m
Dinsdag 7 Augustus 1888. - N°. 185.
Bureel: Scheepmakerssteeg 6.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
Onschuldig Veroordeeld.
w. w. s.
Rj
Cass
De*c Courant verschijnt, dadelijks, behalve op 'L 011- en Feestdagen.
Xi
ABOHMEMENT:
Voor Leidenper 3 maanden1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden l.ttO.
i'rijs per \iinimer 10 ('ent.
202» JnarKuiiK.
A VERTENTIEN:
Van 16 regels 0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel 0.10.
On this spot
Lived, taught and died
John Robinson
1611 1625.
Wie zijne woning heeft in de onmid
dellijke omgeving van liet, vooral inde zo-
atrmiandenzoo plechtig stille Pieterskerk-
plein, voor een groot deel omgeven door
gebouwen waaraan handen werkten die reeds
eeuwen door den dood tot werkeloosheid
verden gedoemd gebouwen die door hunnen
boogen ouderdom bewijzen dat ze gegrond-
rest zijn op een der oudste gedeelten van
ouxe grijze veste wie zijne woning daar
beeft met uitzicht op het hofje gesticht door
Jean Peaijn en zijne Huisvrouw ÏJaria De
Lanaoy en op het kloeke kerkgebouw dat
reeds in het begin der 12e eeuw den naam
rerkreeg van kerk van St. Petrus en St.
Paulus, hij weet hoe vooral in de zoiner-
«aanden, maar ook in andere jaargetijden,
dag aan dBg het sombere plein bezocht wordt
door vreemdelingen van beiderlei kunne en
ierlei leeftijd, vreemdelingen die zijn oog
lentond herkent als "Engelscheu of Ameri-
kineu.
Ia het gezelschap per rijtuig het plein
genaderd dan strekt hun de huurkoetsier
tot gids en we zien den man van zijne
booge zitplaats af aanwijzingen geven door
voorden en gebaren we zien hem heenwijzen
set zijn zweep, links van zijn voertuig eu
rechts, naar het Jean Pesjnsbofje en naar
de aloude Pieterskerk en ofschoon we over
tuigd zijn dat de woorden van den paarden-
menner voor het aan Engelsche klanken
gevende oor van den vreemdeling niet ver
staanbaar zijn, hij vult de inlichtingen aan
door een blik in zijn Baedeker, door eeo
nader onderzoek ter plaatse en door zijn
dankbaar hart dat geleerd heeft warm te
kloppen voor de nagedachtenis van den man
viens naam vermeld staat op den steen, met
toestemming van de regenten van het hofje,
door de dankbare nakomelingen ingemetseld
in den buitenmuur ouder het venster ter
rechterzijde van deu ingang voor de na
gedachtenis van John Robinson die op die
plaats leefde, predikte en stierf.
Voor heu die zonder gids het plein be
reiken beantwoordt de steen hierboven be
schreven aan zijn doel en 't is waarlijk tref
fend te zien hoeveel stil genot die toeristen
smaken bij het vinden van het opschrift dat
de dierbare plek aanwijst, waarbeen zij op
hunne beurt ais 't ware een pelgrimstocht
hebben aanvaard. Hoevelen hebben niet
reeds met ontbiooten hoofde het opschrift gele
zen, hoevelen hebben niet reede te vergeefs ver
band gezocht tusschen het opschrift, voor
zoover 't hun begrijpelijk was, boven de
poort van het hofje en dat op den steen
naast die poort en hoevelen hebben niet
met den hoed in de hand de zware sombere
deur doen knarsen iu hare hengsels om nog
eenmaal te wandelen door de paden van het
tuintje waarin ook de pelgrimsader Robinson
volgens de beschrijving eenmaal verpoozing
heeft gezocht.
Niet zelden ziet men de vreemdelingeu
het hofje verlaten iu het bszit van een
bloempje of plantje, van een stukje hulst
zeifs in het gure jaargetijde, ja zelfs kwam
t voor dat een hunner zich tegen eenige
vergoeding eene geheele plant, in pot, had
veroverd om die meê te nemen naar den
lande van over zee, als eene plant gegroeid
op den dierbaren bodem waarin ook een
maal de kiem werd gelegd voor de groote
plant die met zorg en smart is opge
kweekt tot wat ze nu in Amerika geworden is.
Na het hofje te hebben verlaten en nog
eenmaal op den steen een blik te hebben
geslagen, wendt zich de toerist naar de
Pieterskerk, waar van John Robinson het
stoffelijk overschot den 4den Maart 1625
werd bijgezet. Ten opzichte daarvan vinden
we in liet Gravenboeck dat sedert 1812 in
het stedelijk archief alhier berust, de notee
ring van Robinson's begrafenis in deze
woorden
1625 1 Openen en huer van Jan Robens
10 Mart J engels predikant 9 florins.
De plaats waar het stoffelijk overschot werd
neergelegd moet gezocht worden in de omge-
vitig van het orgelhoewel die plaats door
geen opschrift wordt aangeduid. Ook op deze
plek toeft de nakomeling van de pihrrim-
vaders een oogeriblik in eerbiedige over
peinzing.
