HieuweLeiilsclieCouranl
Tweede Blad.
Ingezonden.
Woensdag 13 October IS20
Uit de Pers.
WAAR DE MIELIOENEN BI.IJ VEN.
De Maasbode geeft een merkwaardig
staaltje van de wijze waarop bij „Oorlog"
met de belastingpcnningen wordt omge
sprongen.
In de suppletoire Oorlogsbegrooting
voor 1920, wordt 1,5 m i 11 i o e n aange
vraagd voor het bouwen van een pakhuis,
om den voorraad laken en klecding op te^
bergen, terwijl in de memorie yan toelich
ting te lezen staat, dat daarvoor, in afwach
ting van" latere goedkeuring door de Sta-
tcn-Generaal, reeds f 400.000 is uitgegeven,
Hét werk bevindt zich dus reeds in een ver
gevorderd stadium, zoodat de Kamer zoo
goed als voor een voldongen feit wordt ge
steld.
Het bij deze lakenvoorraden gevoerde be
leid heeft steeds onze bijzondere belang
stelling gehad, zoodat we dezo zaak, eens
afzonderlijk villen beschouwen.
In een artikel over bezuiniging op de de
fensie in het ochtendblad van 15 December
1919 vestigden wij het eerst de aandacht,
op het aanwezig zijn in de veeraen te Am
sterdam, van een voorraad ter waarde van
45 millioen gulden.
Van het plan om daarvoor een pakhuis te
bouwen voor 1,5 milliuen repten we niet,
omdat volgens onze inlichtingen, die op alle
punten later juist bleken, de minister vcr-
klaard had, voor een dergelijk plan van de
intendance, geen geld aan de Kamer te
j durven vragen.
Bij de behandeling van de oorlogsbegroo
ting op dien dag werd de kwestie van het
I voorradige laken niet in het debat gebracht,
maar de heer v. Dijk stelde daaromtrent
den minister eenige vragen. Het antwoord
hierop luidde, dat de waarde inde ."da ad on
geveer 45 millioen gulden bedroeg, doch
dat het in het voornamen lag, de goederen
welke niet geschikt zijn voor langdurige
oplegging op te mimen. Bovendien werd «r
met de departementen van Waterstaat en
Justitie, overleg gepleegd, omtrent het be
schikbaar stellen van militair laken, tot
aanmaak van dien6tkleeding voor het on
der genoemde departementen rossorteerend
personeel.
Bij de behandeling van de oorlogsbegroo
ting in de Eerste Kamer werd deze kwestie
ook ter sprake gebracht in de stukken.
In de memorie van antwoord van 5 Fe
bruari wordt nogmaals verklaard, dat er
goederen zullen worden opge
ruimd maar bovendien wordt er mede
gedeeld, dat er maatregelen in uitvoering
zijn om te voorzien in de noodigo magazijn
ruimte, omdat de opberging in de veemen
niettegenstaande daarvoor 105.000 gulden
per jaar werd betaald te wenschcn over
laat.
Uit de memorie van toelichting van de
suppletoire oorlogsbegrooting blijkt, dat
deze maatregel in den aanvang van het jaar
genomen bestond uit het ter hand nemen
van den bouw van een pakhuis van 1,5 mil
lioen.
Van opruiming en overdracht aan andere
departementen is er geen sprake meer, de
waarde is blijkens do stukken nog 6teede
45 millioen.
Door onzo actie tegen den grooten voor
raad, die door hetcentraal magazijn wordt
vastgehouden, willen wc geenszins te ken
nen geven, dat voor de weermacht geen re-
servekleeding noodig is. In 1914 is duide
lijk gebleken, dat er voor het leger wel de
gelijk iets moet worden opgelegd, want in
de eerste maanden van de mobilisatie, was
ons leger beslist onvoldoende gekleed, al
kwam een groot deel daarvan op rekening
van de commandanten, die zoo spoedig mo
gelijk de donkere kleeding wcnschlen op te
ryimen.
De vraag waar het om gaat is echter of
de thans, geheel zonder medewerking van
de volksvertegenwoordiging, ingeslagen
weg de juiste is. Dit betwijfelen we.
Veel dat de intendance in den mobilisa
tietijd gedaan heeft, is in het rapport daar
over met den mantel der liefde bedekt,
maar als dit tot gevolg heeft, dat men
voortgaat, alsof er niet beter gehandeld
kon worden, dan betreuren we dit ten
zeerste.
