'weede Blad. aterdag 3 April 1920. freest gij lieden niet Komt herwaarts!" Vreest gijlieden niet; want ik weet, dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd.was; Hij is hier niet; want hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft." Matth. 28: 5b. 0. j hebt zeker wel eens gestaan bij een Of gij zijt wel eens medegewandld r den doodcnakker? >o niet, gij maakt toch evengoed deel van die ontzaglijke, eindelooze proces des doods, waarin alle menschenkin- n voortschrijden naar de groeve der ering, totdat zij zelf eenmaal daarin ion nedergelegd. ant de koning der verschrikking heeft t op ons. Ilij is sterk over ons door vaarheid van dat woord: ,,de bezoldi- der zonde is de dood". En al wat a heeft, moet ten slotte bukken voor najesteit van den dood. dat geen sombere waarheid'? >ch zie! Eens was daar een Man, die stond bij een graf en weende. En de ischen zeiden toen reeds: „Zie "lief Hij hem had". Het was de Zoon Menschen, die stond bij het graf van trus. tochIf ij zou nog meer doen. zou don dooden Lazarus opwekken, zou het toonen: „Ik ben de Opstau- en het Leven". ij zou nog meer doen: Niet al- i staan bij Lazarus' graf en tranen ten en Zijn doode opwekken: ook Zijn d storten en in dat graf van al de Zij- wegzinken om hetaldus te bewijzen, Hij de Zijnen die in de wereld waren tehad heeft tot den einde, ij zou nog meer doen: Wanneer iiscipelen denken, dat nu alles uit is, zal Hij op den derden dag koninklijk het graf ven-ijzen als de Leeuw uit a's stam. wonderlijk, heerlijk Paaschevangelie! de Christus in dood en graf ter neder :t, dan juichen de helsche legioenen. i' hunne schatting hebben zij afgere- d met dezen. Man. Maar hoor nu in Opstanding des Ileeren Jezus het aan- ken van de legioenen des hemels. De ing, de Levensvorst heeft den dood wormen en verschijnt als het ware de spits Zijner legerscharen. De vij- .lieeft wederom met Hem te doen, ;s niet meer als Man van Smarten, ir als Heer der Heeren an dit Evangelie nu van de Op- iding van Christus is nog niets rouderd. Het is nog even frisch en iw gebleven sinds de dagen dat God Heere het voor het eerst in Zijnen istus openbaarde. e menschheid roept om telkens uwe dingen, maar dat Evangelie de Opstanding van Gliristus heeft nog edingskracht genoeg voor heel volk. laruit moogt gij leven putten met uwe nnen onder de werking des Geestes. alleen vermag uit uwe woningen erdrijven den adem des doods, ègenover de revolutie dit Evan- 'e! .Vreest gijlieden niet!" zoo telct de Engel tot de verbaasde vrou- i in den hof van Jozef van Arimathea. ilaar de eerste vredestijding die uit- van Christus' Opstanding, rel over de vrouwen die gekomen wa- om Zijn graf te bezien en Zijn laam te zalven. Iet machtige teekenen ging de Opstan- g des Heeren gepaard. Daar is de aard ing: daar is de Engel des Heeren in kende kleeding, die nederdaalt uil hemel cn den steen afwentelt i de deur des grafs; die nederzit op nze 1 v en als een teeken van orer- n n ing over dood en graf; als wil hij rin verkondigen aan de vrouwen, dat ;rien nu geen zorg meer baren zullen, hans is liet daar in die woonstede des ils plotseling •geworden heiligheid r heiligheden. En te midden dit alles klinkt het tot de vrouwen: Voor de Jeugd. LEVEND BEGRAVEN. R verhaal uit het Zwitsersche leven. n een der afgelegenste en minst be lt'e dorpen aan de Fransche zijde van Jura-gebergte leefde een eenvoudig, i huisgezin, zooals