Dagblad voor Leiden en Omstreken.
ABONNEMENTSPRIJS
IN LEIDEN EN BUITEN LEIDEN
WAAR AGENTEN GEVESTIGD ZIJN
ER KWARTAAL f 2.50
f 0.19
f2.90
ER WEEK
BANCO PER POST PER KWARTAAL
1ste JAARGANG. - VRIJDAG 13 AUG. 1920. - No. II3
BUREAUHOOIGRACHT 35 - LEIDEN. - TELEFOON INT. I278
ADVERTENTIE-PRIJS
PER GEWONE REGEL f0.22»/a
I)ES ZATERDAGS fö.30
INGEZONDEN RECLAMES DUBBEL TARIEF
KLEINE ADVERTENTIES ran hoogstens
30 woorden 50 cent: Zaterdags 75 cent,
b{j vooruitbetaling,
Uit de Pers.
hoogmoed komt voor den val.
De moderne Vakbeweging, zegt „Patrimo-
lum". is in den laatsten tijd niet gelukkig.
|n ledental gaat zij achteruit.
In de maand April verloor het N;V.V. 3722
den.
In de maand Mei niet minder dan 381'1 leien
Let wel. dat zijn de verliessaldo's-
Dï Christelijke en Roomsch-Katholieke
ikheweging gaat daarentegen geleidelijk
0 o r u i t-
Vermoedelijk staa: het ledenverlies in ver-
nd met den weinig gelukkigen
loop van sommige acties. Zoo met name van
ha'- enanbeidersstaking.
De botiwvakactie. die op een échec uitloopt.
1 liet N.V.V. waarschijnlijk ook wel 'weer op
denverlies komen te s'aan.
De eerste groote onderneming van de mo-
rne Internationale, de boycot van Honga-
e, is voorts mislukt. Zij moest worden op-
heven'. En dat,* terwijl de -Hongaarsche re
eling zich niet- voor de Sieeren Fimmen c s.
eft gebogen.
Oostenrijk heeft onder den boycot meer ge
len dan Hongarije. Maar er moet dadelijk
irden bijgevoegd. dat men zich in vele lan-
in om het decreet van den heer Fimmen
:t heeft bekommerd.
Wij verheugen ons over dit échec. Niet, om-
wij van oordeel zijn, dat in Hongarije al-
i in orde is. Wij hebben den indruk, dat in
land. door een militaire groep tyrannic
irdt uitgeoefend. Dat men tegenover „BoV
risteu" en „Joden" niet steeds opt-eedt,
oals het in een beschaafden, in een rechts
ta: behoort. Velen worden vervolgd en ver-
cht.gemaakt, die met de actie van Bela Kun
s hoegenaamd hadden te maken.
Maar d-at het zóo erg is als de heer Fimmen
s «vilde d'oen gelooven, moeten wij ook
istig betiwSjfelen. Men moet al die gruwel-
rhalen niet als juist aannemen. Dat geldt
owel voor gruweldaden uit den oqrlogstijd
voor soortgelijke venhalen uit anti-Bols-
'isbisch Hongarije. Een serieus onderzoek
eft meermalen aan het licht gebracht, dat
le verhalen hun ontstaan danken aan ce
nbeelding van door oqrloi?. revolutie, ont-
Ïing, ini- hun- ser.tovgesi-el geschokte lieden,
ioe dit alles zij de boycot was nipt ge-
htvaardigd- Zij werd uitgesproken door een
t bevoegd lichaam, zonder voorafgaand
stig onderzoek, zonder „hoor en weder-
or". Op zeldzaam lichtvaardige wijze werd
ir gespeéld met de belanken van een geheel
lk, met het leven van vrouwen en kinderen
Aan verkeerde daden in Hongarije moet
in via de Regeeringen, via den Volkenbond
i eind pogen te maken. Een Vakcentrale is
artoe onbevoegd.
De moderne Vakbeweging zij noch interra-
naal noch nationaal al te overmoedigl Zij
ele zich niet al te zeer?
Hoogmoed komt voor den val.
nKinderzendingsfeest op „Oud-Poelgeest".
(Vervolg.)
>e heer v. d. Bosch is een vlot verteller
jongens en meisjes hangen aan zijn lip-
n. Voordat hij zijn vertelling begint, ver-
ekt hij om te zingen Gezang 155 1 en 3
De heer v. d. Bosch wenscht met de jon-
ns en meisjes, in den geest een bezoek aan
irneo te brengen.