Of er nog jaren oorlog te wachten waren
is er tegen het einde van de mobilisatie la
ken aangekocht, want behalve de 45 mil
lioen, die in de veeraen liggen, zijn ook de
centrale magazijnen tot den nok gtfvuld met
kleeding.
Bewaren van de hoeveelheid, waarvoor
dit pakhuis in aanbouw is, beteekent, dat
over 10 jaar deze voorraad hot
land aan rente en loonen perso
neel zeker 100 millioen ko6t.
Een verstandig zakenman zou zich daar
om zoo spoedig mogelijk van 'n dergelijke
grooten voorraad ontdoen. Hoeveel te "eer
der het rijk, waar het dit laken dat door
hen geverfd kan worden, bij andere depar
tementen kan plaatsen. Het wollen laken
kan men bovendien niet jaren bewaren, zon
der dat het door z.g. mot beschadigd wordt.
Vooral niet bij laken, dat aan stapels ligt
opgetast en niet aan lucht en den invloed
van bederfwerende stoffen kan worden
blootgesteld. Met de hierdoor te verwach
ten verliezen moet dus ook rekening wor
den gehouden.
De voorraad, die men hier opgevlogen
wenscht te houden en die voor oorlogstijd
moet dienen, is naar onze meening dan ook
veel te groot, zelfs indien men er de eerste
Jaren afneemt om nieuwe lichtingen te klee-
den en daardoor de oorlogsbegrooting te
drukken.
Van een algemeen streven naar bezuini
ging is hier dan ook weinig merïbaar.
De Bev. aurseholcn.
Prof. Fabius schrijft in zijn laatste „Stu
diën en Schetsen":
„Minister De Visser heeft een wetsont
werp ingediend, dat strekt tot het uit
's lands kas subsidie geven aan bijzondere
bewaarscholen, onverschillig hunne rich
ting; aan neutrale, zoowei als aan chris
telijke bewaarscholen.
De gemeentebesturen zullen dan het voor
deel hebben, dat, voor zoover zij bijzondere
bewaarscholen subsidieeren, daaraan eene
einde komt."
Voorts zullen de voorstanders van neu
trale scholen nog het voorrecht genieten,
dat de gemeentebesturen als tot dusver
neutrale bewaarscholen zullen kunnen
oprichten.
De neutralisten zullen dus wel in de han
den klappen?
O neen, nog jammeren zij met bitter ge
kerm.
Ontbreekt hun dan alle waahleerings-
vermogen?
Wellicht schuilt de verklaring elders.
Het neutralisme is weinig Ncderlandsch;
kan slechts bestaan als hot van boven
wordt neergelaten. Zoo durft men niet re
kenen op veel neutrale bewaarscholen, door
particulieren opgericht. En juist wegens do
geringe behoefte aan neutrale bewaarscho
len, zoude ook subsidie aan gemeemlijke
neutrale bewaarscholen verleend moenen
worden.
Elias Annes Borgar.
Op den 12cn October was hot hondurd jaar go-
leden, dat onze beroemdo landgenoot E A. Borger
overleed.
Dit gaf J. H. aanleiding in bet „Ilbld." een ar
tikel te plaatsen waaraan hot volgende is ont
leend:
Vroegtijdig moest do kleine Eliaa mode voor
het gezin gaan verdienen, waartoe hij bij een
goud- on zilversmid in de leer werd gedaan. Dat
6trookte echter geenszins mot zijne neigingen. Er
was voor hom edeler goud te bewerken, fijner
zilver te ciseleeren. Hij wilde gaan studeeren, ta
len beoefenen, en eenmaal al3 zioleherder eene
gemeente weiden. Nu kwamen hem de notaris Van
den Arker te Joure en da. Schlikker te Langweer
ter hulp. Zoo kon hij op zeventienjarigen locftijd
ingeschreven worden als lid dor theologische fi-
culteit te Leiden, waar hij met eene beurs be
giftigd werd. Zes jaron later promoveerde hij op
eene dissertatio over Paulus' brief aan de Gala
tiers. De kosten der promotie werden door cura
telen gedragen, terwijl de stedelijke regeoring
hem met een gouden medaille vereerde.
Nu stond de kerkelijke wereld voor hem open
Maar de hoogeschool wilde hom niet afstaan.
Aanstonds volgde oeno benoeming tot lector in
de uitlegkunde van het Nieuwe Testament, na
vier jaar veranderd in een buitengewoon en weder
om drie jaar laterin een gewoon hoogleoraarschap.
