteld. Met de hierdoor te verwach ten verliezen moet dus ook rekening wor den gehouden. De voorraad, die men hier opgevlogen wenscht te houden en die voor oorlogstijd moet dienen, is naar onze meening dan ook veel te groot, zelfs indien men er de eerste Jaren afneemt om nieuwe lichtingen te klee- den en daardoor de oorlogsbegrooting te drukken. Van een algemeen streven naar bezuini ging is hier dan ook weinig merïbaar. De Bev. aurseholcn. Prof. Fabius schrijft in zijn laatste „Stu diën en Schetsen": „Minister De Visser heeft een wetsont werp ingediend, dat strekt tot het uit 's lands kas subsidie geven aan bijzondere bewaarscholen, onverschillig hunne rich ting; aan neutrale, zoowei als aan chris telijke bewaarscholen. De gemeentebesturen zullen dan het voor deel hebben, dat, voor zoover zij bijzondere bewaarscholen subsidieeren, daaraan eene einde komt." Voorts zullen de voorstanders van neu trale scholen nog het voorrecht genieten, dat de gemeentebesturen als tot dusver neutrale bewaarscholen zullen kunnen oprichten. De neutralisten zullen dus wel in de han den klappen? O neen, nog jammeren zij met bitter ge kerm. Ontbreekt hun dan alle waahleerings- vermogen? Wellicht schuilt de verklaring elders. Het neutralisme is weinig Ncderlandsch; kan slechts bestaan als hot van boven wordt neergelaten. Zoo durft men niet re kenen op veel neutrale bewaarscholen, door particulieren opgericht. En juist wegens do geringe behoefte aan neutrale bewaarscho len, zoude ook subsidie aan gemeemlijke neutrale bewaarscholen verleend moenen worden. Elias Annes Borgar. Op den 12cn October was hot hondurd jaar go- leden, dat onze beroemdo landgenoot E A. Borger overleed. Dit gaf J. H. aanleiding in bet „Ilbld." een ar tikel te plaatsen waaraan hot volgende is ont leend: Vroegtijdig moest do kleine Eliaa mode voor het gezin gaan verdienen, waartoe hij bij een goud- on zilversmid in de leer werd gedaan. Dat 6trookte echter geenszins mot zijne neigingen. Er was voor hom edeler goud te bewerken, fijner zilver te ciseleeren. Hij wilde gaan studeeren, ta len beoefenen, en eenmaal al3 zioleherder eene gemeente weiden. Nu kwamen hem de notaris Van den Arker te Joure en da. Schlikker te Langweer ter hulp. Zoo kon hij op zeventienjarigen locftijd ingeschreven worden als lid dor theologische fi- culteit te Leiden, waar hij met eene beurs be giftigd werd. Zes jaron later promoveerde hij op eene dissertatio over Paulus' brief aan de Gala tiers. De kosten der promotie werden door cura telen gedragen, terwijl de stedelijke regeoring hem met een gouden medaille vereerde. Nu stond de kerkelijke wereld voor hem open Maar de hoogeschool wilde hom niet afstaan. Aanstonds volgde oeno benoeming tot lector in de uitlegkunde van het Nieuwe Testament, na vier jaar veranderd in een buitengewoon en weder om drie jaar laterin een gewoon hoogleoraarschap. In 1817 verwisselde hij van faculteit door hot onderwijs in het Grieksch en de algemoeno ge schiedenis op zich te nemen. Een jaar te voren was hij lid geworden van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, voorloopo- van de Koninklijke Academie van Wetenschap pen. Twee malen zag hij ziin geleerden arbeid door Teller's Godgeleerd Genootschap bekroond; het .gold eene verhandeling over het Mysiicismo, en oeno bestrijding van Ebcrhard's meening,thans wederom door tal van onderzookers voorgestaan, dat het Christendom zijn oorsprong yond in be grippen van Alexandrijnsche wijsbegeerte en Joodschen