men er vele in deze [en vindt. tonne geheele bezitting bestond uit hutje, dat met nog enige andere ar- riige, aan het einde van het dal lag, een paar koeien en geilen en in de revenheid hunner handen, waarmede zoolang de wintermaanden duurden, Mg aardig stuk speelgoed of keuken- eedschap maakten. let huisgezin was niet groot. Behalve huisvader Lopraz cn zijne goede, vlij- vrouw, zaten 's winters om de houten 4 slechts grootvader Lopraz, de oud- zoon Jacques, een zoon van ongeveer Ren jaren, en twee jongere kinderen i^even en negen jaren. Hun leven was aan dat van i-Jaren anderen be ier van het dorp. t don zomer besteeg vader Lopraz met e kleine kudde de hoogère gedec-ln-n bergen', hoedde zijne kudde, maakte ole kazen cn keerde met de yerzamel- „V r e e s g ij 1 i e cf e n niet!" '?rr^ T" Dat is des Engels bijzondere bood schap, want God de Heere weet het hoe zwak van moed en klein van krachten Zijne kinderen zijn. Waarom dan de vrouwen niet behoeven te vree zen? De Engel laat er op volgen: Want ik weet, dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was. Gij bemerkt wel: men is in den hemel nauwkeurig op de hoogte. Men vergist zich daar niet. Men leeft daar mee. Ilier beneden is het het land van gis singen en vergissingen, maar Gods heilige Engelen weten het, waar zij wezen moeten met liun opdracht. Ook deze Godsgezant spreekt in volko men zekerheid. IToe menigmaal denkt een zuchtend, zoekend kind: „Ach de hemel weet van mijn zuchten niet." Hier blijkt dan toch het tegendeel. Wees verzekerd, dat het daarboven van mond tot mond voortge plant wordt, als gij Jezus w a a r 1 ij k zoekt. Dat de dingen, die hier beneden nog ge heimen zijn, daarboven reeds open baar zijn. Dat de hemelkoren den Drié- ecnigen God reeds groot maken over zoo menig werk dat voor andere mensclien nog verborgen bleef. Troost u dan daarmede, gij die Jezus zoekt: God weet het! En eer dan gij denkt zullen de verkwikkingen in Christus u toevloeien. Ja wellicht is reeds een hemelbode ook naar u op weg met een Woord Gods dat u bereikt in uwen schuilhoek. Welk een blijde triomf spreekt zich ook uit in het woord des Engels, als hij zegt: „die gekruisigd w a s". Hij spreekt als was het eeuwen geleden. En 't is nauwelijks voorbij. Ook dit heeft beteekenis. De Zoon des Menschen is niet meer in Zijn kruislijden. 1-Iij verkeert nu in den staat der verhooging. De smarten des kruises zijn thans voor altijd voorbij. Thans worde er bijzondere aandacht ge schonken aan het feit Zijner Op standing. Dat Woord des Engels tot de vróuwen geldt nu ook voor allen die des Heeren zijn; die den gekruisten Christus waarlijk zoeken in den doodsnood hunner ziel. Iloe de Heere zich ook openbaart, wij hebben niet te vreezen. Onder welke teekenen van schrikkelijke majesteit Hij zich ten allen tijde ook aan dient. zij kunnen gerust zijn. Als het maar vaststaat in den he mel, dat gij Jezus, die gekruisigd was, zoekt, als dat maar blijken mag, dan behoeven allerlei teekenen van den Christus die weder komt u niet te be angstigen. Ja, onder alle machtsopenbaringen, on der alle teekenen der tijden, aardbe vingen, of oorlogen, of wereldbe roeringen, zal de hemel u steeds toe fluisteren: „Vreest gijlieden niet!" Maar dit moet dan ook vaststaan, dat men Jezus zoekt Dat moet aan geen twijfel onderhevig zijn. Bij u desnoods nog wel. Ja vele malen zelfs weer, maar ik bedoel: daarboven! Want andei's is dit