MANUELA
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
ileze Courant verschijnt dagelijks» behalve op Zon- en Feestdagen.
ASOliEMEEUT:
Bureel: Scheepuiakerssteeg 6.
Woensdag 30 November 1887. N#. 281. 201b Jaargang.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
FEUILLETON.
Voor Leiden, per 3 maandenI 1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden l.ISO.
Prijs per ffamuier 10 ('ent.
ADVERTENTIE?!:
Van 16 regels0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel 0.10.
Aan de gcabonnecrden op de Han
delingen en Ingekomen Stukken van
den Gemeenteraad zijn de nos. 243
250 der Ingekomen Stukken ver
zonden.
Stads- Berichten.
Plaalselijlic Direcle Belasting
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente LEIDEN brengen de belaslingschu!
digen in herinnering dat op 30 November e. k.
zes termijnen zijn verstreken van de Inkom
sten-belasting, zoodat minstens zes zevende ge
deelten van den gebeelen aanslag moeten zijn
voldaan.
Zij noodigen daarom de belanghebbenden uil
om ter voorkoming van de vervolgingskosten
het door hen verschuldigde zoo spoedig moge
lijk ten kantore van den Gemeente-Ontvanger
te voldoen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
DE KANTER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden den 29 November 1887.
STADSNIEUW S.
De Geschiedenis van een paar
handschoenen.
Lieve lezeressen, waarde lezers, uw onder
danige dienaar had dezer dagen handschoe
nen noodig, een paar winterhandschoenen.
Dat 's een heel gewone zaak, en toch
't gaat niet altijd even gemakkelijk zoo iets
te koopen en thuis te brengen. Met 't
vaste voornemen me door niemand en niets
te laten ophouden op mijn weg stap ik de
deur uit en richt ik mijn schreden naar de
Maarsmanssteeg, naar den welvoorzienen win
kel van den heer Van der Burgh. 't Is er
druk, vreeselijk druk en vol. Waarom bad
ik juist in dezen tijd die handschoenen
noodig. Maar ik was er nu eenmaal en 'k
kon er toch zoo maar weêr niet uitloopen.
Ik bleef dns geduldig wachten totdat de
beart aan mij zou zijn en nam intusschen
vrijwillig het baantje van portier op mij
ten behoeve van de dames die den winkel
willen verlaten en hunne handen vol hebben.
Ik zie van alles verkoopen, lintjes en strik
jes en kantjes, prachtige haarnaalden, doosjes
zakdoeken en wat er geurigs op gegoten
zal worden in fleschjes, ja zelfs handschoe
nen in de grootste verscheidenheid, alleen
mijne handschoenen heb ik daarmee nog niet.
OF DE WRAAK EENER EDELE VROUW.
97).
Cecilia was, uitgeput door het snelle
loopen en door de ontroering, op een der
ouderwetschehonten stoelen neergezonken;
de storm joeg knetterend zware regen
droppels tegen de ramenen de eene don
derslag volgde op den andere. Eensklaps
trad er een stille in het razen der elementen
in, doch op hetzelfde oogenblik deed zich
een toon vernemen, niet van buiten, neen,
binnenshuis, een langgerekt, klagend, akelig
gelaid, dat Cecilia als geëlectriseerd deed
opspringen en haar het bloed in de aderen
deed stollen.
Angstig den arm des graven vattende,
stamelde Cecilia op verschrikten toon: Hebt
ge dat gehoord?"
De graaf knikte bevestigend.
Met ingehouden adem luisterden beiden.
Zou dat ijzingwekkende gelnid zich herhalen P
Neenl Boven werd met veel gedruisch een
Evenwel, alles heeft zijn tijdook ik kom
aan de beurt. Ik koop een paar heerlijke
warme, met rood gevoerd en zal juist me-
zelven door een paar bezoekers lieenwerken
als eene dame met hare drie kinderen bin
nenkomt, eene dame van mijn kennis, on
langs uit Indië gekomen. Hé, megeer, hoe
maakt u. Beat mevrouw, dank n; een paar
handschoenen gekocht. Ach ik moet
ook veel koopen, voor de kinderen weet u;
maar ik weet hier niet goed. Mag ik u
dan hier en daar heenbrengen mevrouw (ja
lezer, wat kon ik al anders zeggen). Wil
u mij wijzen, ja? En mijne dame zocht
wat en kocht wat, en we togen den winkel
van den heer Van der Burgh uit, de drie
kinderen, een jongen en twee meisjes,
achteraan.
Daar begon 't lieve leventje; mevrouw
moest wat koopen voor de meisjes en voor
den jongen, maar ze wist niet wat; de
meisjes en de jongen moesten wat hebben
voor de vriendinnetjes en voor de vriendjes
en voor elkaar, en ze wisten ook niet
wat. Is 't dan wonder dat ik 't ook niet
wist?
