HL< E: d b> <si «3
De voorstelling zal, behalve vele andere
letterkundigen eu geleerden, vermaard door
hun Vondelstudiën, als professor Beets en
Matthijs De Vries, ook worden bijgewoond
door den minister van binnenl. zaken.
Mevr. Albregt-Engelmann viert half
Jan. haar 40-jarig jubilé.
De bladen van Aken zijn in verruk
king over Johan Smit, die in een concert
van het „Instrumentalverein" een concert
van Paganiui, de Othello-fantaisie van Ernst,
eu Wieniawski's „Airs russes" speelde Hol-
landsche Sarasate" is een van de vleiende
epitheta, waarmede Smit wordt genoemd.
In eene gister te Amsterdam gehou
den vergadering der koninklijke academie
sprak o. a. prof. Pols over de onechtheid
van den giftbrief van graaf Dirk van Hol
land, waarvan een nader onderzoek bem de
ouwedersprekelijke bewijzen gegeven heeft.
11ij moest zich in dezen derhalve verklaren
tegen de meening van vroegere geschiedvor-
schers, zooals Kluit, Bakhuizen van den
Brink en laatstelijk den Berlijnschen geleerde,
Carl Von Richthofen, welke trouwens de ge
schiedbronnen der Egmoudsche abdij niet
aan een nieuw onderzoek onderworpen, doch
zich eenvoudig bij vroegere uitkomsten heeft
neergelegd. Tot de overtuiging, dat de gift
brief het werk is van eenen falsaris, kwam
spreker, sinds hij in een HS. op de boekerij
der Maatschappij van Ned. Letterkunde te
Leiden, van Boudewijn van 's Qravenhage
een tweede afschrift heeft gevonden van het
Egmonder krouiekje, dat tot heden aan de
aandacht ontsnapt schijnt. Dit is een ge
schrift van vroegere dagteekening en daarin
wordt met geen woord gerept van de ver
meende gift, door Dirk V aan de Egmond-
sche abdij geschonken. Dit afschrift is door
Boudewijn blijkbaar zonder bijoogmerk ge
maakt; zijn stilzwijgen over de gift is het
bewijs voor de onechtheid van het daarom
trent in den giftbrief beweerde. Ook de
vorm van dien brief bewijst, dat men met
een onecht stuk te doen heeft.
De heeren Fruin en Fockeina Audreae
voegden eenige opmerkingen toe aan het
gesprokene van prof. Pols. Prof. De Vries
bood de nieuw verschenen aflevering van
het Woordenboek en prof. A. Pierson het
eerst verschenen deel van zijn werk„Onze
geestelijke Voorouders" voor de bibliotheek
der academie aan.
De bekende Neurenberger schilder
Karl Jager is overleden. Hij had zich vooral
als portretschilder naam gemaakt; een van
zijn laatste werken was het voor het raad
huis te Neurenberg geschilderde stuk „keizer
Maximiliaan bij Albrecht Dürer".
OFEICIEELE BERICHTEN.
Door Z. M. is de benoeming van deh bur
gemeester van Duiven L J. A. Libourel tot
secretaris dier gemeente goedgekeurd.
Door Z. M. zijn benoemd: tot burge
meester: der gemeente Pannerden M. De
Bas; der gemeente Havelte, C. Van der
Wal, met gelijktijdige toekenning van eer
vol ontslag als burgemeester van de gemeente
Norg.
Door Z. M. zijn met ingang van 1
Januari a. s.1°. den inspecteur van den
geneeskundigen dienst der zeemacht J. D.
Sachse, op zijn verzoek, ter zake van lang
durige dienst en meer dan vijftigjarigen ouder
dom; op pensioen gesteld, onder dankbetui
ging voor zijne langdurige en vele goede
diensten aan den lande bewezenen onder
toekenning van een jaarlijksch pensioen van
f2700 en een verhooging met f 1125'sjaars
voor werkelijk verblijf in militairen dienst
in 's rijks overzeesche bezittingen en kolo
niën en tusschen de keerkringen; 2°. bevor
derd: tot inspecteur van den geneeskundigen
dienst der zeemacht, de dirigeerende offi
cier van gez. 1ste kl. dr. F. J. Van Leent;
tot dirigeerend officier van gez. 1ste kl. den
id. 2de kl. B. H. Thomson; en tot id. 2de
kl. den officier van gez. 1ste kl. L. P. Gijs-
berti Hodenpijl.