godsdienst. Ook .de Maatschappij van Wetenschappen to Haarlem deed hem twee malen de eer eener bekroning toekomen. Doch ook buiten de geleerde wereld was zijn naam roemvol bekend. Hij was een uitmuntend kanselredenaar. Destijds vervulden de hoogleer- ai en der theologische faculteit met elkander ééne predikantsplaats in de stad hunner inwoning, en traden dus geregeld, buiten den vacantietijd, om beurten des Zondags op. Natuurlijk waren zij be voegd buiten dezen voorgeschreven dienst ook ol- ders te spreken. Zoo kreeg Borgor ook dezen lio- ven wensch vervuld. Hij heeft getoond, wat onze vaderlandsche taal op den kansel vermag. Wat meer zegt, hij kende de gave en heeft haar in toepassing gebracht, om in de harten der menschen te lezen, hun hun- ne eigen gedachten en overleggingen te doen ver staan. Niemand minder da» zijn landgenoot Van dei Palm, die zelf schitterend in praktijk bracht hetgeen hij over de gewijde welsprekendheid do ceerde, getuigdo: „Indien Borger soms dwaalt, hetzij in keuze van woord of uitdrukking, hetzij in standpunt of behandeling van zijn ondorwerp men moet Borgor zijn om aldus te kunnen djralen. Men matige zich 'dan niet licht het vonnis der beoordeeling aan over helgoen men in hein laaü- baar acht, en herkenne ook daarin denzelfden geest, die in zijn hooge eu edele vlucht ons met zich ten homel voort." Benijdenswaardig, ja onnavolgbaar zijn „do vonken van vernuft, dio in zijn werk schitteren, ,dc trekken van schranderheid cn scherpzinnig heid, die er zelfs to overvloedig in voorkomen, de verrassende weudingen, het diep roerende, het aangrijpende zijner uitdrukking, zijn verwonder lijk talent om do ziel te schokken en te vorheffen" Golijk hij in do collegezaal vlooiend Latijn sprak zoo was hij ovcneens boheorschor zijnor moeder taal. En dan was hij gclief&als dichter. Vooral door zijn Rijnlied heeft hij de harten veroverd. Bij de promotie van zijn zoon in 1840, die in do voorrede zijner dissertatie vol hartelijkheid den reeds lang verscheidene hrdenkt, heeft prof. Tor Haar vader en zoon beiden gehuldigd. De eor6tc gedenkt hij als redenaar, van Pinkstervuur onw blonken; en als den dichter, wiens zangen niet zullen sterven, vooral niet die eeue zang: Want wie, o grijze Rijn, doolt langs uw oovar- dreven, Hoort niet in 1 zuchtend riet een droeve harp- klank beven? 'tïs Borgor'8 zwanenlied! Tweemaal is Borgor gehuwd geweest, beide malen slechts kort. In 1814 met Abrahjiwina Van der Meulen, die hem hot volgend jaar reeds ge noemden zoon schonk, maar zelvo na de goboorte overleed. Tot zijn jongen sprak hij in een trof- fond lied van de teeder geliefde vrouw. In 1819 mt Cornelia Scheltema. In 1820 kwam een leven* loos kindje ter wereld, welks geboorte de moedor het leven kostte. En bij gaf aan den Ouden Rijn de opdracht: Wees Gij mijn bode En voer ter rustplaats mijner doode De tolken mijner mcneehlijkheid. Immers daar Te Katwijk, waar de zoute golven, O Rijnu wachten in haar schoot, Daar ligt in 't schrale zand bedolven Mijn kostbaar offer aan den dood. Nog liad hij eene daad van piëteit te vor- richten. Ik heb mijn dochtertje opgograven, Toen 't pleit'dor moeder was beslist, En lei het in de groote kist, En aan de borst, dio 't wicht moest laven, Dat nimmer laafnis noodig. bad. Ik dacht: één huis behoort aan beiden, Wat God vereent, zal ibspict scheiden, En sloot in de urn den dubhplen schat. Zijn wensch, dat eerlang ook zijn gebeente mocht rusten bij het overschot, dat hom behoord word vervuld. Gelijk