„Er vaart", aldus spreker: „op een rivier
klein bootje, een prauw; waarin twee
innen zitten. Een daarvan roeit, de an
ti re zit aan het achtereinde van de boot
ergehurkt. De roeier is een slaaf, de an-
're is zijn „toewan". Opeens heft. de „toe-
in" zijn hand op. De sctirikMigt op zijn
richt. „Luister, stil!" zegt hij. Diepe to-
Tn, zooals uit een kerkorgel kunnen ko-
>n weerklinken door de maagdelijke stilte
n het oerwoud. 'Het is alsof de rivier
"igt. Alwisselcnd klinkt het gemurmel,
!p, als bastonen, on helder, als het ge-
ng van een meisje. „Hoor!" spreekt de
baas. „Hoor je het? Geesten zingen!"
„Wel!" antwoordt hem de roeier, „ge
looft ge werkelijk, dat dat geesten zijn? Ik
heb me laten vertellen, dat het geluid ont
staat, door het ineenvloeien van het zware
zee en het lichte rivierwater! Daardoor
ontstaat dat geheimzinnig geruischEn
zwijgend roeien ze verder. Maar even later
roept de man weer in hevige ontsteltenis:
„O, zie eens! Zwijg! spreek geen woord!
Kijk-es! Daar tegen den oever!" Een groo
te krkodil ligt met den rooden kop tegen
de glooiende zandvlakte. Zijn witte, snijtan
den met hun puntige koppen glinsteren in
de sprankelende zonnestralen. Even blijven
do beide mannen roerloos liggen, maar dan
roeien ze weer door. Het gaat tegen den
stroom op, als ze lang blijven liggen drij
ven ze af, naar zee! De slaaf lacht zacht
voor zich heen, maar z'n baas springt woe
dend op! „Wat, lach je nu? Geloof je dan
niet dat die krokodil een God is. Hij'kan
ons goed en kwaad brengen.. Ik zal je het
ongeloof wel uit de ribben slaan, als we
thuis zijn!"
„Tenslotte komen de beide roeiers aan in
hun dorp. Het is een paaldorp. Als katten
klimmen heer en knecht in de palen, komen
in de donkere kamer. „Voorzichtig maar,
anders stooten we ons hoofd in de bedomp
te, benauwde kamer. Op een matje ligt daar
een vrouw, e schijnt ernstig ziek. Als de
man neerhurkt bij haar bed, en vraagt naar
haar gezondheidstoestand, kreunt ze slechts
even. Haar geheele lichaam beeft. Als de
slaaf zegt, dat zij de koorts heeft, dat is
trouwens duidelijk te zien, vaart zijn toe-
wan weer op hevige, manier tegen hem uit.
„Ja, dat noemen jullie, Christenen, zoo,
maar ik weet wel beter. Het spook is weer
hier geweest!"
De Borneo-bewoners gelooven, dat er lie
den bestaan, die zichzelf in geesten kunnen
veranderen. Ze slaan zichzelf het hoofd af,
en nemen dat onder den arm. Ook kunnen
ze zich zelf veranderen in een vogel. Maar
wee, als ze zich niet voor het aanbreken van
den dag metamorphoseeren. Dan moeten
zij vogel blijven. En zoo'n geest heeft ze
ker de vrouw betooverd!
De man had nu echter iets medegebracht,
dat naar hij meende, de vrouw vast. en ze
ker boter zou maken! Nu dat in huis was,
móest zij beter worden. Het was n. 1. een
potscherf. De goden van de Dajakkers
hadden vroeger, duizenden jaren terug pot
ten gemaakt, daarin zat genezende kracht.
Zulke potten werden wel verkocht voor
vierduizend gulden, maar zoo rijk was onze
heer niet. Hij had een 6cherf welen te krij
gen. voor vijf-en-twintig gulden. De vrouw
zuchtte maar eens, maar haar man zeide,
dat hij er weer op uit zou gaan.
Nauwelijks was hij de deur uitgegaan en
langs de paal naar beneden geklauterd,
toen de slaaf, die zich ongemerkt had ver
wijderd, weer binnenkwam.
„Kijk-es!" Hij had een doosje kininepil
len gehaald, bij een zendeling, die in het
dorp werkte, daardoor moest de vrouw be
paald beter worden.