We zouden dan de Botermarkt maar eens
afloopen. Ach, 't was mij 't zelfde; ik zag
wel in dat de middag er mefi heen zou
gaan. Juist willen we de Kapelsteeg ingaan
daar blijft de veelbelovende zoon al op den
hoek bij den houtwerkwinkel van den heer
Feld staan. Ma'lje wat mooie hengels, kijk
wat een lange; 't kleinste meisje zag em
mertjes, de jongen weêr mooie tollen, 't
oudste meisje een snoeperige vogelkooi en
de belofte dat we straks terug zouden gaan
was alleen in staat de kinderen er voorbij
te krijgen.
Zoo bomen we voor 't winkelraam van
de dames Molkenboer, op de Botermarkt te
staan. Geen zakdoeken, neen, zoo'n kussen
voor haarspelden, zoo'n satijnen waschlijstje,
een fijn boezelaartje we stappen er in
en de oudste koopt zoo'n haarspeldenkus-
seu. Nu naar den lieer Wille; ja, doe daar
nu eens eene keuze, noem daar nu alles
eens op wat er uitgestald is; en ze weten
nog geen van allen wat ze koopen zullen.
Mevrouw zeg ik laat ons eenvoudig
eerst langs de winkels gaan, en dan later
kiezen uit hetgeen we gezien hebben. Dat
werd gelukkig goed gevonden.
deur toegeslagenen vervolgens heersclite er
een doodsche stilte.
„Het was een zonderling geluid," zeide
lord Arthur nu, „een geluid dat klonk
alsof liet door de hevigste smart teweeg
gebracht werd.
Voetstappen werden thans hoorbaar; de
oude vrouw kwam de trap af en keek beiden
wantrouwend, ja bijna bevreesd aan.
„Ik hoop toch, dat mijn raaf de jnffrouw
niet heeft doen schrikken. Het onweer deed
hem zoo luid schreeuwen 1"
Bij deze woorden zag zij Cecilia en haren
begeleider ter sluiks aan, als wilde zij on
derzoeken, of zij onvoorwaardelijk geloofde,
wat zij zeide.
De uitdrukking van graaf Arthur's gelaat
kon echter geen groote geruststelling
schenken.
„Het geschreeuw dat wij vernomen heb
ben, heeft ons inderdaad doen schrikken,"
antwoordde liij. „Uw kraai heeft zeer
zeker een onaangename, menschelijke stem.
Zoudt ge ons niet willen zeggen, hoe deze
plaats heet?"
„Och, ik geloof wel, dat iedereen, hier
in de buurt, die kent en mijdt," mees
muilde de oude vrouw. „Dit is het zoo
genaamde „Zwarte huis!"
We stapten nu 't Gangetje door naar
den winkel, overvol met kinderspeelgoed,
van den heer Sleyser; poppenkast, komedie,
waterval, eendjes, scheepjes, blokken- hand
schoenen- zeep- en andere doozenen
voort ging 't weêr, voort naar den heer
Pel, suikerbakker op de Hoogewoerd. Daar
moest wat gesnoept worden, 't ziet er alles
zoo lekker uit, zeiden de meisjes.
Zon ik niet galant zijn. Ik kocht ze ieder
wat. Het hart van het oudste meisje trok
naar een sniker dito van borstplaat, ik kon
me dat verlangen naar een tweede hart be
grijpen, streek de hand over 't mijne, en
kocht er haar een met vanielje. Nu de
Kraaierslraat in om langs den Nieuwen Rijn
den geurigen winkel van den lieer Sanders
te bereiken. Wat een voorraad odeur, kam
men, borstels en haarnaalden, vierkante, ronde
en langwerpige stukken zeep, schaamtelooze,
hoogrood gekleurde mannetjes (of vrouw
tjes), drie aan drie heel netjes in doosjes,
ook vaD zeep. Ja, de oudste ontdekte zelfs
weêr een hart van die geurige materie. Ik
deed of ik 't voorwerp niet ontwaarde.
Mevrouw had een advertentie gelezen vaD
den heer Van Leeuwen in de Hartesteeg op
den hoek van de Nieuwstraat. Daar waren
wa juist dicht bij. Een ruime winkel met
een even ruimen voorraad mandevverk in
allerlei vorm en voor St. Nicolaascadeaux
bizonder geschikt, deed ons de opmerking
maken dat we daér straks zeker heen moeten.
Nu voorloopig eerst maar naar den heer
Kaldenberg op den Nieuwen Rijn; 't is er
te vol van bezoekers om er nu in te gaan;
we zouden ook immers alleen maar zien en
onthouden, en dan eene keuze doen. Het
jongste meisje was er niet weg te krijgen;
nu voor 't eene raam, dan voor 't andere,
dan weêr eens terug; ze zag zoo'n echt
fijn kopje en schoteltje, „Aan mijne lieve
moeder", dat zou ze onthoudenen ze
trok me even op zij en vroeg wat dat wel
kosten zou.
Kom kindeien, we moeten nog verder,
zei mevrouw, en we gingen verder, maar
niet veel, en bleven als van zelf voor de
uitstalling van den hter Kooyker staan.