eveneens Van der Palm, is hij in het Zuid-Hollandsche zeedorp begravon. „Zijn stof heeft Katwijk's duinen! Zijn naam heeft 's lands historie". Wij blijven hem liefhebben al3 den dichter vnn hot gevoelvolle, in vele talen overgebrachte „Rijntje". Gemeentezaken. Do gemeente-financien. Zooals wij roods met een enkel woord mee* deelden, hebben B. en W. aan den Raad oen nota gericht waarin do financieele toostand dor ge meente onder do oogen wordt gezien. De -totale schuldenlast der gemeente voor zoover uitgedrukt in vaste loeningon bedroog op 1 Januari 1920 f9.181.200. Krachtens raads- bsluit van 29 Maart 1920 werd een nieuwe bo ning, groot f2.000.000 aangegaan. Anderzijds word afgelost op 1 Juli 1920 f 253-300 en zal wor, den afgelost op 1 Januari 1921 nog f 16.800. Do pchuld op 1 Januari 1921 beloopt alzoo na deze aflossing f 10.927.900 of f 1.746.700 meer dan oen jaar to voren. Bovendien komt echter op den dienst 1920 nog een ongedekt bedrag voor van f 50.000 en op dezen dienst van f707.869, welke als strekkende voor „cri6is-uitgaven" buiten den gowonen dienst zijn gehouden, terwijl zij evenmin in vaste lee ningen zijn opgenomen, omdat van het begin af vaststond, dat, voorzoover de van het Rijk ta ontvangen uitkeering uit de Oorlogswinstbelasting niel tot delging ervan zou kunnen strekken, een bijzondere wijze van delging, welke zonder de lasten voor één jaar al to zwaar te maken, toch evenmin de lasten der crisisjaren mede op het verre nageslacht zou doen drukken, een delging dus bijv. door een leening op korten termijn, Vr- raden zou wezen. Het voornemen van B. en W. is nu aan de nog op de begrooting 1920 voorko mende crisisuitgaven hun bijzonder karakter te ontnemen, m.a.w. deze uitgaven uit den gewonen dienst te dokken door bij de bepaling van het vermenigvuldigingscijfer^voor het belastingjaar 1920—'21 ook met het bovengenoemde bedrag van f 50.000 rekening te houden: Verder wenschen zij het bedrag van f707.869 ((zijnde het restant der crisis-uitgaven aver de ^jpren 1914—1919 na vermindering met do eer ste twee uitkeoringen uit do opbrengst der Oor- logswistbelasting)- wanneer bekend zal zijn hoe* veel daarop nog in mindering kan gebracht wor den wegens de dorde en Ïaat3te uitkeering, over een termijn van 5 a 10 jaar te verdoolcn en wel hetzij door oen vaste leening op zoodanigeu tor mijn of wel door geleidelijke vermindering van de hiervoor loopende vlottende schuld. De keuzo tusschcn beide middolen zal in hooge mato door den toestand op de geldmarkt worden beinvlood, dio het moge hier met een enkel woord wor den aangestipt voor de gemeenten voortdurend grooler moeilijkheden biedt. In elk geval wordt, in afwachting van een nadere beslissing omtrent den vorm dor delging, op deze begrooting beroi-'.s f 100.000 ter aflossing van hot voor rekening dor gemeente blijvende deel der crisisuitgaven uitge trokken (volgnr. 223). Op dozo wijze wordt dan met de liquidatie van deze erfenis dor oorlogsja ren althans een aanvang gemaakt. Naast de vaste schuld en de crisis-schuld valt in de derde plaats nog de aandacht te vestigen op het bedrag van f 665.307.92,5, dat thans reeds voor verschillende buitengewone uitgaven is gevo teerd, zonder dat dezo gedekt konden worden uit de laatst gesloten vaste leening, welk bedrag, voorzoover uitgegeven, dus betaald is door uit gifte van vlottend schidpapier. Hot totaio bodreg dezor vlottende 6chuld is momenteel weder f 855.000. In verband met de stijging der gewone uitga