Toen de man terugkwam van de jacht na
eenige dagen, met een zak vol gesnelde
koppen, was z'n vrouw hersteld en vol
vreugde 6chreef hij die spoedige genezing
toe aan de potscherf. Hij wist niet, dat zijn
vrouw van de slaaf het een en ander had
gehoord van het Christendom, en in haar
hart was al die dagen de bede geweest:
„Heer Jezus, zegen dit middel!" Het was
dien avond groot feest in het dorp, maar
de mannen waren nog niet tevreden! Een
paar dagen later trokken ze er weer op uit
met hun vlijmscherpe messen en hun blaas-
roere. Alle Dajakkers van 'n anderen stam
die ze tegenkwamen, werden onthoofd,
maar liefst wilden ze toch een blank hoofd
hebben. Zoo'n zendelingshoofd bijv. met
een lange, witte baard, d&t was hun ideaal.
Als ze," zoo zeide spreker: „tien zwarten,
tien bruinen en één Leidenaar zagen loopen;
ze zouden het hoofd^ van den Leidenaar
hebben gesneld. Op deze tocht echter wer
den de-koppensnellers plotseling overvallen
door een andere stam, en onze vriend werd
het slachtoffer. Zijn hoofd werd afgehou
wenDe vrouw schoot over, mot den
slaaf. Na eenigen tijd, toen de rouwtijd
voorbij was verkochten ze hun heele heb
ben en houden en trokken naar een andere
plaats, waar ook een zendeling is. Later
huwden ze en om hen en de zendeling ont
stond een groote kring van geloovige Da-
jaks. En nu klinkt uit duizenden Dajaksche
keelen reeds het lied: „Er ruischt langs de
wolken, een lieflijke naaml""
Hiermede eindigt spreker, waarna gezon
gen wordt no. 3 van het programma:
Roept uit aan.alle stranden
Verbreidt van oord tot oord,
Verkondigt alle landen
Het Evangeliewoord, het Evangeliewoord.
Hierna volgde een korte pauze, circa een
half uur. De kinderen van de Zondagscho
len togen in optocht naar het Koetshuis,
waar de cantine gevestigd was. Het terrein
leverde een gezellige aanblik. Sommige kin
deren speelden mot hun onderwijzerossen
gezelschapsspelen, anderen liepen zingend
door de groene lanen van diet schoone bui
tengoed. Er werd van dc cantine druk ge
bruik gemaakt.
Om precies vier uur zijn allen weer op de
spreekplaats present, waar wordt medege
deeld, dat. éérst de heer Fontein aan het.
woord zal komen. Daarna zal weer een
half uur pauze gegeven worden, waarna
zendeling van der Roest een en ander zal
vertellen: „Uit het land van den paradijs
vogel."
Nadat het bekende lied: „Lof zij den
Heer, dien almachtigen Koning der eere"
gezongen is, wijst de heer Fontein er op, dat
het wel gemakkelijk is om te zing n n
„Roept uit aan alle stranJen, verbreidt van
oord tot oord; Verkondigt alle landen het
evangeliewoord", maar dat het micilijker
is om dat werkelijk te doen. We zijn hier
in een prachtig mooi bosch. We zitten heer
lijk rustig bij elkaar, en dan is het wel ge
makkelijk om dat te zeggen. Maar nu het
doen!
Spreker wilde met zijn jonge, en ook veel
oude hoorders, een bezoek brengen aan
het Possomeer, dat op Celebes ligt
Rondom dat meer wonen do Toradja's
De Toradja's zeggen, dat hun eiland, Gele
bes, 't voornaamste is van de geheele archi
pel, ja!, van de gebeele wereld! Op hun
eiland immers, woonden do eerste menschea
Hun God, dien zij Lamoah (de Geweldige)
noemen, maakte op de ontoegankelijke
bergtoppen van het eiland Celebes de eer
ste menschen, man en vrouw, uit steen.
Maar, die menschen waren van steen,
leefden dus niet, bewogen niet. Toen maak
te Lamoah de wind, dio in die menschen
blies; die blies hen het leven in. Toen die
menschen eenigen tijd geleefd hadden, en
kindskinderen hadden gewonnen, besloot
Lamoah om hen eens te beproeven. Daar
toe liet hij aan een touw een vierkanten
steen uit den hemel zakken. „Hé", dachten
de toenmalige menschen: „zou dat een gift
van onzen God zijn?" Maar toen ze den
steen betastten, bemerkten ze, dat die hard
was, en onvruchtbaar, en oneetbaar. En de
menschen dachten: „Als Lamoah ons niets
anders geeft, laat hij dan ook dien steen
maar houden!"
