NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
eze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
AB0R3NERIE MT:
ADVERT EMTIEBl:
Dinsdag 3 November 1885, N°. 258.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
Viostelooze Vaccinatie.
DE BOETVAARDIGE.
ourant
Voor Leiden, per 3 maandenf 1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden l.OO.
Prijs per Nummer 10 Cent.
Van 16 regels0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, k contant, zonder rabat, per regel /O.IO.
Kureel: Sciieepmakersstee«; 6.
199e Jaargang.
Stads-Bericliten.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge
meente LEIDEN brengen ter kennis van belang
hebbenden dat gelegenheid bestaat lot koste-
looze vaccinatie en rcvaccinatle voor
onvermogenitenin het lokaal der Stads-Waag
op eiken Woensdag, des namiddags te een
uur.
Leiden, 6 Februari 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE K\NTER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Tochten door en praatjes over
Leiden in uithcemsch
gezelschap.
{Vervolg.)
VIII.
Daar staan wij op den hoek. Tot uw
verrassing ziet ge nu aan uw rechterhand
weder dezelfde Breestraat liggen, die we
zoo even doorwandelden en vlak tegenover
u het zoogenaamde Kort Rapenburg, waar
we toen vandaan kwamen. De verklaring
hiervan is, dat Stcenschuur en Rapenburg
een halven cirkel vormen, staande op de
beide uiteinden der Breestraat.
Om niet weder denzelfdeu weg te wan
delen zullen we nu liever de brug over
links omslaan. Het verlengde van de Bree
straat aan die zijde heel het Noordeinde en
ziet er vroolijk en prettig uit. Ook vergt
het niet veel van uw attentie, daar ge er
in een oogenblik door zijt geloopen.
Als ge aan 't eind komt, spreidt er zich
een fraaie boschpartij voor u uit. De om
streken van Leiden onderscheiden zich gun
stig door zeer fraaie wegen en lanen met
tamelijk hooge stammen omzoomd, die ge
lukkig nog r.iet door het materialisme onzer
dagen ten doode zijn gedoemd.
Zie hier nu eens even rechts. Welk een
prachtig koopvaardijschip, niet waar? Ge
zult u waarschijnlijk verwonderen, hoe Lei
den, dat vrij ver het land in ligt, een
haven kan hebben diep genoeg ora zulk een
Hinken driemaster te bergen. En toch het
schip ligt blijkbaar zeer laag, het dek kan
niet veel hooger liggen dan het watervlak,
de kiel moet dus nog een aantal vademen
lager komen Het doet mij genoegenMr.
Strawberry, in deze materialistische dagen
iemand te ontmoetendie met vol vertrou
wen durft spreken over de dingen, die men
niet ziet. Ge spreekt nl. over drie dingen,
die ge niet kunt zieneen dekeen kiel en een
waterspiegel; geen van drieën bestaat iu
werkelijkheid, 't zijn alles produkten van uwe
verbeelding. Die drie masten zijn nl. op den
beganen grond geplant om tot oefening te
dienen voor jongens, die later naar zee
willen gaan. Dat groote, flinke gebouw, dat ge
op een afstand ziet, met dat standbeeld in
den gevel, is de kweekschool voor de
zeevaart, een inrichting, waarop Leiden
trotsch mag zijn. Zie eens, wanneer we
wat dicht bij het groene hek gaan staan,
kunnen we ze zien exerceeren, die ferme,
roodwangige en rondborstige jongens. Wat
kleedt hen dat nette matrozenpakje goed,
niet waar? En wat exerceeren ze flink. Het
is een lust om te zien. Weet ge wel, dat
iedere nieuwe jongen, die hier vier maan
den is, zijn buis aan de schouders moet
laten uitleggen?
Inderdaad, Mr. Strawberry, het gezicht van
deze jongens, wanneer ze twee aan twee
onder trommelslag door de stad marcheeren
of wanneer ze in lange booten met bewon
derenswaardige vlugheid over het Galgewater
roeien is een bemoedigend element bij
al de kenteekenen van verval, die pessi
misten in den schoot onzer natie ontdekken
en waarvan inderdaad wel wat waar schijnt
te zijn. Dit zijn gelukkig nog echt Hol-
landsehe „jongens van Jan De Wit" even
flink als de zeventiende eeuw maar kon
verlangen. Wie weet welk een toekomstige
De Ruyter of Tromp daar op 't oogenblik
het geweer schoudert op kommando van den
onderofficier? Kent u misschien die grap van
een Hollandschen matroos in Drnry Lane
Theatre? Toen men zich op het tuoneel
over onze natie begon vroolijk te maken:
„What else can any Dutchman do but smoke
his pipe and drink his grog?", kon hij het
niet langer uithouden en brulde overluid:
„and burn your ships to Chattam too",
hetgeen door htt geheele Engelsche publiek
werd toegejuicht. Ook ik hoorde in het
Princess' Theatre met niet veel consideratie
spreken over „a gentleman from Amsterdam",
maar, daar de personen, die zich zoo ver
achtelijk uitlieten, louter dieven en moor
denaars waren, die in een schuur aan den
Thames vergaderden, heb ik gemeend het
mij minder te moeten aantrekken.