ven, is de post hoofdelijke omslag opgevoerd tot het bedrag dat noodig was om de begrooling sluitend to maken, doch het kohier 1920—1921 zal moeten worden afgewacht, alvorens kan wor den nagegaan of het inderdaad waarschijnlijk is, dat een bedrag van ruim f2.800.000 te Leiden uit den hoofdelijken omslag kan word opgebracht zonder blijvende 6chade voor de gemeente. Wan* neer het antwoord" op dio vraag ontkennend mocht luiden, zal opnieuw naar andere bronnen van in komsten of versterking van de opbrengst van be staande bronnen moeten worden omgezion. Geen straatbelasting. B. cn W. doelen verder mede, dat zij niet zijin overgegaan tot het aanhangig maken van oen voorstel tot hel heffen eener straatbelasting, waartoe zij zich destijds be reid hebben verklaard", waarom van hun veranderd standpunt in dezen "hier tor plaatse met een enkel woord rekenschap wordt gegeven. Naarmate de voorbereiding van een des betreffend voorstel vorderde, rezen telkens nieuwe argumenten, welke tegen de Invoe ring eener stra&tbelaet-ing pleiten. Voor eerst bleek reeds dadelijk, dat, zou de op brengst althans eeriig gewicht in de schaal leggen, de kleinere woningen niet konden worden vrijgesteld. De eigenaren daarvan zouden uit den aard der zaak niet aarzelen die verzwaring hunner lasten af te wentelen op de huurders, wellicht in de meeste ge vallen met eenige afronding, en de Hnur- commissie zou zich derhalve geplaatst zien voor de zeer zware taak om nog eens alle woningen alleen voor dit doel de revue te laten passeeren. Juist de tegenwoordige tijdsomstandigheden toch maken «het on waarschijnlijk, dat de huiseigenaren dezen nieuwen last voor eigen rekening zouden nemen: zoodat ten slotte, wat de bewoners van huurwoningen betreft, slechts betrek kelijk weinigen-, n.l. degenen die nog pro- fiteeren van een langen huurtermijn, tijde lijk ,eenig voordeel zouden erlangen. Hel sterk toegenomen getal eigenaars bewoners waren dooreongenooien met deze nieuw e belasting niet gebaat, daar hetgeen aan hoofdelijken' omslag gewonnen wordt weer moet worden uitgegeven aan straat- belasting. Zij, die in verhouding tot hun inkomen, met het oog op een groot geain of om andere redenen, een betrekkelijk groote woning bewonen, zouden eer nadeel lijden, zij, die kleiner wonen dan anderen met hetzelfde inkomen, wellicht eenig voordeel genieten. Een argument, dat voor de nieuwe belasting pleit, zien B. en W. hierin niet, nog daargelaten dat het voor de administratie veel omslachtiger en voor de belastingschuldigen ten slotte ook las tiger en onaangenamer is, als twee belas tingen geheven worden inplaats van één. Het oordeel zou wellicht anders uitvallen, als de straatbelasting een aantal nieuwe belastingplichtigen opleverde, die langs an déren weg niet zijn te treffen. Bij de be sprekingen er over hebben dan ook steeds de gebouwen van openbare lichamen en van banken en andere bedrijven voor oogen gestaan. Het is echter gebleken, dat in de- bestaande gemeentelijke verordeningen tot heffing eener straatbelasting steeds de voor den1 openbaren dienst bestemde gobouwen van de belasting -zijn vrijgesteld, zoodat de waarschijnlijkheid bestaat, dat zij zonder deze bepaling niet worden goedgekeurd. Ten slotte merken B. en W. op, dat de grondslag der heffing van een straatbelas ti-ug, hetzij men deze zoekt in de gevel lengte der gebouwen aan de openbare straat, hetzij in de kadastrale oppervlakte, hetzij in de kadastrale huurwaarde, toch steeds een vrij willekeurige