In 1817 verwisselde hij van faculteit door hot
onderwijs in het Grieksch en de algemoeno ge
schiedenis op zich te nemen.
Een jaar te voren was hij lid geworden van
het Koninklijk Nederlandsch Instituut, voorloopo-
van de Koninklijke Academie van Wetenschap
pen. Twee malen zag hij ziin geleerden arbeid
door Teller's Godgeleerd Genootschap bekroond;
het .gold eene verhandeling over het Mysiicismo,
en oeno bestrijding van Ebcrhard's meening,thans
wederom door tal van onderzookers voorgestaan,
dat het Christendom zijn oorsprong yond in be
grippen van Alexandrijnsche wijsbegeerte en
Joodschen godsdienst. Ook .de Maatschappij van
Wetenschappen to Haarlem deed hem twee malen
de eer eener bekroning toekomen.
Doch ook buiten de geleerde wereld was zijn
naam roemvol bekend. Hij was een uitmuntend
kanselredenaar. Destijds vervulden de hoogleer-
ai en der theologische faculteit met elkander ééne
predikantsplaats in de stad hunner inwoning, en
traden dus geregeld, buiten den vacantietijd, om
beurten des Zondags op. Natuurlijk waren zij be
voegd buiten dezen voorgeschreven dienst ook ol-
ders te spreken. Zoo kreeg Borgor ook dezen lio-
ven wensch vervuld.
Hij heeft getoond, wat onze vaderlandsche taal
op den kansel vermag. Wat meer zegt, hij kende
de gave en heeft haar in toepassing gebracht,
om in de harten der menschen te lezen, hun hun-
ne eigen gedachten en overleggingen te doen ver
staan. Niemand minder da» zijn landgenoot Van
dei Palm, die zelf schitterend in praktijk bracht
hetgeen hij over de gewijde welsprekendheid do
ceerde, getuigdo: „Indien Borger soms dwaalt,
hetzij in keuze van woord of uitdrukking, hetzij
in standpunt of behandeling van zijn ondorwerp
men moet Borgor zijn om aldus te kunnen djralen.
Men matige zich 'dan niet licht het vonnis der
beoordeeling aan over helgoen men in hein laaü-
baar acht, en herkenne ook daarin denzelfden
geest, die in zijn hooge eu edele vlucht ons met
zich ten homel voort."
Benijdenswaardig, ja onnavolgbaar zijn „do
vonken van vernuft, dio in zijn werk schitteren,
,dc trekken van schranderheid cn scherpzinnig
heid, die er zelfs to overvloedig in voorkomen,
de verrassende weudingen, het diep roerende, het
aangrijpende zijner uitdrukking, zijn verwonder
lijk talent om do ziel te schokken en te vorheffen"
Golijk hij in do collegezaal vlooiend Latijn sprak
zoo was hij ovcneens boheorschor zijnor moeder
taal.
En dan was hij gclief&als dichter. Vooral door
zijn Rijnlied heeft hij de harten veroverd.
Bij de promotie van zijn zoon in 1840, die in do
voorrede zijner dissertatie vol hartelijkheid den
reeds lang verscheidene hrdenkt, heeft prof. Tor
Haar vader en zoon beiden gehuldigd. De eor6tc
gedenkt hij als redenaar, van Pinkstervuur onw
blonken; en als den dichter, wiens zangen niet
zullen sterven, vooral niet die eeue zang:
Want wie, o grijze Rijn, doolt langs uw oovar-
dreven,
Hoort niet in 1 zuchtend riet een droeve harp-
klank beven?
'tïs Borgor'8 zwanenlied!
Tweemaal is Borgor gehuwd geweest, beide
malen slechts kort. In 1814 met Abrahjiwina Van
der Meulen, die hem hot volgend jaar reeds ge
noemden zoon schonk, maar zelvo na de goboorte
overleed. Tot zijn jongen sprak hij in een trof-
fond lied van de teeder geliefde vrouw. In 1819
mt Cornelia Scheltema. In 1820 kwam een leven*
loos kindje ter wereld, welks geboorte de moedor
het leven kostte.
En bij gaf aan den Ouden Rijn de opdracht:
Wees Gij mijn bode
En voer ter rustplaats mijner doode
De tolken mijner mcneehlijkheid.
Immers daar
Te Katwijk, waar de zoute golven,
O Rijnu wachten in haar schoot,
Daar ligt in 't schrale zand bedolven
Mijn kostbaar offer aan den dood.