woord tot u niet gesproken, evenmin als tot de wegvluch tende wachters, die als dooden werden. De Engel riep hen in hun vlucht niet achterna. Zij hadden wel te vreezen temidden van die ontzaglijke teekenen; hun spel den deze dingen niets goeds. Zoo ligt in dit: „gijlieden" dan ook weer de tegenstelling met den v ij a n d. De wachters werden als dooden cn zij hadden reden daartoe. Want zij stonden in werelddienst. De voorzorg van den vijand werd in een oogenblik te schande gemaakt in heiligen hemelschen een voud. O gij die de zaak van Christus vijand zijt, gij hebt wel te vreezen. Welk een dwaas werk was het om een wacht te plaatsen bij het graf des Heeren, alsof men Hem daar houden kon. De wereld wil het gaarne dat dood dood blïjve. Vooral dat deze Leyensvorst in den dood blijve. Immers, de dooden spreken niet; en de bel heeft er belang bij, dat deze althans niet spreke. Want schrikkelijk zal het woord zijn, dat Hij over Zijne haters hoo- ren doet. Welk een d w aas werk is ht even eens om zich voor dat wachterswerk te leenen. En hoevelen staan in wachters- uniform bij 'sHeeren graf. Anderen zijn al weggevlucht, maar helaas ze lie pen naar den vijand en werden nu o m- gekocht om te zwijgen. de schatten van den zomer en de dieren naar zijn eigen huis terug, zoodra de ruwe wind hem waarschuwde, dat de winter met zijne stormen en zijn sneuw- jacht naderde. In den tijd, dat de vader zoo verwijderd op de bergen leefde, zorgde de moeder voor het kleine huishouden, bebouwde den tuin en het kleine lapje land, dat tot het huisje behoorde, en voedde de kinde ren op tot nijverheid en in de vreeze des Heeren. De oude grootvader stond haar hierbij, zooveel hij kon, trouw terzijde, en in zijne vrije uren sneed hij horden en schalen uit hout; want nu waren zijne oogen niet mger zoo goed als vroeger, toen hij een van de bedrevenste houtsnij ders onder zijne gezellen was. Alzoo, wanneer dé vader in den winter van den berg terugkwam, had ieder lid van het gezin zijne eigen bezigheid in de kleine, maar gezellige kamer, daar, wan neer men maar dicht genoeg bij elkander zat. plaats genoeg was voor allen. De vader en de grootvader hanteerden hunne messen en beitels, de moeder draaide h.et snorrende spinnewiel, de jongste kinderen maakten hun school werk, cn Jacques hield hen gezelschap, totdal de lessen gedaan waren en het tijd was om voor te lezen uit het oen of an der belangrijk boek. Dan luisterden allen II o e v e I e duizenden van die om gekochte menschen loopen er rond over den aardbodem. „Zeg niets, zeg vooral niet si" zoo is hun bevolen. „Zet uw vrees op zij en herstel u." En meteen geeft de wereld haar geschenken om het hun wat lichter te maken de stem hunner consciëntie te verkrachten. Ook in onze kringen treffen wij die menschen reeds, zooveel aan. De chris telijke vormen hebben zij nog eenigszins behouden; maar Christus Zelf wordt doodgezwegen. Het modernisme loochent het bru taal, dat Christus uit de dooden verrees. Onder ons evenwel belijdt men het wei nig of niet. Wee! wee! die stille, die doodstille wachters in kerken en woningen. Denken zij waarlijk, dat die groote zaak doodgezwegen worden kan? Bodenk het, dat die Koning komen zal om Zijn deel op te eischen, Vraag den Ilecre, dat Hij nog intijds verbreke den ban der doodelijke stilte in huis en hart. Want wie niet vóór Hem is, die is tegen Hem. De Engel, na de vrouwen bemoedigd te hebben, gaat