blijft en mee- nen daarmede voldoend hun gewijzigd standpunt te hebben verklaard. Waar B. en W. voornemens zijn zoo spoedig mogelijk, nadat de inhoud der wetswijziging vaststaat, de wenschelijkhaad voor onze gemeente van één of meer dezer nieuwe belastingen te overwegen, daar ho pen zij dat daaraan ook voor het jaar 1921 nog baten (zullen kunnen worden' ontleend. Verwacht mag worden dat de wetswijzi ging wijders een verdubbeling van de op centen op de grondbelasting en een betere regeling van den hoofdelijken omslag, zoo ten aanzien van de forensen als op het punt der progressie, zal brengen. Ook heeft de jongste Troonrede een spoedige verhoo- ging van de rijkguitkeering ingevolge de wet van 1997 in uitzicht gesteld, die zeker •mede nog we! aan het jaar 1921 zal ten goede komen. (Buiten verantwoordelijkheid der RedJ Mijnheer de Redacteur! Ik kan niet nalaten om eenige regelen te schrij ven aangaande de Hoofdelijke Omslag in de ge meente Ter Aar. Na hetgeen zooal ia bekend geworden ran het kohier, valt het niet te verwonderen dat er zoo- veol stof over opwaait. Het ia ook meer dan treurig,zooals het in elkaar gezet, is, en daarna getoekend door do hoeren raadsleden, zonder dat ook maar de minste aan* merking werd gemaakt. Dit is mijn inziens een on verantwoordelijken daad, daar het opmaken van 't kohier in deze plaats niet zoo gemakkelijk gaat o mrodon het gros van do inwoners tuinders zijn en dezo hot vorig jaar in 't geheel geen inkomen haddon, of zoo dit bij enkele nog wol hot geval is, dit toch geen naam mag dragon. Nu weten we allen, de schuld moet betaald worden, maar, en dit is het waarover het in hoofdzaak gaat, de heffing is al te ongelijk. Dit zou mijn inziens anders zijn geweest, wanneer do heoren raadsleden beter hun plicht hadden go- daan, of vraag ik mij af: is er willekeurig gehan deld? Zoo ja, dan moet ook daar een roden voor zijn. Opmerkelijk is het, dat juist oen greop menschen zeer laag is aangeslagen on een ander gedeelte zeer hoog. Wanneer hier geen willekeur in het spel is, dan geeft dit geen hoogen dunk van de regeerkunst ran de heeren aan wie bij de laatste verkiezin gen de belangen der gemeente zijn toevertrouwd. Met dank voor de verleende plaatsruimte, M. de R. teoken ik als Een inwoner van Tor Aar. 3-Octoberieest te I<eidea. M. de R.! Op den 4ea October had ik het genoegen mot een heel goede kennis te Leiden te zijn en daar de focsten mee te maken. Nadat we de wonderechoone optocht hadden bewonderd, lieten we ons met de ruenschéostroom meevoeren naar het Schuttersveld. Torwijl wo daar stonden dwaalden mijn gedach ten naar hot Van der War K-park. 'k Zag daar dien grooten held slaan, en groette hem oerbiodig. Hij groette terug. „Waar gaat ge heen?" vroeg bij. „Naar 'l Schuttersveld mijnheer", gaf ik teh antwoord. „Wat gaan jullie daar doen?" „O, ,'t is daar feest op het veld, 't zal daar wel leuk zijn." ,,'k Zou wel mee willen met jullio, mag ik?" Wo vonden hot heel leuk, on waren voreerd dat die groote hold met ons moe liep. 't Was druk op den weg dien wij gingen, 'k Verbeelde mij dat allo menschen naar ons koken. En geen wonder, 't was immers een groot man die in ons midden liop. „Wat oen licht jonge vriend?" zei do burge meester. Plots liet hij onzo arm los. „Wat is dat" vroeg hij. Wel mijnheer dat is het feestterrein, hier wordt Loidons Ontzet gevierd, 'k Ga niet verder mee" besloot onze nieuwe vriend. „Waar om niet?" vroeg ik. „Kom burgemeester, één keor moeten we rond gaan" zei mijn kennis. .,Nu één keor dan" zoide hij „maar eigenlijk hoor ik hior niet thuis. Nauwlijks waren wo op hot terroiu toen hij mij aan den arm trok. „Wal is dat voor ccn ding?" vroeg hij. 