Door Z. M. zijn met ingang van 1
Jan. a. s.1°. den luit.-kol.intendant van
het corps mariniers C. Deyll, op zijn ver
zoek, ter zake van langdurigen dienst en
meer dan vijftigjarigen ouderdomop pen
sioen gesteld, onder dankbetuiging voor
zijne langdurige en goede diensten en toe
kenning van een jaarlijksch pensioen van
f1800; 2°. bevorderd tot luit.-kol., inten
dant van het corps mariniers, den kapt.-kwar-
tierm. van dat corps. D. A. C. Ebell.
Door Z. M. zijn benoemd bij het wa
pen der inf. tot kol. en commandant van
het 6de reg. den Init.-kol. jhr. F. F. Von
Mublen, van het le reg. en krachtens punt
4 van art. 38 der wet van 28 Aug. 1851
(Staatsblad N°. 128), op non-activiteit ge
steld de kolonel A. Pompe, comm. van het
6e reg. inf.
Door Z. M. is met ingang van 12
Jan. 1888, benoemd tot directeur van het
post- en telegraafkantoor te Viaueu, W.
Bnrkels, thans telegrafist 2e kl. bij de rijks
telegraaf.
Door den minister van koloniën zijn
de hoofdonderwijzeressen, mejuffrouwen M.
S. Van der Willigen en A. A. Wilmes,
gesteld ter beschikking van den gouverneur-
generaal van Ned.-Indië, om te worden
benoemd tot hulponderwijzeres bij het open
baar lager onderwijs voor Europeanen eu met
deze gelijkgestelde» daar le lande.
De gewone audientiën van den minister
van financiën op 15 en van den minister
van marine op 16 dezer zullen niet plaats
hebben.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
De minister van financiën maakt be
kend dat het saldo van 's rijks schatkist op
10 dezer bedroeg:
bij deNederlandsche bank. f33,97 6,52 7,82'
en bij de betaalmeesters. 2,146,636,44
Te zamenf36,123,164,266
In het Weekbl. v. h. B. heeft onlangs
de heer v. B. F. te Leiden de aandacht
gevestigd op de nieuwe Belgische wet be
treffende de uitzetting van onwillige huurders.
Naar aanleiding daarvan schrijft nu de heer
F. A., eveneens te Leiden, in no. 5484 het
volgende
„Het onderwerp verdient inderdaad alle
belangstelling. De wijze van procedeeren in
onze wet voorgeschreven, moge tot snelle
berechting kunnen leiden, volkomen be
vredigend is zij niet. Wenscht een onwil
lige huurder zijnen verhuurder de gelegen
heid te benemen, om op den verhuisdag het
verhuurde ter beschikking van een ander te
stellen, zoo valt hem dit niet zwaar. En
geeft bij tijdig ruchtbaarheid aan zijn voor
nemen om op dien dag niet gewillig te
vertrekken, zoo kan hij eene nieuwe verhu
ring zeer bemoeilijken.
„Eene onzer oud-Hollandsche rechtsbron
nen bevat nu eene regeling, waarmede de
verhuurders ra. i. beter geholpen zijn dan
èn met de Nederlandsclie èn met de Belgi
sche wetsbepalingen, en die voor de huurders
geene werkelijke bezwaren oplevert.
„Ik heb het oog op eene Delftsche
Ordonnantie uit de 16e eeuw welke
de procedure tot ontruiming aldus regelt:
de verhuurder laat, 3 weken v<5dr het einde
van den huurtijd, den huurder door den
bode (onzen deurwaarder) aanzeggen, dat hij
het buis of land zal hebben te verlaten.
De huurder heeft 3 dagen om tegen deze
aanzegging in verzet te komen. Doet hij
dit, zoo wordt de zaak op den eersten rechts
dag behandeld. Laat bij daarentegen 3
dagen verloopeu zonder verzet, hij kan op
den verhuisdag op grond hiervan, al
leen, tot ontruiming worden genoodzaakt.