Vanwaar die eerbied voor deze plek bft
Amerikanen, die voor het bovenbeschreven
bezoek vaak eene reis van uit hun geboor
teland overhebben?
Wanneer we voor het hofje van Jean
Pesijn in de Kloksteeg het opschrift lezen
Dus ziet men uit het puin van een bouw
vallig nest
Een braaf gebouw gesticht door vruchtlooze
(echtgenooten
Voor veel behoeftigen, schoon vreemden,
(die verstooten
Zijn uit hun vaderland en veilig hier gevest,
dan is 't meer het „bouwvallig nest" dat
onze aandacht vraagt dan het „braaf ge
bouw" dat, zeer zeker met de meest loffe
lijke bedoelingen door Jean Pesijn en zijne
huisvrouw Maria De Lannoy, de „vruchte-
looze echtgenooten", is gesticht in denjare
1683, ten behoeve van hunne Fransche
geloofsgeuooten.
Vóór die stichting stond, ongeveer op
de plek waar later de gedenksteeu is ge
plaatst, de woning van John Robinson, de
predikant van de Engelsche gemeente bij
het Klokhuis. Ten behoeve van Pesijns
slichting is die ruime woning afgebroken
en 't is dus meer de plék waar eenmaal
de prediking plaats had dan het gebouw
dat in dit opzicht de aandacht verdient.
Reeds in bet einde der 16e eeuw stel
den zich de Brownisten iu Engeland aan
hevige vervolging bloot door de hevigheid
waarmede zij tegen den vorm, het bestuur
en den eeredienst der Engelsche kerk zich
aankantten. Weldra waren zij verplicht on
der hunnen voorganger Brown het land te
verlaten en de sedert kort te Norwich ge
stichte gemeente vestigde zich in Nederland
en wel te Middelburg.
Langzamerhand vestigden zich meerderen
in het gastvrije Holland waar zij een toe
vlucht zochten tegen de bloedige vervolging
in hun moederland. Zeer velen togen naar
Amsterdam en oudt-r hen ook eene afdeeliug
ouder leiding van John Robinson. Het
schijnt dat de oneenigheid die reeds tusschen
de verschillende groepen in Amsterdam ont
staan was den, vermoedelijk uit Lincolnshire
afkomstigeii, kalmen, vredelievenden Robin
son er toe heeft geleid Amsterdam wéér
spoedig te verlaten en zich met toestemming
der overheid te vestigen in Leiden, toen ua
Amsterdam de grootste stad der provincie.
Echter kwamen ook reeds vroeger En
gelschen op de poorterlijst voor, en wel
voor zoover is na Ie gaau de eerste „Beu-
hunne kinderen
jamin Selenaer baaitrapier van Santwijts,"
ingeschreven den lOen October 1603. In
1608 dan kwam ook Robinson met de zijnen
naar Leiden en reeds in 1611 kocht hij in
gemeenschap met nog drie andere leden zijner
gemeente een huis, waarvan een vierde ge
deelte hem ter woning werd aangewezen, en
in het bevolkingsregister van 1622 komt
Robinson op deze wijze voor:
In de Qroenepoorl, over het Klokhnis
Jan Robbenson, predicant der Engelsche
gemeente.
Brigitta Robbenson (geb. White), zijne
huisvrouw.
Jannes
Brigitta J
Isaack
Mercy
Ferer
Jacobus
Mary Hardy, haarl. dienstmeid.
Over het „Klokhuis" waar tegenover Ro
binsons woning heeft gestaan en waarnaar
de Kloksteeg haar naam zou dragen vin
den we weinig vermeld. Wellicht ia 't
geweest de afzonderlijke klokketoren op het
plein aan de Kloksteeg gebouwd, nadat in
1512 de 120 ellen hooge toren van de St.
Pieterskerk was ingestort. Hoewel in het
werk van W. H. Bartletl, bewerkt door dr.
E. B. Swalue, predikant te Amsterdam,
en getiteld De Pelgrim-vadersof puriteinen,
stichters van Nieuw-Engeland", wordt ver
klaard dat zulk een klokketoren op den
plattengrond van Leiden niet te vinden is,
komt in een artikel in „Sabbath at home"
getiteld „Footprints of the pilgrime in Hol
land", aflevering van April 1807 een „bird'a-
eye map of the city" voor gedateerd van
1670 waarop het bedoelde klokhnis te vin
den is.
De vluchtelingen dan hebben zich in
Leiden met verschillend handwerk bezig ge
houden. Brewster had er eene drukkerij
waar onderscheidene geschriften ten behoeve
van de goede zaak de pers verlieten om in
Engeland te worden ingevoerd. John Ro
binson verkreeg er eene aanstelling als pre
dikant en 't is waarschijnlijk in zijne ruime
woning boven beschreven dat zich de ge-
meeLle onder zijn gehoor schaarde.