'k Weet zelf ook niet goed hoc zoo'n ding heet, maar dal stellen vliegmachi nes voor. kijk daar gaan ze." „Zoo!" Even stonden we stil. ,.'t Is raar hoor" vond de burgemeester, „'t Duurt maar even dat- vliegen" meende hij. „Wat kost dat?" vroeg hij eensklaps, ,,'k Woot niet" gaf ik ten antwoord, maar mijn kennis zcide ,,'t slaat er op 25 cent per rit. Ongeloovig trok hij de schouders op. Hij greep mj eensklaps weer bij den ar<n, en sei „Wat schie ten ze toch". Mijn kennis begon luid te lachen, maar ik zei: „weineen mijnheer, dat is geen schie ten, ze slaan op het hoofd van Jut-, kijk daar gaat er weer een. Een droev^ trek lag op liet edele ffclaat, ut zachtjes hoorde ik hem mompelen „Wat een on* zin". Overal bleef hij slaan, vroeg wat dat was. en dan scudde bij weer het hoofd, 'k Zag zelfs zoo nu eu dan hoe hij een traan weg; It Weer bleef bij staan. „Wat is dat v-or t mei?*' k Bemerkte dat hij ontstemd wa- en j, u ten antwoord: „dat is een Theater mijnbeer, ifii draaide zich om an mompelde: „*k Wil die cUaai- lieid niet zien". ,.'k Zie dafr weer oo iets", zoi de hij, „Wat is dat voor een wesonl- hij verder. „O mijnheer", gaf ik ten autwooid, Jat is een man, een clown, die de menschen naar bin nen moet lokken. „Is dat dan een ruensch?" „Ja mijnheer". Weer schudde hij het hoofd. „Kom laat ons nu maar heengaan" besloot hij. Lang* zaam cn moeilijk gingen we weer naar het ui der Werffpark. „Nu mijnheer, wat dunkt u nu van hot feest" vroeg mijn kennis. ,,'t Moest verboden worden" antwoordde hij. „Maar mijnheer" wierp ik tegen, ,,'k heb toch' wel oens gelezen dat liet stadsbestuur -n 158/ besloot dat deu 3en October in der eeuwigheid zal gevierd worden binnen deze veste." „Ge hebt gelijk jonge vriend, maar 't is bedoeld als vierdag, eu zooals het nu gaat, is 't kermis". We zagen hoe hij in de verte tuurde, de groot» hand word opgeheven, en hij sprak: „Ginds hob* ben wij zo saaingeroepen." Do hand verdween '.i zijn borstzak, waaruit een stuk papier te voor* schijn kwam. „Lees dit eens", zeide hij. Ik bogiit te lezen: „SoO vermenen mynhearon do Gommis-* saris6en endc Gerechte ende uyt hairo macht, ende authoriteyt gebieden, lasten cade bovelea oenor yogelyck hem met ganscher herten lot Godt te begeven, ende dezelve van Zijne ouoyncieluLe goodicheyt end onvoorsiene barmhertichoyt, hart* grondolyclcen to danken, pryzen ende Ioovcn enz. ende zal een yegelijk tot dien eyrtde te re tont iu de Pieterskercke gaan." 'k Gaf liet papior terug. „Begrijpt ge nu hoe wij het bedoeld hebben?" vroeg hij. Ja mi]U-i heer," was mijn antwoord. Begrijpt go nu waarom ik die kermis afkeur.'t ii daarom, dat het niet past, bij die weenendc scha-* ren die zich in de Pieterskerk verzameld hadden, om God te loven en te danken. „Denk eens even in, koereien er door pestileplia en van lfcnger gestorven zijn, terwijl de overige nauwelijks op hun beenen konden staan. Toen te uitredding kwam weenden we, maar ook de stoor» geuzen, zij weenden", ging hij voort. En als zo nu hier waren dan zou bun hart ook met droefheid vervuld zijn, gelijk het mijne, na mijn reis naar het Schuttere veld. En terwijl zijn stem stokte in zijn keel. sprak hij: „Hebt de wereld niet lief, noch hare begeer* Itjkheid". „Zeg", zei mijn kenni3, „we moesten naar huis gaan, 'k vind het hier een echte^kcr* roisboel,,. 