NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
e e C o ii r a ei l v e r s c ii ij n t d a g e i ij k sbe h a I v e up Z o n- e
ASOKSESaEKT:
ADVERTENTIE Nt
Bureel: Scheepiaakerssteeg 6,
Zaterdag 17 Augustus 1889. N°. 193.
'Uitgevers; Gebroeders Muré.
Feestdagen.
Vooi Leidenper 3 maanden
Franco door het geliéele rijk, er 3 maanden
Prijs per umnicr 10 Cent.
1,25.
I.ttO.
Van 16 regels0.90.
Elke regel meers 0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel 0.10.
203" Jaargang.
tads- Berfch tea.
Iloogere Burgerschool voor Meisjes
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
der gemeente Leiden brengen ter kennis
van belanghebbenden, dat het tweede
adiuissie-cxaineii en de herexamens
voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
zullen aanvangen op Maandag 2 Sep
tember a. 8., des morgens te negen uren,
terwijl zijdie aan het admissie-exauien
wenschen deel te nemen, worden uitgenoo-
digd zich bij de Directrice aan te melden
vóór den 26s'™ Augustus a. s. in het
schoolgebouw aan de Gareninarkt.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
N.L. J. VAN BUTT1NGHA WICHERS,
Weth., 1° Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, den 16 Augustus 1889.
De BURGEMEESTER der gemeente LEIDEN
brengt Ier algemeene kennis dal op heden aan
den Ontvanger der Directe Belastingen alhier
is Ier hand gesteld liet primitief kohier der
personeele belasting van de Wijken 8 en
9 en restanten, dienst 1839/90, en execuloir
verklaard den I5en Augustus II. en herinnert
voorts de belanghebbenden aan hunne ver
plichting om hunnen aanslag op den bij de
Wet bepaalden voel te voldoen.
De Burgemeester voornoemd,
DE KANTER.
Leidgm, 16 Augustus 1889.
LEIDEN, 16 Augustus.
We hebben dezer dagen in ons blad
een verhaal weêrgegeven waurmeê de ge-
heele stad vervuld was, waarvan zich de
gevolgen op den openbaren weg telkens aan
ons voordeden, een verhaal dat samenscho
lingen tengevolge had en zelfs vervolging
van de aangeduide vrouw, wanneer ze zich
op den openbaren weg vertoonde. We heb
ben dat verhaal weêrgegeven zonder namen
te noemennoch van de woonplaats van de
vrouw, noch van de vrouw zelve, omdat't
nimmer ons behagen was anderen te kwet
sen. We hebben alleen geschreven dat 't
FEUILLETON.
DE LAST.
Naar het Duitsch, door
LOUISE.
4.)
Juist toen zij de deur uitvloog, kwam
Geesje er in. Ze had haar kleed behoed
zaam opgenomen en ging op de kist zitten
naast het uitgespreide brood, dat zij be
hoedzaam ter zijde schoof.
Nog eenmaal vertoonde zich het gelaat
'an Griet aan de deur.
„Plezierig onderhoud!" riep zij naar
binnen en verdween toen.
Geesje scheen erg vermoeid; zij hijgde
sn haar wangen gloeiden.
Ge hebt wel hard geloopen zei Ileiurich,
het hoofd een weinig afgewend.
Het meisje knikte en zeide: „Eu ik
heb grooteu honger, Hein 1" Zij greep een
Jet sneden brood en beet er haastig in,
Joch zonder hem aan te zien.
«Waar komt ge van daan? Ge komt
toch van de fabriek?" zeide hij.
Geesje verslikte zich aan een brood-
zou zijn geschied in de omgeving van de
gasfabriek, ecne omgeving die zeker niet
minder dan duizende zielen herbergt.
Later werd het bericht weêr tegengespro
ken en daar 't waarlijk onze gewoonte niet
is zulke zaken onnagespoord te laten, zijn
we ons van den toestand van het kind gaan
vergewissen. We vonden in de woning een
meisje van 3 jaar en 4 maanden, volgens
de verklaring van de grootmoeder, een kind
waaraan weinig bizonders te zien was dan
dat 't zich moeilijk beweegt. Wat er te
voren met 't kind geschied is weten we
niettoen we 't zagen zat het in de huis
kamer op den grond, onder toezicht van
de grootmoeder.
Het verhaal is dus of geheel, öf voor
een zeer groot deel door kwaadwilligen ver-
zouuen en door onkundigen in deze over
verteld. De slotsom was dat ook wij 't
vernamen, vernamen van alle kanten om
zoo te zeggen en dat we op onderscheidene
punten van de stad getuige waren van de
samenscholingen van zéér grooten omvang
door het gerucht ontstaan. Zeer veel waar
schijnlijkheid kan dus aan de verhalen niet
worden ontzegd en ook wij liepen er. met
andere bladen, om zoo te zeggen, in.