„Deze regeling komt mij bij uitstek prac
tised voor. Zij zou ook thans nog, naast
die van art. 122 vlg. W. v. B. Rv. voor
treffelijke diensten kunnen bewijzen.
„In enkele bijzonderheden ware zij aan te
vullen of te verbeteren. Zoo zou in het
exploit uitdrukkelijk moeten worden vermeld,
dat bij gebreke van verzet binnen drie dagen,
de huurder op den verhuisdag tot ontruiming
zou kunnen worden genoodzaakt en zou voor
de ten uitvoerlegging moeten worden ge
vorderd een bevelschrift door den kanton
rechter, indien er geen verzet was gedaan,
op het exploot te stellen.
„Naast zulk eene procedure zou die van
art. 122 vlg. zelden te pas komen, maar
toch wellicht dienen behouden te blijven
voor die gevallen, waarin de noodzakelijk
heid van gerechtelijken dwang tot ontrui
ming eerst in de laatste dagen van den
huurtijd bleek.
„Het kwam mij voor dat, nevens de Bel
gische wet, de oude Delftsche, die licht aan
de aandacht van den wetgever kon ont
snappen, verdiende in herinnering te worden
gebracht.
„In menig opzicht valt van onze vaderen
niet minder te leeren dan van onze buren."
De colporteur, die Maandag jl. voor
de arroud. rechtbank te 's Hage terecht stond
wegens oplichting, werd gisteren tot 1 maand
gevangenisstraf veroordeeld.
In den ouderdom van 87 jaren is te
's Hage overleden J. C. Heytveldt, bij oud
en jong algemeen bekend als „de Bataaf-
sche boer", omdat hij de opvolger was van
zijn vader, die tijdens de Bataafsche repu
bliek een uitgestrektheid woeste gronden in
de duinen te ontginnen kreeg, welke terrei
nen langzamerhand zijn ingekrompen tot de
nu nog bestaande, eenvoudige hoeve en
buitenherberg „de Bataafsche boer".
Aanvankelijk kon de nu overleden Bataaf
van de inkomsten van zijn goed leven, maar
later nam hij als bijbaantje de betrekking
van veldwachter ill de Scheveningsche Bosch-
jes op zich, een post dien hij met eere
bekleedde en waarin hij wegens zijn groote
gestalte de schrik was van strooper9 en
plunderaars. Twintig jaar geleden werd hij
op pensioen gesteld. (Vad.)
De Vrijzinnige Kiesvcreeniging te Rot
terdam biedt aan allen, die tengevolge van
eigen aangifte op de kiezerslijsten kunnen
worden gebracht, kosteloos de gelegenheid
aan om alle inlichtingen te verkrijgen, welke
zij mochten behoeven, ten einde hunne aan
spraken te doen gelden.
Eenige leden van de vereeniging houden
gedurende twee dagen zitting, om allen, die
zich aanmelden, hulp te verleenen bij de
invulling der biljetten van aangifte, en voorts
alle verlangde inlichtingen geven.
Men leest in de Ommel. Ct. het vol
gende: De dezer dagen meermalen genoemde
II. Pastoor, van Spijk, schipbreukeling van
de W. A. Scholteuverhaalt van zijne reis
ongeveer het volgende:
's Zaterdags ochtends den 12 November
vertrokken wij pl. m. 7 uur met de W. A.
Scholten uit Rotterdam. Bijna al de pas
sagiers waren vreemdelingen; ik ontmoette
slechts drie Nederlanders; naar ik meen,
een paar ouders met eene 17jarige dochter
uit den Haarlemmermeerpolder. De overigen
waren meestal Duitscliers, enkelen (zoo zei
men) Italianen. Den geheelen dag ging de
reis voorspoedig; bet was mooi weer, en
de zee was kalm. 's Avonds 9 uur ging ik
naar mijn bed; van mijne kleeren trok ik
niets uit dan de jas en de schoenen. On
geveer 20 minuten over tien werd ik door
eenen hevigen schok van hel schip uit mijn
bed geworpen en op dat van mijnen buurman.
Eerst trachtte ik mij weer naar mijne plaats
te begeven, maar de drukte en beweging
aan het andere eind der boot en er op waren
oorzaak, dat ik eens naar boven liep om te
zienwat er gaande was.