Aan de andere zijde van den straatweg
ziet ge een viertal zeer smaakvol gebouwde
huizen, die hier nog niet lang staan. Het
afbreken van de zoogenaamde Witte Poort,
reeds vrij lang geleden heeft van lieverlede
aanleiding gegeven tot allerlei veranderingen
en over 't algemeen kan men zeggen, dat
het er op vooruitgegaan is. De Witte Poort
zelf zag er niet kwaad uit. Nog onlangs
was het ons vergund dit op te merken,
toen men bij gelegenheid van een bizon
der feest de oude poort zeer kunstig en
natuurlijk had weten te doen herrijzen.
Het valt echter niet te ontkennendat
het schoone uitzicht benevens de verdere
verfraaiingen wel in staat zijn het verlies
van de poort te vergoeden.
Hier zijn we als van zelf „buiten de Witte
Poort" gekomen, d. w. z. over de brug, maar
ik heb u reeds vroeger gezegd, hoe con
servatief de Leidenaars iu hunne nomencla
tuur zijn. Poorten en grachten hebben te
Leiden een onsterfelijke ziel, die voort blijft
levenal is de zichtbare vorm er van ver-
awenen.
Het is zulk mooi weer, mr. Strawberry,
dat ik u een klein tourtje voorstel met den
stoomtramwant ook hier staat er een ge
reed en het treft goed, dat die juist over
een paar minuten vertrekt. Het is de weg
naar Den Haag, waarop wij ons bevinden.
Zoo ver wil ik u echter niet van Leiden
verwijderen; de tram zou er ons trouwens
niet kunnen brengen. Het uitstapje, dat ik
met u wensch te maken, geldt alleen het
in Leiden gunstig bekende buitenkoffiehuis
„de Vink", zoo des zomers als des winters
maar vooral in het laatste jaargetijde door
vele Leidenaars bezocht. Of deze tocht
zoo interessant is om er het stoomwerktuig
voor te laten zwoegen? Dit kan ik nu
juist niet zeggen. Maar enfin, wij doen
zooals de rest van de menschen. De uit
gaaf van een reisje per stoomtram wil men
zich niet veroorlooven tenzij het een bepaald
doel geldt en tot die voor een glaasje van
't een of 't ander meent men alleen te mogen
besluiten als het de belooning is voor een
moeitevollen tocht. Welnu op deze wijze nu
zijn we tweezijdig geholpen. We hebben
een doel voor onzen tocht, want we gaan
een borrel pakken en dien borrel verdienen
we eerlijk door het reisje, dat we ons ge
troosten. Op deze min of meer paradoxe
redeneering steunt, naar ik meen, in alle
steden hel bezoek van buitencafé's. H.
{Wordt vervolgd.)
STADSNIEUWS.
De commissie, bestaande uit de hh.
R Fruin, J. G. R. Acquoy en W. Pleyte,
door burg. en wuth. alhier uilgenoodigd om
aan den raad haar oordeel te willen zeggen
over de beste inrichting van liet archiefwezen
alhier en in verband daarmede den raad haar
gevoelen te willen mededeelen over de eischen,
die aan den nieuwen archivaris behooren te
worden gesteld, heeft deswege rapport uit
gebracht. Wat het eerste, de beste inrichting,
betreft, worden de volgende vijf punten be
sproken a. de inhoud van het archief. Zij
betoogt dat de inhoud van het oud archief
onzer stad zeer rijk is, zeer belangrijk en een
der hoogst opklimmende en meest aanzien
lijke onder de stedelijke archieven des lands.
Echter is bij gebrek aan de noodige gelden
ter herstelling van veel wat in minder goeden
staat verkeerde, jaren lang een toestand
bestendigddie hoe eerder hoe beter zal
behooren op te houden om grooter schade
te voorkomen. Wat punt b, de plaats ter
bewaring, betreft, verklaart de commissie, dat
dit natuurlijk zoo niet kan blijven; alles ligt
bijeengepakt en opgestapeld deels in naast
en van elkander geplaatst ondoelmatig hooge
kastenanderdeels in lagere kasten en op
ruime getimmerde rekken boven en beueden
in het gebouwgedeeltelijk ook op den zol
der in ordelooze massa onder het dak voor
stof en regen geenzins beveiligd. Het ide
aal van de commissie zou zijn een nieuw en
opzettelijk daartoe ingericht gebouwliefst
in de onmiddellijke nabijheid van het Stedelijk
Museum. Mocht dit tot de vrome wenschen
blijven behooren, dan zou toch bijeenvoeging
van alles wat onder de hoede van den archivaris
wordt gesteld in een zelfde gebouw dringend
noodig wezen. Zij wijst daarbij op het Invali
denhuis, waar reeds de oude rechterlijke ar
chieven zulk eene benijdbare bergplaats hebben
FEUILLETON.