hen nu onderrichten aan gaande Hem. „Hij is hier niet; want H ij is op ge staan, ge lijk H ij gezegd heef t." Korte sobere woorden. En toch, wat ver tolken zij eene werel d-r ij k d o m. „H ij is hier niet." Uw Jezus, o zoekende vrouwen, dus niet meer in de woonstede des doods. Hij is hier wel geweest, zooals gij ook zien kunt. Maar thans moet gij Hem hier niet meer zoeken. „Hij is opgestaan gelijk II ij gezegd heef t." „Zijt gij vergeten wat Hij tijdens Zijn leven u toch voorzeide? Heeft de vij and dan meer herinnering?" Wat beteekenen nu- deze heerlijke woorden? De Heere is opgestaan uit dood en graf. Maar uit welken dood en uit welk graf? Want dit is toch zeker: Hij ging toch in Zijn eigen dood niet in. Christus Jezus is de Borg voor 'sHeeren volk. Hij heeft gehoorzaam heid geleerd uit htgeen Hij heeft geleden. En zoo had Hij er vrede mede om te sterven en begraven te worden in de plaats van anderen. Wat was dat nu voor een graf van Jo-' zef van Arimathea? Uitwendig was er niets bijzonders aan, behalve dat het het graf van een rijke was. Maar naar waarheid was het hier het mil- lioenengraf, de verdiende dood en het verdiende graf van een schare, die niemand telt. Christus ging in den dood der schuldbetaling van 'sHeeren volk. Welk schepsel zou daaruit oprijzen kun nen? Als Christus dan verrijst op den derden dag, is dit het bewijs, dat de schuld betaald en gedragen is voor allen die des Heeren zijn. Gods ï'echt is gehandhaafd. De Heere nam het offer aan. Zijn toorn is gestild. Zóó heeft Christus dan dén dood (der schuldbetaling) overwonnen voor de Zij nen. En nu komt Hij als de Levensvorst met Zijne opstandingsg e s ch en ken, de verworven gerechtigheid. Thans doet Hij het leven uit den dood weer opbloeien en toont Hij,dat er na dit sterven nog een leven is voor allen die Hem zoeken. „Hij is opgestaan!" zegt de Engel. En dal spreekt wel van zelve: „Eerst Ik. Dan gij. In mijne kracht!" Dan zal dat zoekend kind ook door Z ij n Geest worden levendgemaakt, en gees telijk wederom opstaan uit zijne zonde- slaap. 't Is voor Ilem niets om dan ook thans weer Z ij n Kerk te verrukken, om haar in al de deelen met Zijn Geest te door trekken, om haar te bezielen met nieuw waarachtig leven. Maar dan ook thans opnieuw beleden, dat uit ons het leven niet opbloeit. Alle leven is Z ij n s. En dan, o zoekend volk, de noodiging opgevolgd: „Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heef t." Daar zijn vele menschen, die er niet van houden om graven te bezoeken. Doch hier moet de tegenzin overwonnen, hier moet het vleesch gekruisigd en ge dood. Ilior moet de Geest Gods ons doen stilstaan bij en schouwen in dat graf van Christus. Dan komen wij tot een ontdek king en wel deze: voorwaar, „dat is mijn graf. Dat is mijn dood. Ik heb die ver diend!" En dan zegt de opgestane Heere: „docli Ik. heb uwen dood overwon nen; ja vernietigd." stil toe, de bedaarde ouderen, evenals de vroolijke jongeren. De grootvader weefde liier en daar eeen goede les in, en op die manier vloog de avond om; zoodat ieder meestal geheel verwonderd en verbaasd opkeek, wanneer de koekoek in de oude klok met luide tonen aankondigde, dat het tijd was om naar bed te gaan. Jaar in, jaar uit, leefde men op dezelf de wijze voort: iedere zomer en winter brachten denzelfden arbeid met zich; er was in dit stille huisgezin niet de minste verandering gekomen, totdat er iels plaats