MANUELA, NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. II e L e Courant v e r s c li Ij 111 d a e I ij k sbehalve o Zo 11- en F e e s t d a e n. ADVERTENTIES: Uitgevers: Gebroeders Muré. A80iNE$3EHT: Maandag 25 Juli 1887. - H°. 172. Van 16 regels0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingencontantzonder rabat, per regel 0.10. Bureel: Scheeiiinakerssteeg o. Voor Leiden, per 3 maandenI 1.25. Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60. Prijs per Siuuiuier 10 t ent. 201e Jaargang;. Bij deze Courant behoort een BIJVOEGEL. Aan de geabonneerden op de Han delingen eu Ingekomen Stukken van den Gemeenteraad zijnde nos. 138-151 der Ingekomen Stukken met dit nummer verzonden. Stads-Bericliten. Directe Belastingen. De BUKGEMEESTEB der gemeente LEIDEN brengt ter algemeene kennis dat op heden aan den Ontvanger der Directe Belastingen is ter hand gesteld het kohier der perso- neele belasting dienst 188718. van wijk 6, execu- tior verklaard den 2len Juli jl. en herinnert voorts de belanghebbenden aan hunne verplich ting om den aanslag op den bij de Wet be paalden voet te voldoen. En geschiedt hiervan openbare afkondiging door plaatsing in de Leidsche Courant. De Burgemeester voornoemd, DE KANTER. Leiden, 23 Juli 1887. KERMIS. „Kan je dan geen schotsche drie? „Kan je dan niet dansen?" Nog weinige uren slechts, en de kermis zal met al haar wel en wee, zich over onze sleutelstad uitstorten. Dat wee schijnt hoe langer hoe meer in 't oog te vallen van de verklaarde vijanden van dat jaarlijksch feest, en tochis er ook niet veel aan ver bonden wat eene gepaste afleiding geeft voor hendie van de vermaken buiten de ker mistijd zoo weinig gebruik kunnen maken? Maar 't hangt er zeer natuurlijk van af hoe bet kermisgenot wordt gesmaakt. Wil de wijze van kermisvieren van ben die dag in, dag uit fakriekmatigen arbeid verrichten den meer beschaafden maar niet bevallen, men bedenke dat ieder vogeltje zingt zooals 't gebekt is en men van hen moeilijk een ge dwongen vreugdebetoon zou kunnen eischen. Wil men de kermis tusschen te nauwe grenzen sluiten, wil men haar te veel be schaven er zal immers niets te genieten overblijven voor hen die de beschaving niet wenschen omdat ze haar ook m 't dagelijksch leven nog te weinig deelachtig zijn. O, we weten 't wei dat de oude mannetjes onzer dagenoude mannetjes die nauwelijks den kinderschoenen ontwassen zijn, met een ver achtelijk opgetrokken lipje klagen over die affreus valsche orgels en vieze doedelzak ken, waarvan volgens hen de stad vergeven is, maar men vergete niet dat er zoo mach tig veel jongens en meisjes uit de volks klasse zijn, eerlijk genoeg om te bekennen dat ze Wagner niet begrijpen en liever een draaiorgel hooren. Men onthoude ze die orgels niet, evenmin als de bizonder maat vaste germanen die in hun oor heel wat genietelijker spelen dan „de viertjes". Dat vele ouders de kermis reeds voorbij wenschen, we gelooven 'tgaarne. Ze zullen er in elk geval enkele centen voor den draai molen voor moeten missenbuiten en behalve den uitgestanen angst als „de jongens al een uur geleden thuis hadden moeten wezen" en 't nog niet zijn. Zeg eens, vader, of moeder, nu verlang je niet meer naar den draaimolen, naar sleuteltrekkenwe geloo ven 't gaarnemaar hoeveel centen heb-je er in die gelukkige tijden zelf aan zoek gebracht? Van sleuteltrekken gesproken, waarom zien we dat zoo weinig meer; moest niet iedeie draaimolen een sleutel hebben, is 'i geen flink Holland8ch spel; wat blieft u juffrouw, er uit vallenmaar dan worden im mers je jongens nooit flinke kerels. Eu waarom moeten in vredesnaam die dikke dames weg; wat is nu een kermis zonder dikke dames, zonder „de schoonste reus" of „de kleinste dwerg der wereld"? „Inderdaad" schreef de vroolijke guitige Hildebrand, aan zijn nurksclien vriend Augustijn „inderdaad, mijn waarde, gij moet het leven eenvoudig nemenen 't zou er u beter om bevallen." „Daar moet ge eens heen Augustijn" zegt Hildebrand verder „dat is veel aardiger, (zoo'n kermis) dan blasé of filosoof te zijn; en dédr zult gij zien hoe men zich te meer vermaakt naar mate men eenvoudiger van hart en zin is." En nu vragen we, wanneer er eene slechte, zoo zeer gewraakte zijde