149.)
„Ik geloof u te kunnen zeggenmijnheer
de markiesdat u u zonder reden veront
rust. Ik weet, dat men u niet lastig val
len, en dat uw nieuwe schuldeischer zal
wachtengelijk ik gewacht zou hebben.
Trouwens, wat kan het u eigenlijk schelen
of hij over een jaar, of over zes maanden
u zal gaan manen Dan zal u getrouwd we
zen, en de bruidschat van uw vrouw na
tuurlijk een prachtige bruidschat, zal u reeds
in het volle, vrije bezit van al uw goede
ren, en aflossing van alle hypotheken heb
ben gesteld."
„Hoe heet mijn schuldeischer?"
„U zult het heel vreemd vinden, mijn
beer!'maar ik weet het niet?"
„Weet u het niet?"
„Neen. De boel is tusschen ons behan
deld door een hijzonder bescheiden zaak
waarnemer."
„Waarlijk dat is vreemd. Maar ik moet
dat geheimzinnige heerschap toch vroeg of
laat leeren kennen. Inmiddels moet ik der
I tig duizend of ten minste twintig duizend
franken nog heden voor den avond vinden."
„Speelschuld?" vroeg Vaidonk?
„Ja. En nu begrijpt u me, niet waar?"
De voormalige geldschieter antwoordde
hoofdschuddend.
„Kommijnheer Vaidonk," hernam Adrien
„kan u mij dan niet den weg wijzen en zeg
gen waar ik dat bedrag kan opnemen?"
Een oogenblik scheen de man na te den
ken.
„U kan u wenden," antwoordde hij ein
delijk, „tot een mijner oude vrienden, een
voormalig bankier die van tijd tot tijd nog
wel eens geld wil schieten."
„Hoe heet uw vriend?"
Vaidonk nam een pen en schreef een adres
op een stuk papier, dat hij aan Adrien ter
hand stelde.
Deze las: Pierre Rousseau, 53 rue du
Rocher.
„Ja. Pierre Rousseau," hernam Vaidonk.
„Ik denk wel, dat hij u uit de verlegenheid
zal willen helpen."
„Hij ker.t mij niet, mijnheer. Maar daar
hij uw vriend is, zoudt gij mij misschien
een lettertje kunnen medegeven
„Ziehier, mijnheer! dat is voldoende,"
sprak Vaidonk terwijl hij Adrien een naam
kaartje ter band stelde."
De markies stond op. Vaidonk deed hem
uitgeleide tot aan de deur met vele strij
kages.
Aan het einde der rue des Bons Enfants
is een standplaats van huurrijtuigen. Adrien
nam een coupé en gelastte den koetsier hem
naar 53 rue du Rocher te brengen. Onder
weg sprak hij bij zichzelf:
„De Sanzac heeft gelijk en de oude Vai
donk ook. Ja, als ik mij niet genoodzaakt
wil zien om een ambtenaarspostje te vragen
ten einde te eten te hebbenmoet ik maar
trouwen. En zoo ben ik dus gedoemd mijn
titel van markies te verkoopen aan de doch
ter van dien metselaar, dien wel zoo goed
is hem te koopenl"
Aldus sprekende, trilde er iets in zijn
binnenste. Het was de herinnering aan
Aurora.
De coupé hield stil. Adrien sprong er
uit en stond voor een deur van geslagen
ijzer, waarvan het bovenste gedeelte open
gewerkt was. Die deur verleende toegang
tot een kleine plaatsdie vrij slecht bestraat
was, en waar het gras naar hartelust tierde.
Hij schelde. Aanstonds ging de zware
deur open.
„Woont hier mijnheer Pierre Rousseau?"
vroeg hij aan de portier, die even het hoofd
voor een raampje vertoonde.
„Mijnheer Pierre Rousseau woont op de
eerste verdieping," antwoordde de man.
„Daar is de trap."
„Dank je," sprak Adrien."
De woning, die maar twee verdiepingen
hoog was, lag aan de linkerhand. De gevel
kwam op de plaats uit. Daarin waren op
de eerste verdieping zes ramen. De mar
kies beklom de trap en schelde aan de
eenige deur die op het portaal te zien was.
Na verloop van een oogenblik ging de
deur open, en Adrien bevond zich tegen
over een man met witte dasgeheel ge
schoren gelaat, die zoowat vijftig jaren oud
scheen. Geen vergissing was mogelijk, die
man was een bediende:
„Kan ik mijnheer Rousseau spreken?"
vroeg de markies.
„Wil mijnheer zoo goed zijn mij zijn naam
te zeggen 1"
„Dien dan den markies De Verveine aan
en zeg dat ik van mijnheer Vaidonk kom."
De knecht maakte een beweging, die te ken
nen gaf dat de jonge man verwacht werd,
en sprak
„Mag ik u verzoeken mij te volgen mijn
heer? Wor dl vervolgd.)