greep, dat ieders hart met droefheid ver vulde. Jacques Lopraz was, zooals reeds gezegd is, ongeveer dertien jaren oud, toen de zon opnieuw zijn afscheid van de dalen van het Juragebergte nam, cn hot luiis wachtte den vader dagelijks tehuis. Dag op dag ging voorbij, maar hij kwam niet; cn het vroolijk blaten van de geiten en het looien, waarmede de koeien gewoon waren hun welbekenden stal te begroe ten, werd nergens gehoord. Huis cn stal bleven ledig en dikwijls wanneer Jacques met zijn broeder, en zuster naar het heu veltje ging, van welks top men een eind weegs kon zien, had zijn geoefend oog de krachtige gestalte van zijn vader nog niet outdekt, noch de bruine koeien of hup pelende geiten, wier plaats in den stal Ert dan zal blijken: Zulke geestelijke grafbezoekers worden de recht paasch- feestvierders. Zij .zullen zich verheugen in de Opstanding liuns Heeren. En als zij straks sterven gaan, en hun ne voeten de doodsvallei betreden, dan zullen zij wederom hooren, uit den mond huns Heeren zelf: „Vreest gijlieden niet! Komt herwaarts! Ik de Heere lag neder in uwen dood en in uw graf; zoo is voor u de dood een doortocht tot het eeuwige leven. Bodegraven. KYFTENBELT. Het ledige graf. Het ledige graf. -• Ledig graf, wat nieuws doet gij Z verkonden. Aan 't hart dat smachtend om genade smeekt, Dat hier vol smart om ziine zware zonden Met zijn gebeden door de wolken breekt. Ledig graf wat heil maar doel gij hooren Nu 't zuchtend hart zijn Heiland niet meer vindt. In uw geslcent' en. van de hemelkooren Verneemt: „Hij is hier niet, dien uwe ziel bemint." Ledig graf. wat lofpsalm doet gij reizen Uit 't hart dat nu verlost van zondc-sma'PK Uit 't grafgewelf zijn Heiland ziel verrijzen Die opgestaan de rust schenkt aan zijn hart. Ledig graf het ongeloof moet zwichten Vooir 't wet gestaafd bewijs van uw verrijzenis Geer. trouwer boó kan zatilger nieuws berichten Dan uwe. ccl die leeg bevonden is. Ledig graf. gij wijst ons heen naar boven Waar vol van heerlijkheid en glans des menschen zoon 'Als zone Gods in 't heerlijkste* dor hoven Gezeten is naast 's Vaders rechterhand en troon- Ledig graf. versterk in ons do. hope Op 't heerlijk lot om mede opgestaan Bezield door Hem den levensbaan te loopen Tol wij met Hem de heerlijkheid zijn ingegaan. P. K. D. Voor onze vrouwen. Wanneer wij in onze Nieuwe Leidr sche Courant ook een speciaal hoekje voor onze vrouwen en meisjes reservee ren, dan is dat niet omdat wij van mee ning zijn dat zij in den overigen inhoud van ons blad geen belang zouden stel len of zouden behoeven te stellen- Integendeel. Lang voor zij door de wet gedwongen werden naar de stembus te gaan, hebben waarlijk Anti-revohitio- naire of Chris tel ijk-Historische vrouwen politiek meegeleefd en er is geen enkele reden om te verwachten dat dit thans nu oojr de vrouweif zich in het publiek op de politieke ijsbaan hebben to wa gen. anders zou zijn. En ook in de overige rubrieken zullen onze lezeressen zeker evenveel belang stellen als de lezers. Datjwij niettemin deze rubriek ope nen vindt zijn oorzaak daarin, dat er mot, de speciaal vrouwelijke' belangen in de meeste bladen weinig rekening wordt gehouden. Wat wij hier dan zooal ter sprake zullen brengen? Eerlijk gezegd, wij weten nog niet zoo precies. Dat zal voor een groot deel afhangen van onze lezeressen zelf, op wier me dewerking en steun, wij gaarne, en naar we vertrouwen niet te vergeefs 