Lamoah gaf echter den moed niet verlo
ren. Den tweeden maal liet hij een touw
zakken, waaraan een banaan bevestigd
was. Dien wilden de menschen wel hebben.
Ze beroken hem eens, ze betastten hem
eens. Toen aten ze hem op. Lamoah echter
was zeer vertoornd. Hij zeide: „Gij ver
smaadt mijn eene gift, en andere neemt gij
aan? Gij zult gelijk worden aan het aan-
genoniene. Een banaan geeft vruchten
sterft. Ook gij zult kinderen gewinnen en
6terven. Een van de menschenkinde-
ren veranderde Lamoah in een sagower-
boom. Die boom geeft een soort bedwel
mende drank, even slecht, en even alge
meen, als onze jenever. Een ander kind
werd veranderd in de tabaksplant, een der
de in het vuur. Dat vuur ging op een keer
uit. De menschen wisten wel raad! Ze
„stuurden een hunner naar den hemel, om
nieuw vuur to halen. Toen hij daar kwam
bond men hom een doek voor, omdat hij
niet mocht zien, hoe het vuur gemaakt
werd. De hemelingen wisten niet, dat hij
ook in de oksels van z'n armen oogen had.
Toen zag hij het. Een kapmes sloegen ze
tegen ecu steen, en aldus maakten ze het
vuur. Dat is een deel van de Toradja-goden-
leer.
In die omgeving, bij het Possomeer, was
een dorp, dat bestond uit vijf of zes paal
woningen. In ieder van die huizen .w oon-
den 7, 8, 9, soms 10, gezinnen. Daar werd
Lare-teng, de held van ons verhaal gebo
ren. Wat was zijn moeder blij!
Maar, er moest een wieg komen.
Dat was nog al eenvoudig! Een houten
kist gemaakt, klaar was de wieg. Toen een
gebogen tak met een sterke rotan er aan
bevestigd, en de wieg kon wiegen.
Lare-teng was een jongen, zoo zeiden zijn
ouders, en daarom moest hij dapper wor
den. Weet je welk middel ze daartoe ge
bruikten? In een naburig dorp was een
heks! Als do Toradja's een heks ontdekten
moest die worden gedood. Dit mochten de
inwoners van het dorp, waar de heks woon
de, echter niet doen, en daarom werden de
naburen daartoe uil genoodigd. Ook Lare-
teng moest mee. Met een groot mes, 't leek
wel een Hollandseh snoeimes, gingen de
mannen van Lare-tengs dorp naar dat vaa
hun vrienden. De arme, oude Toradjavrouw,
die voor heks verklaard was, stond midden
op het dorpsplein. In een kring gingen de
mannen om haar heen staan. Ze gingen al
lerlei leelijke dingen van de stakkerd ver
tellen, die ze nooit gedaan had, en zoo won
den ze elkaar vrceselijk op! Als ze woc-
.dend geworden waren, vlogen ze op de
vrouw af, sloegen en hakten op liet arme
schepsel in, zoodat ze in korten tijd dood
was. Zoo werd Lare-teng dapper.
Op zekeren dag was het een heele drukte
in Laretengs dorp. Er was een boot geko
men, warin twee blanke mannen zaten. Do
eene had een breede, gouden band om z'n
pet, en do andere had een eerwaardig grijs
gezicht. De f Toradja's noemden hem een
.pandiia, een zendeling. Zij beschouwden
hem als spion van de „compenie", de Hol
landers.
Op allerlei manieren trachtten ze zich
met onschuldige too vermiddelen, waaraan
ze een duivelsche werking toeschrijven, van
hem te ontdoen. Dat lukte echter niet.
Maar de zendeling ploegde op rotsen. Hij
verloor echter den moed niet. Eindelijk zou
het goede zaad wel goede vrucht geven!
Lare-teng. moest een boodschap doen.
Met enkele vriendjes moest hij naar een
rlorp in de buurt, en daartoe zoaden ze twee
dagen onderweg blijven. Toen ze terugkwa
men moesten ze ecu rivier overzemmen.
Bijna waren ze aan de overzijde, toen plot
seling een krokodil aan kwam schieten, die
met zijn geweldige tanden een stuk uit
Lare-tengs kuit beet: Lare-teng werd door
z'n vrienden nog net op de kant getrokken;
ander zou de krokodil hem wel geheel
vermorzeld hebben!