Daarmee is deze zaak afgehandeld eu
komen we aan eene andere; ze is deze.
Het nummer van gisteravond van het Leid-
sc/te Dagblad gunde ruimte aan eene be
spreking van de zaak; het blad sprak het
gerucht tegen eu daaraan deed het goed
wanneer het overtuigd was dat 't gerucht
geen waarheid bevatte. Maar de toon waarop
het Dagblad tegenspreekt is een bizonder
eigenaardige. Het heeft er schik in dat
een ander blad zich óók eens vergist en in
plaats van na te denken „nu, het zal toch
nog lang duren eer de andere hier ver
schijnende dagbladen het aantal vergissin
gen hebben bereikt die reeds door ons zijn
begaan", vindt bet schijnbaar eene vergis
sing bij een ander blad zóó curieus, dat 't
als 't ware zich verkneutert en de vergis
sing aan de kaak stelt op eene wijze die
we niet noemen zullen.
Denkt het Leidsehe Dagblad dan dat 't
alléén het recht heeft onjuistheden te doen
drukken? Gunt 't ons niet eens een enkele
maal eene vergissing? Komaan dat is
niet collegiaal.- Wij voor ons zouden onze
collega's alles gunnenzelfs den naam vau
fatsoenlijke dagbladen. Het Dagblad achtte
het misplaatst zoo schrijft het van
dergelijke, slechts in de verbeelding be
staande verschrikkelijke geschiedenissen mel
ding te makennu ja dat moeten we
toegeven van onwaarschijnlijkheden en
bloedige tafereelen is het blad dan al afgrij
selijk afkeerig; daar heeft 't dan ook den
naam van.
Het Dagblad achtte 't zich een plicht
schrijft het verder te melden dat van
het geheele verhaal niets waar is en dat
het de redactie zonderling voorkomt, dat
bladen dergelijke geruchten over zulk eene
ernstige zaak opnemen, zonder nadere infor
matie. Die plichtsbetrachting kooit hier
op neêc dat 't blad een bericht plaatste
zooals 't werd toegezonden door de politie,
die ons hetzelfde bericht zond.
Nam '1 Dagblad waarlijk sedert korten
tijd die plichten zóó zwaar op, dan had
't dat politiebericht vóór kunnen zijn en
deuzelfden avond een bericht kunnen op
nemen dat die geruchten onjuist waren,
geruchten toch die overal verspreid waren
en zelfs ongeregeldheden op den publieken
weg tengevolge hadden. Wanneer wij
hadden kunnen vermoeden dat een zdd
algemeen verspreid gerucht volkomen onwaar
was dan hadden wij 't tot onzen plicht ge
rekend daarnaar terstond onderzoek te doen
en het terstond tegen te spreken in 't belang
van de door het Leidsehe Dagblad zoo zeer
gehuldigde waarheid.
Ten slotte schrijft de redactie heel leuk
uit het bericht van de politie den volzin,
over: „In welk gezin bovendien krijgt een
kind niet eens een klap wanneer het zich
bevuilt?" We verwachten dat mochten
heeren redacteuren ooit het ongeluk hebben
een kind het hnnne te mogen noemen, dat
even 3 jaren oud is en aan de Engelsche
ziekte lijdt die heeren en hunne huis
vrouwen zoo nobel zullen zijn dat kind niet
te slaan wanneer het zich in dien toestand
bevuilt. We zouden het tot onzen plicht
rekenen zoo iets mishandeling te noemen.
Dit laatste ook aan het adres van den
commissaris of inspecteur van politie, van
wiens woorden de redactie van het Dagblad
de hare maakt. We vinden in dat politie
bericht die zinsnede eene zéér zwakke zijde
van het tegenbericht.
Uit Stockholm wordt door Renter ge
seind, dat de koning van Zweden, ter ge
legenheid van het aldaar vergaderende
Orientalisten-congres, professor M. J. De
Goeje te Leiden als zijnen gast genoodigd
heeft.
MUZIEK, I.ETTKKE* EHT KUIST.
Het Philharmonisch orkest zal in dit
seizoen ten gehoore brengen „Frithjofs Meer-
fahrt", het orkestwerk van Wagenaar, den
Dom-organist te Utrecht, dat op een uit
voering van de Nederl. Toonk.- Vereeniging
te Leiden zulk een gunstigeu indruk maakte.
OFFICIEELS BERICHTE*'.
Bij kou. besluit is aan den heer A. L.
Cbrisüaens, vice-consul der Nederlanden
te Ostende, de persoonlijke titel verleend
van consul.
De minister van buitenlandsche zaken
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
de consul te Buenos-Ayres, de heer Van
Riet, voor het laast tijdens zijn verblijf hier
te lande, aan 's ministers departement te
spreken zal zijn op Dinsdag en Woensdag
20 en 21 Augustus e. k., des voormid
dags van 10 tot 12 eu des namiddags van
2 tot 4 uren.