Nu bemerkte ik, dat het er slecht uitzag,
en hier en daar hoorde ik reeds angstig
jammeren: „O God! wij vergaan! De
boot heeft een groot lek 1" Ik zag dat
velen, en vooral het scheepsvolk zich van
reddingsgordels voorzagen, spoedde mij in
de kajuit, trok mijne jas en schoenen aan
en deed ook zoo'n gordel om, hoewel ik
niets anders dan den dood voor oogen zag.
Toen ik weer boven kwam, waren eenige
matrozen en ander scheepsvolk in een paar
bootjes afgedaald. Mijne poging om er ook
in te komen mislukte. Zoo was ik dan
met vele anderen op het dek, niet wetende
wat te doen, terwijl het schip steeds dieper
en dieper zonk. Hartverscheurend klonk
het geschrei der kleinen en het gejammer
der ouderen, vooral van de vrouwen. De
stand der boot was intusschen zeer scheef
geworden, en allen, die op het dek waren,
begaven zich op den kant, om toch zoolang
mogelijk op het droge te blijven.
Steeds akeliger klonk het gejammer, nu
en dan overtroffen door het gefluit en ge
brom dat de kapitein liet hoorenom
daardoor te kennen te geven, dat wij in
nood waren, en, zoo het mogelijk was,
hulp te verkrijgen. Vuurpijlen stegen hemel
waarts, waarvan het licht ons in staat stelde
te zien, hoe sommigen op hunne knieën
baden om redding, de handen wringende van
angst. Ongeveer een kwartier zal het ge
duurd hebben, toen de boot geheel onder
water ging, en wij er afdreven.
Hier zag men er één, daar twee, daar
meer zich aan elkander vastgrijpen omals
het moest, toch samen te sterven. Het
Nederlaudsche meisje, dat op de boot nog in
mijne nabijheid was, en met wie ik nog zoo
pas gesproken hadvatte mij bij de jas, en
een man greep mij bij den arm. Daar ik
vermoedde, dat dit ons samen kon doen
zinken, deed ik alle moeite mij van beiden
los te maken, eu, dank zij de zwemoefe-
ningen mijner jeugd, gelukte het mij iets
vooruit te komen, terwijl ik ook niet veel
zeewater binnen kreeg. Zoo dreef ik lang
zaam meest door den stroom gedreven
verder, niets anders denkende dan te moeten
verkleumen of verdrinken.
Eindelijk daar zag ik in de verte licht.
Een schip misschien? Of land? Dit gaf
een weinig moed. Nu deed ik mijn best
met zwemmen, en na eene poos naderde ik
eene groote boot (De Ebro), waarnaast twee
kleine booten lagen. Moe en afgemat als
ik was, wilde ik mij aan de eerste vastgrij
pen, maar een golfslag deed mij mistasten
en dreef mij een eind verder, voorbij het
bootje. Nu nog alle krachten ingespannen
om de tweede te pakken! In een aanhou
dend geroep: „help! help!" gelukte mij dit.
Met mijne beide handen greep ik de boot
en hield er mij stevig aan vast. Fluks
kwamen een paar matrozen, onder welke ook
een, die reeds gered was, toeschieten, en
met een forschen ruk aan mijne broekspijpen
eu den zwemgordel hadden zij mij ingepikt.
Stijf en verkleumd, bijna niet kunnende
spreken, werd ik zoo spoedig mogelijk in
de machinekamer gebracht, waar reeds ver-
scheidenen bezig waren hunne verkleumde
leden te verwarmen en hun ingezwolgen
zeewater uit te braken. Naar gissing had
ik niet miuder dan 3 kwartier op het water
rondgesparteld. Den volgenden dag werden
wij te Dover aan land gezet en van daar
naar Rotterdam overgebracht. De lust om
de reis naar bet verre Westen opnieuw te
aanvaarden, was echter bij mij geweken.
Gisterennamiddag te vier uur heeft de
aangekondigde „theemeeting" van het Leger
des Heils te Haarlem in Felix Favore plaats
gehad. Ruim honderd vijftig personen wa
ren aan tafels gezeten, meestal vrouwen en
jongelieden van beiderlei kunne, alsmede
een dertigtal mannen. Op de tafels stond
de thee gezet, en de disch bestond uit
broodjes met ham, koek en krentenbrood.