Wat een prachtwerken, scheurkalenders,
photographiën, gekleurd en ongekleurd,
luxe-artikelen in roze-, note-, olijve en an-
„Het zwarte huis!" herhaalde Cecilia
huiverend.
„Woont ge hier gansch alleen?" vroeg
de graaf op scherpen toon.
„Den meesten tijd, ja; somwijlen komt
er een bloedverwant uit Wilchester mij een
handje helpen. Misschien dat ge baar wel
aan het venster gezien hebt, even voor ge
het huis binnenlradt."
Wederom zag zij bijna angstig naar den
graaf en deze haastte zich om haar gerust
te stellen.
„Het scheen ons inderdaad toe, alsof we
een oogenblik aan een der bovenvensters een
menschelijke gestalte gezien hadden, doch
duidelijk konden wij het niet onderscheiden.
Ge wordt zeker maar zelden verrast door
bezoek
„Zeer zeldenJaren geledenherinner ik
me, kwam een jong piar evenals gij, be
schutting voor een soortgelijk onweer zoeken
onder dit dak. Dit is nu al zes jaren ge
leden. Sinds is er veel treurigs gebeurd.
Ja, het is een zonderlinge wereld!"
„Lady Cecilia, de regen heeft thans op
gehouden. Me dankt, dat we ons nu wel
naar buiten kunnen wagen. En nu, beste
vrouw, hartelijk dank voor uwe gastvrij
heid!" En met deze woorden drukte de
der houtvoort maar weêr, onthouden
wat je gezien hebt.
Maar weêr de Maarsmanssteeg door, naar
mejufvrouw De Zwager op de Breêstraat;
de kinderen moeten van allerlei hebben om
iets op te borduren, een bloemetje of zoo
iets, dat vlug klaar is. Nn, daar is aén
te komen in genoemden winkel. In de
Maarsmanssteeg ziet de jongeheer die zelfde
hengels weêr staan. Ilij wil er absoluut
een hebben en moeder zwicht en koopt er
een, nota bene zoo'n lange, die niet inge
schoven kan worden; die laatste waren er
toch dék. Enfin, de lieve knaap neemt 't
ding op zijn schouder en we wandelen naar
mej. De Zwager.
Van daar naar den heer Scholten in de
Paardensteeg. Wat een berg van goed; met
recht „elk wat wils"; voorweipen van al
lerlei aard, voorwerpen van weelde, nuttige
zaken, kinderspeelgoed in grooten voorraad
en allerlei spelen voor de winteravonden zoo
mogelijk in nog grooter voorraad. Het
zoontje wil er weêr in; een der meisjes
ookdaar knnnen ze wel terstond iets vin
den. We gaan naar binnen waar het
knaapje heel wat last veroorzaakt met zijn
hengel. Ik bedenk me dat ik de gelegen
heid ook wel kan waarnemen om me een
of ander aan te schaffen, en zoo gezegd
zoo gedaan.
We komen uit den winkel, en 'tis in
tusschen begonnen te regenen. Niemand
heeft een parapluie bij zich. Mevrouw be
kent eerlijk dat ze er zelfs thuis geen heeft
en besluit zich voor haar St. Nicolaas op
zoo'n, zooals ze nu zelf inziet, onmisbaar
voorwerp te tracteeren.
Dus even naar den heer Gubbi op de
Aalmarkt, om van daar de Vrouwensteeg
door te gaan en op 't hoekje van de Haar
lemmerstraat weêr, wat men noemt te blij
ven hangen voor den winkel van den heer
Van Rhijn, waar de groote voorraad suiker
goed de aandacht trekt. Daar moet natuur
lijk even halt gehouden en wat gekocht
worden.
Intusschen heeft de bengel met zijn hen
gel al heel wat menschen door onachtzaam
heid gestooten en geduwd en moest ik al
eens tusschenbeide komen, wat de wande
ling nu juist niet verkortte.
Den winkel van den heer Blankenberg
graaf een muntstuk in de hand der oude
vrouw, die een diepe buiging maakte,
waarop zij de zich verwijderende personen
bleef nastaren.
„Een schoon man, en hoe vrijgevig!
En ook zij heeft een trotsch, edel gelaat.
Wie echter het hoofd zoo hoog draagt,
leert maar al te spoedig in het leven om
tranen te vergieten. Voor beiden voorzie ik
veel leed!"
HOOFDSTUK XXIV.
TUSSCHEN LIPPEN EN BAND DES BEKEKS.
Toen lady Cecilia en graaf Frenk weder
de plaats bereikten, waar de equipages van
Rosegg stonden te wachten, waren ook lady
Genevieve cn majoor Falkland van hun
onderzoekingstocht teruggekeerd.
Had lady Cecilia een avontuur moeten
beleven, lady Geneviève was al niet minder
ongelukkig geweest.
Zij had met den majoor een klein roeitochtje
ondernomen om te onderzoeken of een eilandje,
dat te midden van een klein meer lag, ook een
idyllisch plekje aanbood om er het ontbijt te
gebruiken, toen de storm eensklaps was komen
opsteken, die het bootje omgeworpen had.
Wordt vervolgd.)