Nog liad hij eene daad van piëteit te vor-
richten.
Ik heb mijn dochtertje opgograven,
Toen 't pleit'dor moeder was beslist,
En lei het in de groote kist,
En aan de borst, dio 't wicht moest laven,
Dat nimmer laafnis noodig. bad.
Ik dacht: één huis behoort aan beiden,
Wat God vereent, zal ibspict scheiden,
En sloot in de urn den dubhplen schat.
Zijn wensch, dat eerlang ook zijn gebeente
mocht rusten bij het overschot, dat hom behoord
word vervuld. Gelijk eveneens Van der Palm, is
hij in het Zuid-Hollandsche zeedorp begravon.
„Zijn stof heeft Katwijk's duinen!
Zijn naam heeft 's lands historie".
Wij blijven hem liefhebben al3 den dichter vnn
hot gevoelvolle, in vele talen overgebrachte
„Rijntje".
Gemeentezaken.
Do gemeente-financien.
Zooals wij roods met een enkel woord mee*
deelden, hebben B. en W. aan den Raad oen nota
gericht waarin do financieele toostand dor ge
meente onder do oogen wordt gezien.
De -totale schuldenlast der gemeente voor
zoover uitgedrukt in vaste loeningon bedroog
op 1 Januari 1920 f9.181.200. Krachtens raads-
bsluit van 29 Maart 1920 werd een nieuwe bo
ning, groot f2.000.000 aangegaan. Anderzijds
word afgelost op 1 Juli 1920 f 253-300 en zal wor,
den afgelost op 1 Januari 1921 nog f 16.800. Do
pchuld op 1 Januari 1921 beloopt alzoo na deze
aflossing f 10.927.900 of f 1.746.700 meer dan
oen jaar to voren.
Bovendien komt echter op den dienst 1920 nog
een ongedekt bedrag voor van f 50.000 en op
dezen dienst van f707.869, welke als strekkende
voor „cri6is-uitgaven" buiten den gowonen dienst
zijn gehouden, terwijl zij evenmin in vaste lee
ningen zijn opgenomen, omdat van het begin af
vaststond, dat, voorzoover de van het Rijk ta
ontvangen uitkeering uit de Oorlogswinstbelasting
niel tot delging ervan zou kunnen strekken, een
bijzondere wijze van delging, welke zonder de
lasten voor één jaar al to zwaar te maken, toch
evenmin de lasten der crisisjaren mede op het
verre nageslacht zou doen drukken, een delging
dus bijv. door een leening op korten termijn, Vr-
raden zou wezen. Het voornemen van B. en W.
is nu aan de nog op de begrooting 1920 voorko
mende crisisuitgaven hun bijzonder karakter te
ontnemen, m.a.w. deze uitgaven uit den gewonen
dienst te dokken door bij de bepaling van het
vermenigvuldigingscijfer^voor het belastingjaar
1920—'21 ook met het bovengenoemde bedrag
van f 50.000 rekening te houden:
Verder wenschen zij het bedrag van f707.869
((zijnde het restant der crisis-uitgaven aver de
^jpren 1914—1919 na vermindering met do eer
ste twee uitkeoringen uit do opbrengst der Oor-
logswistbelasting)- wanneer bekend zal zijn hoe*
veel daarop nog in mindering kan gebracht wor
den wegens de dorde en Ïaat3te uitkeering, over
een termijn van 5 a 10 jaar te verdoolcn en wel
hetzij door oen vaste leening op zoodanigeu tor
mijn of wel door geleidelijke vermindering van
de hiervoor loopende vlottende schuld. De keuzo
tusschcn beide middolen zal in hooge mato door
den toestand op de geldmarkt worden beinvlood,
dio het moge hier met een enkel woord wor
den aangestipt voor de gemeenten voortdurend
grooler moeilijkheden biedt. In elk geval wordt,
in afwachting van een nadere beslissing omtrent
den vorm dor delging, op deze begrooting beroi-'.s
f 100.000 ter aflossing van hot voor rekening dor
gemeente blijvende deel der crisisuitgaven uitge
trokken (volgnr. 223). Op dozo wijze wordt dan
met de liquidatie van deze erfenis dor oorlogsja
ren althans een aanvang gemaakt.