aan de kermis is zou die er aangebracht worden door de een- voudigen van hart en zin? We gelooven 't niet. Pret maken, onschuldige pret, draaien en hossen, poffers eten waar ze 't meeste boter en suiker geven, je laten wegenslaan j op 't hoofd van Jut, ditmaal wellicht op dat van Boulanger. „Maar" zei Hildebrand „je moet er niet komen met een gezicht als een commissaris van politie, die kijken komt of alles goed en ordelijk toegaat; ook niet met dat medelijdend lachje; waarmee som mige menschen zich portretteeren laten en waar gij eigenlijk in den grond te goed voor zijt; ook al niet met een gezicht van bere kende lievigheid, alsof het den aanwezigen een groote eer moet zijn dat gij eens komt kijken." Men redeneere met een mannenhoofd niet over jongensgenoegens, noch mete ieders smaak naar de zijne af, maar vooral, men ontneme niemand genoegens, zonder er min stens prettiger voor in mil te geven. „Zoo wordt dan" aldus eindigt Hilde brand, „zoo wordt dan de arme twin- tigjarige plotseling te „verfijnd van ge voel" voor genoegens welker grofheid hij slechts onderstelt; dan giet hij deii frisschen beker ledig, die hem zou verkwikt hebben; dan leeft hij een aangetrokken dichterlijk leven, maakt misschien slechte, zinledige woordschermutselingen op rijm waarin komt van „'t stof te verachten, op adelaarspennen de zon in rt aangezicht"en in- tusschen slaapt de waarachtige poëzie, die binnen in hem is, den gedwongen dood- in. Gevoelen we ons tegenwoordig niet haast te beschaafd om gehoor te geven aan de roepstem van „de jufvrouw uit de kraam" en het „kamertje leeg" te gaan vullen met onze overbeschaafde lichamen. En toch we weten 't eet ge poffertjes, maar ge laat ze thuis bezorgenneen dan smaken ze niet meer. Midden in de drukte moeten ze genuttigd worden, een orgel voor en een guitaar in de kraam en het kermisgejoel daarlangs. En u jongejufvrouw, te groot om opeen leeuw te zitten in den draaimolen, op een „buitensten leeuw"? Laat ons toch niet te vroeg oud worden of al te beschaafd op dat gebiedwe loopen gevaar er minder waar door te zijn. FEUILLETON. OF DE WRAAK EENER EDELE VROUW. 2.) .Een spook Neen maar pa, dat vind ik ook mooi van u om zoo iets te zeggen. Och, wat is dat magnifiek geweest. Ik zal dien tenor met zijn prachtige, vurige oogen en zijn Griekschen neus nimmer vergeten. Men zegt, dat hij een Franschman is eu zijn naam klinkt even schoon als hij zelf is: Alexander de St. Claire! Ik zoude hem wel vandaag en morgen en verder eiken dag mijns levens willen hooren zingen." Zij stond voor hem, levendig gesticulee- rend, en zag er op dit oogenblik werkelijk allerliefst uit, ofschoon men volgens de strenge regels der schoonheid lady Manuela alles behalve schoon konde noemen. De joDge dames uit den omtrek tenminste noemden haar linksch en ongemanierd, keur den hare door de zon gebruinde handen haar al te grooten mond, haar vooruitste kende kin af, vonden haar voorhoofd te laag, haar neus te lang, kortom, zij wisten zeer veel ten nadeele van haar uiterlijk te zeg gen, zonder van het schoone te gewagen, 't welk bestond in prachtige, donkere oogen, en ravenzwart haar, dat het zuiver ovale gelaat omlijstte. .Welnu, pa, hoe vindt u, dat ik er uit zie?" vroeg het jonge meisje, toen de oogen des vaders een tijdlang onderzoekend op haar hadden gerust. „Toch niet veel leelij- ker dan anders, hoop ik Och, waarom ben ik niet mooi, dat vraag ik u. Ik bewonder alles, wat schoon is, schilderijen, hloemen, muziekzonneschijn en schoone mannen. Vrouwen en meisjes haat ik, ze zijn allen ijdel, boosaardig en dom. Waarom zie ik er niet uit zooals gij, papa. Op wien lijk ik dan eigenlijk? Blijkbaar niet op u, dus waarschijnlijk op mijne moeder." Manuela was thans voor den spiegel gaan staan, en monsterde met ontevreden blikken haar uiterlijk. „Zeg mij eens, pa, lijk ik wezenlijk op mijne moeder?" vroeg zij half gemelijk, half weemoedig. „Ik heb haar nooit gezien, zelfs niet eens haar portret. Heb ik mijn gele tint, mijn laag voorhoofd, mijn leelijken neus van mijne moeder geërfd?" De baron legde het dagblad ter zijde en stond op. „Kom, laat ons gaan ontbijten, Manuela, en doe me genoegen, om dat thema onaan geroerd te laten," zeide hij op een