'n beroep doen. Er zijn verschillende zaken, die on willekeurig de aandacht vragen. We denken bijv. aan liet actieve en Ket passieve vrouwenkiesrecht, aan de duurte en*-de vele zorgen daaraan ver- bondon cn niet in de laatste plaats aan -, dc schoonmaak, die nu weer zoo ongeveer het geheele land in rep en roer brengt'. Een bekend sclirijve zei daarvan 'dezer dagen: Do, groote schoonmaak ze is cr weer. En ik houd mijn hart vast. Ik koesterde een stille ..hoop, dat ze dit jaar zou passeeren. De zeep is .im mers zoo duur; en dfe zemelappen reeds voor lien was in orde gebracht: Langzamerhand maakte de vrees zich meester van hunne harten; want de tijd ging voort, de St. Dvonisiusdag was voor bij; ieder herder was met zijn kudde van de hergen teruggekeerd, en tot nog toe was Lopraz, de met angst verwachte Lopraz, niet teruggekeerd. Wat kon hem op den berg terughouden? Kon er een ongeluk met hem gebeurd zijn? Jacques liep van den eencn buur man naar den anderen, hun vragende en weder vragende; maar niemand kon hem «enig bericht geven, hoewel er geen ge brek aan vertroostende woorden was. „Wat zou liet zijn'?" zeide deze en gene. „Je vader is wat laat; misschien heeft hij hooi voor den winter ingehaald. Niets kan hem in de liergen overkomen. Wacht nog slechts een dag of twee en hij zal ze ker hier zijn." Zij wachtten nog ongeveer twee dagen cn nog kwam er niets, en zelfs do oude grootvader, di tot hiertoe rustig gebleven was, begon angstig te worden. „Dii duurt te lang", zeide hij op zeke ren morgen, toen Jacques opnieuw tever geefs naar zijnen vader had uitgezien; „deze onzekerheid moet een einde nemen. Ik zal zelf naar de liut gaan, en zien wat Francois daar doeL" De moeder waar schuwde hem. Zij vreesde, dut do groot- wal is er nief omhoog gic^aan? Mijn hoop is vernietigd. 't Is een wet van Perzen en Meden' een ijzeren wet. onwrikbaar en ouverr niurwbaar. waaraan niet te tornen valt. 'I Is vermoedelijk con feorts. Als de k evilseieren komen, valt d.e koorts onze vrouwen aan. In het najaar komt die koorls nor eens opzeilen, maar niet zoo hevig. Men noemt ze dun „den uit haal En al hebben we het vrouwen- kie-rceht gekregen, hel verandert er geen sleek aan geen sikkepit- Ik heb over deze merkwaardige revo lutie, die den dag vol rumoer cn den nacht onruslig maakt, gesproken meÖ vreemdelingen, die de eigenaardigheden' van ons \olksleve.n bestudeerden. Zii waren -v*. I verbazing; zij noemden de schoonmaak, zooals ze in ons land met een ijzeren consequentie tot in de uiter ste en duistere gaatjes onzer woningen wordt doorgevoerd, een wonderbare openbaring der Nederlandschc bescha ving, zooals men ze in andere landen' niel aantreft. ik wil 't graag gelooven. 't Is een om wenteling, een soort stormloop binnen de enge muren eener menschelijke wo ning. De Irap van den schilder verspert den weg; op de tafel staan vijf emmers met water. Dc witkwast regeert, en wij moeien met ons drieën gaan zitten op <5én stoel. Arme huisvaders! Ik beklaag jullie; ik beklaag mij zelve. Daar is geen rust voor het hol van onzen voet Wij zijn vreemdelingen geworden in ons eigen huis. en terwijl onze vrouwen onder den invloed eener zonderlinge, geheim zinnige macht alles het onderst boven halen, denken wij mei weemoed lenig aan den vrecfigen haard in dc dagen van Ótim. Radeloo? staar ik rond. en ik loop er uit: naar oen vriend, om er mijn opge kropt gemoed te ontlasten. Ik zie hem halverwege den trap. m t een stuk kachel op zijn rug gesjord, terwijl be neden aan den Irap een vrouwelijke stern met grooie energie hare bevelen uitdeelt. Ik kijk naar boven, naar dien ge.