Naast de vaste schuld en de crisis-schuld valt
in de derde plaats nog de aandacht te vestigen
op het bedrag van f 665.307.92,5, dat thans reeds
voor verschillende buitengewone uitgaven is gevo
teerd, zonder dat dezo gedekt konden worden uit
de laatst gesloten vaste leening, welk bedrag,
voorzoover uitgegeven, dus betaald is door uit
gifte van vlottend schidpapier. Hot totaio bodreg
dezor vlottende 6chuld is momenteel weder
f 855.000.
In verband met de stijging der gewone uitga
ven, is de post hoofdelijke omslag opgevoerd tot
het bedrag dat noodig was om de begrooling
sluitend to maken, doch het kohier 1920—1921
zal moeten worden afgewacht, alvorens kan wor
den nagegaan of het inderdaad waarschijnlijk is,
dat een bedrag van ruim f2.800.000 te Leiden
uit den hoofdelijken omslag kan word opgebracht
zonder blijvende 6chade voor de gemeente. Wan*
neer het antwoord" op dio vraag ontkennend mocht
luiden, zal opnieuw naar andere bronnen van in
komsten of versterking van de opbrengst van be
staande bronnen moeten worden omgezion.
Geen straatbelasting.
B. cn W. doelen verder mede, dat zij niet
zijin overgegaan tot het aanhangig maken
van oen voorstel tot hel heffen eener
straatbelasting, waartoe zij zich destijds be
reid hebben verklaard", waarom van hun
veranderd standpunt in dezen "hier tor
plaatse met een enkel woord rekenschap
wordt gegeven.
Naarmate de voorbereiding van een des
betreffend voorstel vorderde, rezen telkens
nieuwe argumenten, welke tegen de Invoe
ring eener stra&tbelaet-ing pleiten. Voor
eerst bleek reeds dadelijk, dat, zou de op
brengst althans eeriig gewicht in de schaal
leggen, de kleinere woningen niet konden
worden vrijgesteld. De eigenaren daarvan
zouden uit den aard der zaak niet aarzelen
die verzwaring hunner lasten af te wentelen
op de huurders, wellicht in de meeste ge
vallen met eenige afronding, en de Hnur-
commissie zou zich derhalve geplaatst zien
voor de zeer zware taak om nog eens alle
woningen alleen voor dit doel de revue te
laten passeeren. Juist de tegenwoordige
tijdsomstandigheden toch maken «het on
waarschijnlijk, dat de huiseigenaren dezen
nieuwen last voor eigen rekening zouden
nemen: zoodat ten slotte, wat de bewoners
van huurwoningen betreft, slechts betrek
kelijk weinigen-, n.l. degenen die nog pro-
fiteeren van een langen huurtermijn, tijde
lijk ,eenig voordeel zouden erlangen.
Hel sterk toegenomen getal eigenaars
bewoners waren dooreongenooien met deze
nieuw e belasting niet gebaat, daar hetgeen
aan hoofdelijken' omslag gewonnen wordt
weer moet worden uitgegeven aan straat-
belasting. Zij, die in verhouding tot hun
inkomen, met het oog op een groot geain
of om andere redenen, een betrekkelijk
groote woning bewonen, zouden eer nadeel
lijden, zij, die kleiner wonen dan anderen
met hetzelfde inkomen, wellicht eenig
voordeel genieten. Een argument, dat voor
de nieuwe belasting pleit, zien B. en W.
hierin niet, nog daargelaten dat het voor
de administratie veel omslachtiger en voor
de belastingschuldigen ten slotte ook las
tiger en onaangenamer is, als twee belas
tingen geheven worden inplaats van één.
Het oordeel zou wellicht anders uitvallen,
als de straatbelasting een aantal nieuwe
belastingplichtigen opleverde, die langs an
déren weg niet zijn te treffen. Bij de be
sprekingen er over hebben dan ook steeds
de gebouwen van openbare lichamen en
van banken en andere bedrijven voor oogen
gestaan. Het is echter gebleken, dat in de-
bestaande gemeentelijke verordeningen tot
heffing eener straatbelasting steeds de voor
den1 openbaren dienst bestemde gobouwen
van de belasting -zijn vrijgesteld, zoodat de
waarschijnlijkheid bestaat, dat zij zonder
deze bepaling niet worden goedgekeurd.
Ten slotte merken B. en W. op, dat de
grondslag der heffing van een straatbelas
ti-ug, hetzij men deze zoekt in de gevel
lengte der gebouwen aan de openbare
straat, hetzij in de kadastrale oppervlakte,
hetzij in de kadastrale huurwaarde, toch
steeds een vrij willekeurige blijft en mee-
nen daarmede voldoend hun gewijzigd
standpunt te hebben verklaard.