koude ren toon, dan zijn dochter ooit van hem gehoord had. „De minachtende wijze, waarop je van je moeder spreekt, grieft mij. De omstandigheid, dat het wakende oog der moeder je ontbroken heeft, dat ik ieder van je wenschen vervulde, heeft een bedorven kindje van je gemaakt." „Dan treft u de schuld, papa, en daarom moet gij mij ook niet laken. Ik ben even min bij machte om mijn oneerbiedige ma nier van zijn als mijn leelijkheid te veran deren. Maar toe, in allen ernst, zeg mij nu eens, of ik op mijn moeder gelijk?" „Neen, ja, ik weet het niet." „Neen, ja, ik weet het niet. Dat ant woord is alles behalve duidelijk. Wanneer ik eenmaal weduwe word, dan wil ik hopen, dat ik mij herinneren kan, hoe mijn dier bare levensgezel er uitgezien heeft, al mocht deze dan ook reeds een jaar of dertien in den donkeren schoot der aarde rusten. Hebt gij geen enkel portret van mama?" „Neen! Maar in 's hemels naam, Manuela, laat me toch met rust!" STADiNIEIIW». De commissie van financiën bericht aan den gemeenteraad, dat bij haar geen beden kingen bestaan tegen den staat van af- en overschrijving dienst 1886, van het Evan- lisch Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis en ze stelt dus voor dien staat goed te keuren. Dezelfde commissie vereenigt zich met het voorstel van burg. en weth. in zake de ver huring aan het rijk van het huis van bewa ring genaamd 's Gravestein en geeft derhalve in overweging burg. en weth. te machtigen tot de verhuring over te gaan voor den huurprijs van f500 'sjaars. Burg. en weth. geven den gemeenteraad in overweging den grondslag voor het pen sioen van den onlangs benoemden bode vast te stellen op f1200, als f900 tractement vrije woning f150, vuur en licht f 100, in kwartiering f 50. Door eigenaars en bewoners van huizen in de Vrouwenkamp, is bij adres verzocht aan die straat een anderen naam te geven. Naar aanleiding van dat adres hebben burg. en weth. den gemeente-archivaris uitgenoo- digd een onderzoek in te stellen naar den oorsprong van den naam „Vrouwenkamp" in verband met de vraag of er tegen naams verandering van deze straat, nit een histo risch oogpunt, bezwaren zonden kunnen bestaan. Uit het daarop ingekomen rapport bleek, dat die bezwaren niet bestonden en aangezien ook bij burg. en weth. geen be zwaren bestaan aan het voorzeker niet onge grond verlangen van adressanten te gemoet te komen, geven zij den raad in overweging aan de straat, loopende tusschen de Turfmarkt en de Oude Mare, thans genaamd Vrouwen kamp, den Daam te geven van Caeciliastraat. De commissie van financiën heeft geene bedenkingen tegen deD suppletoiren staat van begrooting van het Gereformeerde minne- of arme oude mannen- en vrouwenhuis, tot over brenging van het batig saldo ad f 30,256.53' van den dienst 1886 op den dienst 1887, en geeft derhalve den gemeenteraad in over weging dien staat goed te keuren. Burg. en weth. geven den raad in over weging, overeenkomstig het gevoelen van curatoren van het gymnasium, over te gaan tot de tijdelijke benoeming, zonder bepaling van eenigen termijn, van den heer A. N. „Foei, u schijnt vaDdaag al erg slech' gehumeurd te zijn, papa. Ik vind het onge hoord, dat ge mij niet zeggen wilt, van wien ik mijn leelijkheid heb overgeërfd?" Lord Rosegg legde met een zucht van onderwerping het blad andermaal ter zijde; hij wist immers maar al te goed, welk een monnikenwerk het was, om zijDe dochter tot zwijgen te brengen, wanneer het eenmaal in haar voornemen lag om te praten. „Praat toch niet zulke dwaze taal, Ma nuela," zeide hij op vriendlijken toon. „Je zult toch zeker wel niet wenschen, dat je oude vader er eensklaps zijn werk van zal gaan maken om je complimentjes te vertel len Ik geloof, dat neef Emil dat gisteren avond al genoeg gedaan heeft, en dat je ijdelheid daar minstens voor een maand lang mede tevreden zou wezen 1" Het jonge meisje schudde ontkennend het hoofd. „Neef Emil is een plaaggeest. Ja, 't is zoo, hij maakte mij complimentjes genoeg en stelde mij toch al niet te groote dosis geduld op een harde proef. Eindelijk verzocht ik hem zelfs, dat hij zwijgen en mij niet langer met zijn laffe praatjes vervelen zoude." [Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1887 | | pagina 1