Geen geneesmiddel hielp De wond bleef
dagen en dragen gloeien en zweeren; totdat
de zendeling kwam. En die genas Lare-teng
ea nam hem mee.
Later werd Laro-teng een geloovig Chris
ten, en nu is hij onderwijzer op een school
in de Minahassa.
Spreker zag in de pauze, dat sommige
kinderen heerlijke IJsco's liepen te eten,
maar zouden ze, in de nu volgende pauze
niet-es hun geld willen bestedon aan het
koopen van wat Zendings-lectuur? Dat zou
zendeling van der Roest, die na de vol
gende pauze voor hen zal spreken, heel
graag wil(pn. Het is een zéér moeilijk werk
voor de zendelingen, daarbij moet ieder
6teunen.
Na de pauze, waarin werkelijk niet te
klagen viel over de lectuur verkoop trad-
zendeling van der Roest op, met het onder
werp: „Uit het land van de paradijsvogel!"
Nadat no. 8 van het programma: gezang
248 1 en 4, gezongen zijn, begint de heer
v. d. Roest: „Er is maar één land op de
wereld waar de paradijsvogel te vinden is.
Dat is bijna het grootste eiland van de we
reld. Het is Niouw-Guinea. In dat land wo
nen Papoea's, Papoe's zegt de zendeling.
Die zullen de-zeniingsfeest-bezoekerf jes neg
wel nooit hebben gezien!
Ze zijn zoo Taruin als Kwatta! Dat komt
omdat ze zich met olie wasschen. Dan drui
pen de regendroppels langs hun gladde
huid. Ze hebben geen jas, broek of vest,
slechts een klein lapje om de 'lendenen.
Daar is niet één'kleedingmagazijn. Ze zijn
nog Heidenen. Ze hebben geen andere Goden
dan hunne ruwe, houten, gesneden beelden.
Daarin wonen geesten. Toch, hoewel zen
deling van der Roest soms medelijden had
met dio Heidenen, hij moest zeggen, dat hij
soms meer eerbied heeft voor de Heidenen
die .in hun Goden gelooven. dan voor do
Christenen, dio vergelen tot hun God to
bidden. Onder die duizenden Papoe's woon
den in dei tijd van zendeling van der Roest
slechts vijf blajike menschenparen. Die wa
ren allen zendelingen en ze woonden uren
bij elkaar vandaan. Dit had het voordeel,
dat ze nooit ruzio hadden.
Die Papoe's zijn koppensnellers. Het
overkwam den heer van der Roest méér,
dan eens, dat hij in Papoe-huizen met het
hoofd tegen gesnelde koppen liep Voor
iedere kop die een Papoe snelt, mag hij
een witte veer in zijn vieze haarbos stoken.
Spr. heeft daar, in dat Papoeland veor-
tien kinderen gekocht als slaven. Maar toili
was hij geen slavenbaas. Hij kocht ze, om
Christenen .van hen te maken. Soms kwam
er een handelaar, en dan werd voor het
geld, dat bestemd was geweest voor nieu
we kleeren een kind gekocht. Om rijk to
worden, moet men geen zendeling worden.
Die Papoe-kinderen zijn ook wel eens
ondeugend. Maar dat hindert niet. „Echte,
ondeugende jongens worden flinke kerels".
Een zendeling moet alles zijn. Spr. heeft
zijn eigen huis gebouwd. „Wat een knappe
kerel, hé?" vroeg hij de kinderen. Maar dat
was nog niet alles. Hij was ook" dokter,
schoolmeester, dominé.
Eens heeft spr. een Papoe-meisje gekocht.
Op een dag, toen ze al héél lang in het
zendingshuis woondo kwam haar groot
moeder. Het was een viezo vuile vrouw. Hij
gaf haar de boodschap mee aan de moeder
van het meisje, of die het kind terug wilde
hebben, en wat was het antwoord, dat na
maanden kwam? „Neen. houdt ze maar
daar!" Dat speet den zendeling voor het
meisje, maar hij was wel blij dat ze bij
hem bleef.
Er kwam een hevige ziekte in Papoeland.
Alle menschen waren ziek. Ook des zende-
lings pleegdochtertje. Van zijn veertien
„kinderen", waren or reeds acht gestorven.