(Slot volgt.)
FEUILLETON.
VRIJ VERTAALD LIT HET ENGKLSCH,
tan
S3).
ilk hoop maar, dat zij niet zint op een
anderen zelfmoord. Wat denkt gij er
"d, Roberth?"
iDaarover behoeft gij u niet te veront-
"•fca. Het is ten minste hoogst onwaar-
tkijnlijk."
«Ik word woedend," vervolgde Edith,
•ais ik aan den kolonel Dufart denk en
huwelijk met dat uitgeslepen schepsel
Constance North. Ik word woedend,
M >k bedenkdat bij zoo zwak kon zijn
toe te laten, dat zij dat arme kind
*W*g uit zijn huis. Een man van zijn
reitijd en van zijn verstand moest zich
door ïoo'n sluw, jong ding laten ringel
Maar 't ia zool Als de hemel eens
S «iliondering een verstandig man op de
""U stuurt, staat er ook een slimme
vrouw naast, die dien wijzen man bij den
neus kan rondvoeren."
„Maar, Edith lief, als het dan toch
werkelijk de vrouwen zijn, die de mannen
weten te leiden waaraan ik trouwens
geen oogcnblik twijfel dan begrijp ik
niet hoe gij telkens kunt beweeren, dat de
vrouwen zoo achteruit worden gezet."
„Niet? Dat is omdat de ware vrouw
het tegen de borst sluit, om alleeu door
haar slimheid te regeereu; dat is onedel.
Maar wat zal ik met miss Dufart beginnen
Gelooft gij, dat ze nog treurt om dien
schelm uit het Zuiden? Als de vrouwen
eenmaal, zooals 't behoort, medwerken aan
de wetgeving, dan zal er een heel duidelijk
artikel in voorkomen, waarbij uitdrukkelijk
aan eiken man wordt verboden, om
aan twee vrouwen tegelijk het hof te
maken."
„Zeker, dat zou een heel goede bepaling
wezen," autwoordde Robert met onveratoor-
baien ernst, „maar neem dezen raad van
mij aan, Edith, laat miss Dufart spreken
of zwijgen, zooals zij verkiest, maar ver
moei haar, als 't u belieft, niet met
vragen."
„Dat doe ik nooit! Herinnert gij u
nog den nacht, dat gij haar buiten kennij
hier bracht? Wat was ik toen boos! Ik
had u beiden wel de deur uil willen gooien
maar nu
„Nu zijt gij overtuigd, dat ik wel ge
handeld heb, niet waar?" „Ja, jij
handelt altijd wel, Robert!" klonk het ant
woord op zachlen toon en broeder en zuster
drukten elkander de hand.
Toen de boom voor het ziekenvertrek
geheel ontbladerd was, mocht Ellen het
bed voor den leuningstoel verwisselen.
Haar kort, afgesneden haar omlijstte weder
met kleine krullen het vermagerd en bleeke
gelicht, dat tegelijk kinderlijk was en van
zwaar lijden getuigde. Om het kleine
mondje was een treurige trek gekomen, die
zelfs niet verdween, als da mond zich een
enkele maal plooide tot een glimlach. Ge
huid iu een eenvoudige kamerjapon, die
uiiss Edith voor het jonge meisje gemaakt
had en wier wijde vorm het uitgeteerde
lichaam bedekte, scheen zij een treurige
tegenstelling te wezen van de altijd lachende,
schalksche, overmoedige Ellen Dufart, die
wij bij den aanvang van ons verhaal hebben
leeren kennen.
Toen zij eens in mijmering verlonken,
met de doorschijnende handen moedeloos in
den schoot, bij den haard zat, en schijn
baar doelloos in de vlammen staarde, trad
miss Edith Leith de ziekenkamer binnen.
Haar stem verzachtende, zooals zij gemeenlijk
deed, wanneer zij de krauke aansprak,
merkte zij op: „Wat ziet gij er vandaag
weer somber uit. Waaraan denkt ge toch
wel, kindlief?"
Schuchter antwoordde het meisje: „Ik
denk aan dien ijselijken nacht in de straten
van Blackhaven en wat er wel van mij ge
worden zou zijn, als gij mij aan mijn lot
hadt overgelaten."
„Ge moet u nooit verdiepen in noode-
looie vragen, kindlief," zeide de inwendig
doodgoede vijandin der mannen. „Ik heb
u iets aangenamers te vertellen. Mijn broer
heeft met glaos lijn exameu afgelegd en is
nu tot doctor in de rechten gepromoveerd;
daarmede iaom zoo te zeggenhet werk
vau al mijn torg en moeite bekroond. Ik
heb hard voor hem gewerktmaar hij zelf
zeker niet minder. Ik ben nu overtuigd,
dat hij eeu schoone en eervolle toekomst te
gemoet gaat."
„O, zeker," beaamde Ellen zonder veel
nadenken. Wat had zij met Robert's toe
komst te doen?
(Wordt vervolgd.)