Toen majoor Tyler, die uit. Amsterdam zou
komen, nog niet verschenen was, werd
tegen kwart voor vijven door eenen luite
nant medegedeeld, dal de bijeenkomst zou
beginnen, hetgeen dan ook onmiddellijk na
een gezang geschiedde; de thee werd door
een tiental zusteren rondgediend. Op de
toegangskaart stond vermeld „En zij aten
allen en werden verzadigd. Matth. XIV: 30.
HC.)
Aangaande de bekomen averij van het
stoomschip Prinses Marie, Zaterdag te Am
sterdam binnengekomen, verneemt de
Amsl. Ct.
Het was den 1 December.
De Prinses Marie bevond zich in de Mid-
dellandsche zee.
Het had den ganschen dag geregend en
gestormd, gepaard met zeer hooge zeeën,
zoodat alles gesloten was aan boord. Pas
sagiers waren er niet aan boord, daar men
een tusschenreis gemaakt had tot het ver
voeren van hadjis tusschen Indië en het
Moslimsche heilige land. De bemanning
bestond dus uit het gewone personeel.
Men was onderin al eenigszins aan het
weer gewoon geraakt en ging gewoon zijn
gang. De Javaansche jongens liepen op hun
bloote kakkies heen en weer. De doctor
wiens hut met die van den administrateur
voor aan den ingang van de salon gelegen
was, had het raadzaam gevonden een andere
hut op te zoeken en had juist zijn bagage
overgedragen en stond met den 3den stuur
man in de salon te praten, toen plotseling
ter hoogte van kaap Da Gata een zee van
een paar huizen hoogte op het dek tegen
den ingang van de salon neerviel.
Krak! Krak! Krak! klonk het; het slot
van de salon sprong, de drie- vier eerste
kajuiten werden als bordpapier in elkaar
gerold en de volle zee stroomde de salon
binnen.
De dokter en de 3de machinist sloegen
om van schrik en vluchtten naar achter om
daar te ontkomen. Te vergeefs, alles was
gesloten. Door het water badende moesten
zij dus naar voren een uitweg zien te vinden.
De salon dreef weldra, alles ging over,
door en op elkaar. Het zeil dat op den
grond lag werd door het water omhoog ge
stuwd. De Javaansche jongens sprongen
als kakkerlakken in het water. De veeren
van de bedden dreven op het water, dat
door de slingeringen van het schip opge
zweept werd tegen de zoldering. Aan bak
boordzijde, waar het gat geslagen was, zag
men in volle zee.
Alle hens werd nu, niet op dek, maar
in de salon geroepen. De matrozen en de
jongens togen aan den arbeid. Eerst werd
de ruïne opgeruimd, de brokken balken en
hout omvergehaald, waaronder een paar Ja
vaansche jongens geraakt waren en verwon
dingen hadden bekomen. De inventaris van
de administrateur, den heer J. Scheltema,
dreef geheel. Zijn geheele kajuit was ver
nield en het aanrecht, waarop tal van voor
werpen en benoodigdheden stondenwas
eveneens geheel omvergehaald. Daaraan werd
echter niet aan gedacht. Er moest gehan
deld worden en dat kon, want men had
geen overlast van beangste passagiers.
Gedeeltelijk ving men aan het water te
Bcheppen uit de in een staat van watersnood
verkeerende salon, terwijl een ander gedeelte
der bemanning trachtte het gat te stoppen.
„Oude zeilen er voor!" riep men: „plan
ken touwen 1" Alles goed en welmaar
dat ging niet zoo makkelijk. Het regende
en stormde nog steeds en de zee sloeg aan
houdend over boord.
Men moest elkaar vasthouden, om niet
in zee geslingerd te worden.
Na lang worstelen eu onvermoeide in
spanning gelukte het een zeil om het gat
te slaan en met touwen te bevestigen, zoo
dat men ten minste niet meer in zee zag.
Het had krachtsinspanning gekost, doch
men had het klaar gespeeld.
Nu aan het water loosen. Dat was geen
kleinigheid. De salon dreef nog. Wat men