BiNNËXLANILSÜliE BEMCHTM.
Door den minister van koloniën zijn,
krachtens het koninklijk besluit vau 29
Augustus 1883 Nederlandsch Staatsblad
n°. 133 en Indisch Staatsblad n°. 249), de
heeren J. B. Van der Houven van Gordt,
H. Selleger, B. T. W. Van Hasseit, A.
Mulder, J. P. W. Houtman, G. Engelberts,
C. Canne, K. Wijbrands, T. Brouwer, H.
Doeff, W. A. J. Noltenius van Eisbroek,
H. Van Santwijk, J. A. II. S. Hanozet
Gordon, J. A. Verstege, P. D. Mens Fiers
Smeding, J. M. Masset, H. T. M. Pino
Post, G. H. T. Wiggers van Kerchem en
L. U. Van Stenis, gesteld ter beschikking
van den gouverneur-generaal van Neder-
landsch-Indië om in administratieve betrek
kingen daar te lande te worden geplaatst.
kruimel en moest hevig hoesten. Ver
wonderd, dat hij haar niet een weinig op
den rug klopte, zag zij naar hem op. Zijn
oogen waren half dichtgeknepen. Geesje
nam een der boterhammen en hield hem
die voor den mond.
„Eet toch, Hein!"
„Ik heb geen honger, Geesje!"
Hij liet zich van de kist glijden. „Roode
Griet heeft mij beklad," zeide zij.
Een zwakke lichtstreep viel door een der
tralievensters op de vlechten om haar voor
hoofd, haar ronde schouders en haar blanken
hals. Zij liet het hoofd zakken, want zij
gevoelde, dat zijn oogen haar doorvorschend
aanzagen.
Plotseling wees Heinricli met den vinger
op haar borst en zeide
„Wat is dat?"
Zij bedekte de plaats, waarop hij wees,
met haar hand en zeide
„Wat dan, Hein? Die roos? Mooi,
niet waar?" Zij boog het hoofd om
den geur in te ademen. „Waarom kijkt
ge mij zoo aan?"
Hij stond op, schoof haar hand weg en
trok de donker roode roos uit haar kleed.
Een oogenblik keek hij naar de scboone
bloem, toen wierp hij haar over het hoofd
van het meisje weg, waar door zij in een
der groote ketels met zwavelzuur en kalk
terecht kwam.
„Hoe jammer!" riep Geesje uit, terwijl
zij naar deu ketel liep eu op de tcenen
ging staan om er in te kijken, maar er was
niets meer van te zien.
„Die komt niet weerom," zeide Heiurich,
„wat daar in valt, komt niet weêrom!"
Hij trok haar weg. „Leg uw arm daar
niet op. Het goed vreet daardoor stuk.
Kijk," en hij hield haar een door den
roest verteerden stalen gesp voor, „mijn
lederen riem is eens daarin gegleden, eu
dit is alles wat er van overgebleven is."
Geesje keek niet naar hem. Met een
hangend hoofd als een pruilend kind had
zij zich op de kist neergezet en zwijgend
haar brood kauwende keerde zij hem den
rug toe. Heinricli zweeg nu ook en liep
met groote schreden in de enge ruimte
heeu en weder. Het was zoo donker, dat
zij eikander niet duidelijk zien konden.
Het sloeg één uur. De kleine stond lang
zaam op en schudde de broodkruimels van
haar schortje. Heiurich bleef voor haar
staan: „Geesje, van wien heb je die roos?
Ik wil het weten."
„Hein, ge zijt altijd dadelijk zoo boos I
En wat is het dan eigenlijk nog? De op
zichter zeide mij, toen het schafttijd was,
dat hij zulke mooie rozen had en vroeg
mij, of ik er een hebben wilde en toen
ben ik met hem meegegaan tot aan zijn
huis eu heb op straat gewacht en toen
heeft hij er een uit het venster naar beneden
geworpen."
„Heeft hij je niet gevraagd om meê Daar
boven te gaan?"
„Ja, dat heeft hij wel, maar ik wilde
niet. Ik heb op straat gewacht."
„Ga nu maar, Geesje; zij komen
allen terug."
De werklieden kwamen weder de fabriek
binnen en Geesje sloop weg.
Toen zij 's avonds onder dezelfde paraplui
naar huis gingen, zeide Heiurich na een
lang stilzwijgen: „Ik heb er nog eens over
nagedacht, Geesje, ge moest niet meer naar
de spinnerij gaan. Ons huisraad is bijna
afbetaald en ik denk
„Afbetaald, HeinI We zijn nog vijftig
mark op het bed schuldig gebleven."
„Dat weet ik wel, maar dat verdien ik
alleen wel."
(Wordt vervolgd.)