Waar B. en W. voornemens zijn zoo
spoedig mogelijk, nadat de inhoud der
wetswijziging vaststaat, de wenschelijkhaad
voor onze gemeente van één of meer dezer
nieuwe belastingen te overwegen, daar ho
pen zij dat daaraan ook voor het jaar 1921
nog baten (zullen kunnen worden' ontleend.
Verwacht mag worden dat de wetswijzi
ging wijders een verdubbeling van de op
centen op de grondbelasting en een betere
regeling van den hoofdelijken omslag, zoo
ten aanzien van de forensen als op het
punt der progressie, zal brengen. Ook heeft
de jongste Troonrede een spoedige verhoo-
ging van de rijkguitkeering ingevolge de
wet van 1997 in uitzicht gesteld, die zeker
•mede nog we! aan het jaar 1921 zal ten
goede komen.
(Buiten verantwoordelijkheid der RedJ
Mijnheer de Redacteur!
Ik kan niet nalaten om eenige regelen te schrij
ven aangaande de Hoofdelijke Omslag in de ge
meente Ter Aar.
Na hetgeen zooal ia bekend geworden ran het
kohier, valt het niet te verwonderen dat er zoo-
veol stof over opwaait.
Het ia ook meer dan treurig,zooals het in elkaar
gezet, is, en daarna getoekend door do hoeren
raadsleden, zonder dat ook maar de minste aan*
merking werd gemaakt. Dit is mijn inziens een
on verantwoordelijken daad, daar het opmaken van
't kohier in deze plaats niet zoo gemakkelijk gaat
o mrodon het gros van do inwoners tuinders zijn
en dezo hot vorig jaar in 't geheel geen inkomen
haddon, of zoo dit bij enkele nog wol hot geval
is, dit toch geen naam mag dragon.
Nu weten we allen, de schuld moet betaald
worden, maar, en dit is het waarover het in
hoofdzaak gaat, de heffing is al te ongelijk. Dit
zou mijn inziens anders zijn geweest, wanneer do
heoren raadsleden beter hun plicht hadden go-
daan, of vraag ik mij af: is er willekeurig gehan
deld? Zoo ja, dan moet ook daar een roden voor
zijn. Opmerkelijk is het, dat juist oen greop
menschen zeer laag is aangeslagen on een ander
gedeelte zeer hoog.
Wanneer hier geen willekeur in het spel is, dan
geeft dit geen hoogen dunk van de regeerkunst
ran de heeren aan wie bij de laatste verkiezin
gen de belangen der gemeente zijn toevertrouwd.
Met dank voor de verleende plaatsruimte, M. de
R. teoken ik als
Een inwoner van Tor Aar.
3-Octoberieest te I<eidea.
M. de R.!
Op den 4ea October had ik het genoegen mot
een heel goede kennis te Leiden te zijn en daar
de focsten mee te maken.
Nadat we de wonderechoone optocht hadden
bewonderd, lieten we ons met de ruenschéostroom
meevoeren naar het Schuttersveld.
Torwijl wo daar stonden dwaalden mijn gedach
ten naar hot Van der War K-park. 'k Zag daar
dien grooten held slaan, en groette hem oerbiodig.
Hij groette terug. „Waar gaat ge heen?" vroeg
bij. „Naar 'l Schuttersveld mijnheer", gaf ik teh
antwoord. „Wat gaan jullie daar doen?" „O,
,'t is daar feest op het veld, 't zal daar wel leuk
zijn." ,,'k Zou wel mee willen met jullio, mag ik?"
Wo vonden hot heel leuk, on waren voreerd dat
die groote hold met ons moe liep. 't Was druk
op den weg dien wij gingen, 'k Verbeelde mij dat
allo menschen naar ons koken. En geen wonder,
't was immers een groot man die in ons midden
liop.
„Wat oen licht jonge vriend?" zei do burge
meester. Plots liet hij onzo arm los. „Wat is dat"
vroeg hij. Wel mijnheer dat is het feestterrein,
hier wordt Loidons Ontzet gevierd, 'k Ga niet
verder mee" besloot onze nieuwe vriend. „Waar
om niet?" vroeg ik. „Kom burgemeester, één
keor moeten we rond gaan" zei mijn kennis. .,Nu
één keor dan" zoide hij „maar eigenlijk hoor ik
hior niet thuis. Nauwlijks waren wo op hot terroiu
toen hij mij aan den arm trok. „Wal is dat voor
ccn ding?" vroeg hij. 'k Weet zelf ook niet goed
hoc zoo'n ding heet, maar dal stellen vliegmachi
nes voor. kijk daar gaan ze."