'k Schrok uit raijp overpeinzing op. „Ja", antwoordde ik, „laat ons gaan". 't Was donker op de plaats, waar het eigenlijk licht had moeten wezen. De groote Pieterskerk stond in het dnister. 'k Dacht nog even terug: 1574. 'k Zag in mijl verbeelding den predikant Pieter Cornc-Uaz., uit» getoord vernv«» J en bleek op den kansel staan, don Alm&chtigen God dankend voor de uitredding. Onderweg spraken wij nog van de mooio o[m tocht, maar met weemoed dachten we aan do kor-* mislol die ter eere van zulke groote mannea maakt werd. Ter Aar. v. d. V. KERK EN SCHOOL. Grol en giftig. De heer Balcels de man is eigenlijk „domiué''zegt de R' o 11 o r 4 a m in e r, heeft al heel wat van zich doen hoorcn. iiij gat' zijn ruikertjes „Dogmatiek" en „Cole- miek", waarin enkele treffend-rake uitspra ken voorkwamen, maar ook veel religieuse nonsens. Vorig jaar gal hij uit zijn „i^ce- keboek" over den Godsdienst, 'n mug dit naar niets leek. En nu screef hij eeu bopk onder den titel „Wij Ketters". Zijn vorig werk bevredigde hem niet, want zei hij hij had er zich nog lang niet genoeg in gegeven. Hij begreep met, dat de menschen deze flauwe kost ai gepe perd vonden. Maar hij had nh iets in por* tefeuille, dat meer reden zou geven om sen* satie le wekken; bij dit nieuwe werk ver* geloken was al het vorige maar tam. En nu in dit nieuwe boek, „Wij Ketters" geeft hij quasi-aardig aan het slot de mededeeling, dat hij de ergste hoofdstukken maar weg heeft gelaten cn dat zijn vrouw van de „al dus verslapte" copy weer eenige hoofdstuk ken heeft geschrapt. „Wat u hier derhal va werd aangeboden is tot tweemaal toe ver slapte grog, en heel mak". Maar intusschen geeft hij lectuur „ten beste", die ontzettend is. Zelf lazen we het boek niet. Maar we halen een enkel voor beeld aan uit de „N. R. Crt.", die het werk besprak. Bakels gaat voor de leus? bijv. de vrijzinnigen te lijf, die 't altijd maar over dien „lieven Jezus" hebben. Nu, in dit opzicht hebben ook wij onze grief, waar de modernen de gerechtigheid Goda maskeeren of loochenen. Maar de manier, waarop Bakels schrijft, is ontzettend. „Wie den Bijbel objectief leest", schrijft hij, „moet tot de erkenning komen, dat de Christus geenszins de vredelievende conao- latór is, maar do Oud-Teslamontische krijgs god Jahwe in Kosmische gedaante. Men moet „den roman ten einde lezen", want eens in het laatste hoofdstuk komt de geca moufleerde „groot-moordenaar" voor den dag. Op den „dies irae" zal hij volgens Openbaring 19 15 komen als een „vecht generaal" aan het hoofd zijner „cavalerie" om al wie de oud-christelijke theologie aanvaardt met zijn ijzeren stok on met hel scherpe zwaard, dat hij in zijn mond houdt, te lijf te gaan en alle Joden, Mohammeda nen, Voor-lndicrs, Hindoes, Boeddhisten, Chineezen, Japanners, Eskimo's, Patago- niërs enz. tot bloedinoes te stampen. Tagor® Asser, Jozef Israels, ja zelfs Dr. da Hartog. Koningin Wilhelmina, Ds. Cramer en Gor- retsen zullen, wijl ze niet zuiver meer zijn in de leer er aan gaan." Natuurlijk gaan wo niet over zulke schrijverij debatteren. Nog één aanhaling, via de „N. R. Cr».", n. L deze: De strekkiug van den Bijbel in zijn ge heel, als canonisatie vau den Oud-Christe- lijken geest, is veelszins verderfelijk. Be paaldelijk ook om de beoordeeling van het geslachtelijk leven als „vuilheid", welk oor» deel zich in het leerstuk van de gebvoxte uil' eon maagd openbaart- -«•-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1920 | | pagina 5