Er was geen eten in huis. Niemand wildo
een reis van tien dagen maken naar het be
smette gebied, om eten bij den zendeling '2
brengen. Hij was weggegaan, om het acht
ste kind te begraven. Aan een touw moest
hij de kist door het zand sleepen, geheel al
leen. Niemand kon het anders doen. Ook
des zendelingsvrouw was erg ziek. Hij was
bezig om met groote droefheid het graf
dicht te maken, toen hij het zieke meisje
hoorde zingen. Dit zong ze:
„Aja Jezus dombaja
ja marisini ornema." 1)
1) Dankbaar, dankbaar is mijn harte,
Want ik ben een kind van Jezus.
Toen hij thuiskwam stierf do kleine meid,
na nog eenmaal gezegd te hebben: „Ik beu
een kind van Jezus!" Zij was „Thuis" go-
komen.
Nu zijn in Nieuw-Guinea reeds meer dan
150 gemeenten. Dit verhaal war voor de
kleinen, maar spr. hoeft ook nog iets voor
zij hen niet alleen Jiiet; maai^e^vïnd waa
haar tegen. Boe, die opgewonden was door
de terugkomst haver moeder, werd
schreiend wakker en .wilde zich niet door
Biddy latlen troosteen.
„Zeg aan mama, dat ik wil, dat zij hij
Bee komt; weg, domme, oude Biddy. Bee
houdt, niet van u; Bee .wil mama hebben."
„O, mijne kleine stoute Bee", zuchtte da
«moeder. Maar er was niets aan te doen; zi>
moest in het schommelstoel^e gaan zitten,
en toelaten, dat Bee hare mollige armpjes
om haar hals sloeg. Lettice hoortie haap
van uit haar bedje ia de andere kanver
zacht zingen „Er is een huis voor kleine
kinderen", en keerde zich glimlachend om
zij keek immers naar Bee juist als vroe-,
ger naar haar."
En beneden praatte Maurice met zijno
zuster.
„Nu, Mary", zeide hij, toen de deur zich
achter zijn vrouw sloot, „wij moeten eens
samen praten. Zeg mij, lieve, hebt gij mijn
brief gekregen?"
Zij zag heim verwonderd aan. JaMau<
rice, natuurlijk."
,;En was het geen vriendelijke brief?"
„Zeer, zeer vriendelijk."
.Maar ik heb er nog geen antiwoord op
gekregen", antwoordde hij bedaard; Mary,
verbleekte en keek vóór zióh.
(Wordt vervolgd.)
FEUILLETON.
angs donkere wegen.
.Lieveling, spreek ik te streng tot u?
i^e houdt meer van u dan Tante Mary,
dan, wanneer zij u beknort'? „Luister
het is uwe eigen schuld; gij zij-t over-
«oelig; gij denkt te veel over uzefl'veeen
vriendelijk woord wondt u en een nor-
rfie blik doet u pijn. Wees zachtmoediger;
zon is achter de wolken. Ms uwe «moe-
r op u knort is het niet, omdat zij niet
n u houdt. Arme moeder!"en zij ging
>rt Janet vóór «te spreken, zelfs tegen
ar eigen overtuiging in „denlk eens
hoe venmoeid zij is en hoeveel 'zorgen
'heeft! Gij zijt een kinld Letticegij kunt
n denkbeeld maken van den llast', die
hare schouders drukt. Als zij kon glim-
:hen en gelukkig kon k.ijkien, zou zij het
:er doen; toen-gij ecm kind waart, placht
met <u te spelen, zooaüs 'zij nu met Bee
it."
.etltice keek Mary met een vreemden,
mvtlderden blik aan.
"i,Tante Mary, zijt gij daar zeker van?
>f?ft heeft hare stem Ibeefide van aam-
ning „heeft zij ooit geglimlacht en
Ij zóó aangekeken?"
|pa, natuurlijk, Lettice, mijn kind. Welke
gedachten hebt gij u toch tegen uwe moe
der in uivv hoofd gehaald? Ik wias 'destijds
zeer jong. niet veel ouder dan gij nu zijt,
maar ik herinner mij nog heel goed, boe zij
naiar het wiegje ging, dat naast (haar bei
stond en er lang in keek terwijl een glim
lach 'hare lippen plooide; en eens, toen ik
ongeduldig werd, zeide zij: „Stil, Mary, ik
moet mijn kindje eerst nog eens goed be
kijken."