„Zoo!" Even stonden we stil. ,.'t Is raar hoor"
vond de burgemeester, „'t Duurt maar even dat-
vliegen" meende hij. „Wat kost dat?" vroeg hij
eensklaps, ,,'k Woot niet" gaf ik ten antwoord,
maar mijn kennis zcide ,,'t slaat er op 25 cent per
rit. Ongeloovig trok hij de schouders op. Hij greep
mj eensklaps weer bij den ar<n, en sei „Wat schie
ten ze toch". Mijn kennis begon luid te lachen,
maar ik zei: „weineen mijnheer, dat is geen schie
ten, ze slaan op het hoofd van Jut-, kijk daar gaat
er weer een.
Een droev^ trek lag op liet edele ffclaat, ut
zachtjes hoorde ik hem mompelen „Wat een on*
zin". Overal bleef hij slaan, vroeg wat dat was.
en dan scudde bij weer het hoofd, 'k Zag zelfs
zoo nu eu dan hoe hij een traan weg; It
Weer bleef bij staan. „Wat is dat v-or t
mei?*' k Bemerkte dat hij ontstemd wa- en j, u
ten antwoord: „dat is een Theater mijnbeer, ifii
draaide zich om an mompelde: „*k Wil die cUaai-
lieid niet zien". ,.'k Zie dafr weer oo iets", zoi
de hij, „Wat is dat voor een wesonl- hij
verder. „O mijnheer", gaf ik ten autwooid, Jat
is een man, een clown, die de menschen naar bin
nen moet lokken. „Is dat dan een ruensch?" „Ja
mijnheer". Weer schudde hij het hoofd. „Kom
laat ons nu maar heengaan" besloot hij. Lang*
zaam cn moeilijk gingen we weer naar het ui
der Werffpark. „Nu mijnheer, wat dunkt u nu van
hot feest" vroeg mijn kennis.
,,'t Moest verboden worden" antwoordde hij.
„Maar mijnheer" wierp ik tegen, ,,'k heb toch'
wel oens gelezen dat liet stadsbestuur -n 158/
besloot dat deu 3en October in der eeuwigheid zal
gevierd worden binnen deze veste."
„Ge hebt gelijk jonge vriend, maar 't is bedoeld
als vierdag, eu zooals het nu gaat, is 't kermis".
We zagen hoe hij in de verte tuurde, de groot»
hand word opgeheven, en hij sprak: „Ginds hob*
ben wij zo saaingeroepen." Do hand verdween '.i
zijn borstzak, waaruit een stuk papier te voor*
schijn kwam. „Lees dit eens", zeide hij. Ik bogiit
te lezen: „SoO vermenen mynhearon do Gommis-*
saris6en endc Gerechte ende uyt hairo macht,
ende authoriteyt gebieden, lasten cade bovelea
oenor yogelyck hem met ganscher herten lot Godt
te begeven, ende dezelve van Zijne ouoyncieluLe
goodicheyt end onvoorsiene barmhertichoyt, hart*
grondolyclcen to danken, pryzen ende Ioovcn enz.
ende zal een yegelijk tot dien eyrtde te re tont iu
de Pieterskercke gaan."
'k Gaf liet papior terug. „Begrijpt ge nu hoe
wij het bedoeld hebben?" vroeg hij. Ja mi]U-i
heer," was mijn antwoord.
Begrijpt go nu waarom ik die kermis afkeur.'t ii
daarom, dat het niet past, bij die weenendc scha-*
ren die zich in de Pieterskerk verzameld hadden,
om God te loven en te danken.
„Denk eens even in, koereien er door pestileplia
en van lfcnger gestorven zijn, terwijl de overige
nauwelijks op hun beenen konden staan. Toen te
uitredding kwam weenden we, maar ook de stoor»
geuzen, zij weenden", ging hij voort.
En als zo nu hier waren dan zou bun hart ook
met droefheid vervuld zijn, gelijk het mijne, na
mijn reis naar het Schuttere veld.
En terwijl zijn stem stokte in zijn keel. sprak
hij: „Hebt de wereld niet lief, noch hare begeer*
Itjkheid". „Zeg", zei mijn kenni3, „we moesten
naar huis gaan, 'k vind het hier een echte^kcr*
roisboel,,. 'k Schrok uit raijp overpeinzing op.