-» kachckicn vriend. Hij zegt geen woord, maar staart mij aan met een blik. die bij door merg en been snijdt. Ik treed' mijn. woning weer binnen en hoor oen welbekende slem waarschu wend uitroepen: „Wees toch voorzich tig wat he.h je daar aan ie mouw?" Ik kijk niet naar de mouw. TTot. is struisvogelpolitiek ik' weet het wel. De mouw zit vol verf ik geloof het vast, maar "ik wil er niet naar kijken, want Salomo zegt: Die de wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart. En ifc: trek de pet die plover mijn ooron, alsof ik? een orkaan verwacht door de hoog opgeschoven ramen. Ik word onrechtvaardig, en dat spijt niij. T Is waar; ik heb zeo'n gevoel, dat het nooj-t meer goed zal komen, en da' uit' dezen onmételijkcn chaos nimmermeer een woning van orde en gezel]ighe'd zal te voorschijn kómen. Doch dat is de indruk van het oogenbi'k' he! is de kortzichtige blik van den man. c'e van hot schoone doel der schoonmaak geen. begrip heeft. Hoe is 't- liet vorige jaar <wonn? En do andere jaren? Is de orde. de gezel ligheid, de goede -nno- onder het dak niet altoos teruggekeerd? Laten wij 'de Ncderlantfsch vrouwen, een eeresnlmil geven, als <io schoon maak ts aTsoioopen. En onze fronsende wenkbrauwen 'rots eerend' en ons be denkelijk schouderophalen met heldhaf- tigen moed verdragend, zal °oen voord slechts een zegevierende blik uit haar oogen haar antwoord zijn. als alles weer past als een bus. en de woning in een nieuw, friseh gewaad ïs gestoken". Zierlaar de. schoonmaak zooals een man die ziet Misschien is er onder onze lezeressen wel ieniancT <l:e dit interessante onder- werd een? vaneen andere zijde wil toe lichten. Wie vraagT hef woord? Uit de Pers. CHRISTELIJK SOCIAAL. Ds. J. C. Sikkel, thans als vast mede werker verbonden aan Patrimonium schrijft in een inleidend artikel o. rn.: Gij, Patrimoniërs, slaat vooral midden in het gedrang, waarin onze heilige ba nier wordt aangevochten; het geweld van den strijd breekt schokkend door, en het vader te oud en te zwak was voor dit lange, steile en moeilijke pad; maar de oude man lachte met hare vrees. „Wat zou dat?" zeide hij. „Ik ben da dik- wijis genoeg boven op geweest voor twee jaren geleden, en het was niel hel minst vermoeiend voor mij! Ja, ja. ik ga; ik zal zeer verheugd zijn die lieve hut nog eens te zien. Wie weet, of ik in staat zal zijn, liet na dit jaar nog te doen. En nu, wat zeg jij er van, .larquoe? zoudt gij niet gaarne met mij medegaan en je vader jeen bezoek brengen?" „Jp zeker, grootvader", gaf hij dadelijk ten antwoord, en zijne oogen schitterden. „Ik heb lang.gawenschle daar elieen te gaan, maar vreesde, dat moeder mij zulks niet zou toestaan. Maar met u, grootva der! o boe heerlijk!" Men kon zien, dal de móéder minder met het plan was ingenomen; maar de lurht was helder, hot weder prachtig en giv..-iva-1'T ging ook, die zeker zo.t voor zichtig zou zijn, en bovenal, verlangd» ook zij mot ongeduld, dal deze onzeker heid over haar echtgenoot een einde zou nemen. Z.\\ 'temde dus loe in de s< hikking van den grootvader, en er werd 1.'sloten, dal hij en Jacques naar den lieiy ouden vertrekken. (Wordt vervolgd!»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1920 | | pagina 5