Mama keek zóó naar mij!" zij zeide niets
meer, maar haar gelaat straalde van vreug
de. Janet zou haar kind op dat oogenblik
nauwlijks herkend hebben; de onregelma
tige trekken waren geheel veranderd door
die innerlijke vreugde; deze weinige woor
den hadden iets tot rust gebracht, dat den
•innerlijken vrede van het meisje dreig'le 'e
zulllen verstoren. Nu kon zij geduldig zijn,
kon zij alles verdragen, nu zij wist, dat
haar moeder haar iefhad en zóó ook naar
liajar gekeken had.
Er werd verder niet over dit onderwerp
gesproken; gedurende eenige o ogenblikken
zwegien zij. Lettice had gelukkige gedactti-
ben; die van Mary waren naar haar eigen
verdriet teruggekeerd), naar die donkere
kusten, waar zij nu voortaan zouden moe
ten blijven een oord vol onbestemde mo
gelijkheden, maar met weinig hoop. Na
eenigen tijd richtte zij zich niet zonder
moeite op en gingen zij samen hand aan
hand naar beneden. _jj..
In d,ien tusschentijd bad Maurice iets te
gen zijne vrouw gezegd, dat maakte, dat zij
zich niet geheel op haar gemak gevoelde
„Hij vond, dat Mary er ixdelt best uitzag."
„Gij moet vanavond niet over (haar oor-
deelen", antwoordde Janet haastig; „zij is
vermoeid van de reis."
„Maar gij ziet er zelve zoo friscli uit",
antwoordde hij. „Heb is ook niet door ver
moeidheid, dat ik meen; zij heeft iets ang
stigs in haar gelaat, en eij is zoo vreeslijk
ernstig; ik vrees, dat dit geld een bron van
groote moeite voor haar is."
„Denk toch eens aan, wat zij heeft door
gemaakt", antwoordde Ja net ontwijkend,
maar haar hart klopte sneller. Hoe vreesde
zij voorden scherpen Mik van Maurice! Als
hij haar toch eens nader ondervroeg om
trent liet geld? Zij kenlde haar man, zijn
groot gevoed van eer, zijn afkeer van on
eerlijkheid en dubbelzinnigheid; met «al
hare fouten, haar eerzucht, haar werelds
gezindheid, had zij hem toch nooit voorge
logen of bedrogen zij was even waar ge
weest als hij. Dit was de eerste maal, dat
zij zonder zijne leiding gehandeld had; wat
zou hij zeggen, als hij ondek'te, dat zij ter
wille van hem zulke sluiksche middelen
gebruikt had', en door 'tranen en vasche
redeneeringen Mary had overgehaald, om
al hare vooruitzichten tot. geluk ter wille
van hem en zijne kinderen op le geven?
Wat zou hij wel gezegd hebben, als hij
haar ter wiille van hem in het stof ver
nederd had gezien! Zou bij haar niets met
iets, dait op afschuw geleek van 'zich heb
ben gestooten! Zou .zijin toorn niet geweldig
over haar 'zijn, dat zij hem en zichzelve
zóó vernederd had! O, hij mocht nooit
weten .welke kronkelpaden zij bewandeld
had ter wille van hem; Mary zou haar niet
verraden, en zij moest hom ontKvijkenlde
antwoorden geven, zooals zij nu reeds deed..
„Bedenk eens watt zij doorgemaakt
heeft", sprak zij bot hem. „Maurice, gij weet
het niet, maar Charlotte heeft mij alles
verteld, de geheele geschiedenis van die
vreeselijke dagen. Marv heeft zich als een
heldin gedragen; zij dacht aan iedereen be
halve aan zichzelve; zij heeft zich dag noch
na ebt gespaard is het wonder, als 'nare
zenuwen geschokt zijn? Op een an leren
keer zal ik er u alles 'van vertellen, maar
spreek vanavond niet met haar." Maar
Maurice wilde niets belooven; hij dacht,
dat 'helt misschien beter was wel eon enkel
woordje met zijne zuster te spreken.
Janet had genoog tact, om er niet verder
op aan te dringen; zij was zich 'volkomen
bewust, dat haar 'man met al zijne zacht
heid toch een vasten wil had, dien niemand
kon buigen; ondanks al. zijne 'liefde voor
haar, «was zij er nooit in geslaagd invloed
op hem uit te oefenen tegen zijn ge we
tje a in.
De eenige kans. die Janet had, was dat