„Ja", antwoordde ik, „laat ons gaan".
't Was donker op de plaats, waar het eigenlijk
licht had moeten wezen. De groote Pieterskerk
stond in het dnister.
'k Dacht nog even terug: 1574. 'k Zag in mijl
verbeelding den predikant Pieter Cornc-Uaz., uit»
getoord vernv«» J en bleek op den kansel staan,
don Alm&chtigen God dankend voor de uitredding.
Onderweg spraken wij nog van de mooio o[m
tocht, maar met weemoed dachten we aan do kor-*
mislol die ter eere van zulke groote mannea
maakt werd.
Ter Aar. v. d. V.
KERK EN SCHOOL.
Grol en giftig.
De heer Balcels de man is eigenlijk
„domiué''zegt de R' o 11 o r 4 a m in e r,
heeft al heel wat van zich doen hoorcn. iiij
gat' zijn ruikertjes „Dogmatiek" en „Cole-
miek", waarin enkele treffend-rake uitspra
ken voorkwamen, maar ook veel religieuse
nonsens. Vorig jaar gal hij uit zijn „i^ce-
keboek" over den Godsdienst, 'n mug dit
naar niets leek. En nu screef hij eeu bopk
onder den titel „Wij Ketters".
Zijn vorig werk bevredigde hem niet,
want zei hij hij had er zich nog lang
niet genoeg in gegeven. Hij begreep met,
dat de menschen deze flauwe kost ai gepe
perd vonden. Maar hij had nh iets in por*
tefeuille, dat meer reden zou geven om sen*
satie le wekken; bij dit nieuwe werk ver*
geloken was al het vorige maar tam. En nu
in dit nieuwe boek, „Wij Ketters" geeft hij
quasi-aardig aan het slot de mededeeling,
dat hij de ergste hoofdstukken maar weg
heeft gelaten cn dat zijn vrouw van de „al
dus verslapte" copy weer eenige hoofdstuk
ken heeft geschrapt. „Wat u hier derhal va
werd aangeboden is tot tweemaal toe ver
slapte grog, en heel mak".
Maar intusschen geeft hij lectuur „ten
beste", die ontzettend is. Zelf lazen we het
boek niet. Maar we halen een enkel voor
beeld aan uit de „N. R. Crt.", die het werk
besprak. Bakels gaat voor de leus?
bijv. de vrijzinnigen te lijf, die 't altijd
maar over dien „lieven Jezus" hebben. Nu,
in dit opzicht hebben ook wij onze grief,
waar de modernen de gerechtigheid Goda
maskeeren of loochenen. Maar de manier,
waarop Bakels schrijft, is ontzettend.
„Wie den Bijbel objectief leest", schrijft
hij, „moet tot de erkenning komen, dat de
Christus geenszins de vredelievende conao-
latór is, maar do Oud-Teslamontische krijgs
god Jahwe in Kosmische gedaante. Men
moet „den roman ten einde lezen", want
eens in het laatste hoofdstuk komt de geca
moufleerde „groot-moordenaar" voor den
dag. Op den „dies irae" zal hij volgens
Openbaring 19 15 komen als een „vecht
generaal" aan het hoofd zijner „cavalerie"
om al wie de oud-christelijke theologie
aanvaardt met zijn ijzeren stok on met hel
scherpe zwaard, dat hij in zijn mond houdt,
te lijf te gaan en alle Joden, Mohammeda
nen, Voor-lndicrs, Hindoes, Boeddhisten,
Chineezen, Japanners, Eskimo's, Patago-
niërs enz. tot bloedinoes te stampen. Tagor®
Asser, Jozef Israels, ja zelfs Dr. da Hartog.
Koningin Wilhelmina, Ds. Cramer en Gor-
retsen zullen, wijl ze niet zuiver meer zijn
in de leer er aan gaan."
Natuurlijk gaan wo niet over zulke
schrijverij debatteren.
Nog één aanhaling, via de „N. R. Cr».",
n. L deze:
De strekkiug van den Bijbel in zijn ge
heel, als canonisatie vau den Oud-Christe-
lijken geest, is veelszins verderfelijk. Be
paaldelijk ook om de beoordeeling van het
geslachtelijk leven als „vuilheid", welk oor»
deel zich in het leerstuk van de gebvoxte uil'
eon maagd openbaart- -«•-