NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
ABONNEMENT:
Prijs per Nummer 10 Cent.
Maandag 5 October 1885. N°. 233.
ADVERTENTIE N:
Bureel: Sclieepuiakerssteeg 6.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
DE BOETVAARDIGE.
Leidsche Courant
i
Voor Leiden, per 3 maandenf 1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60.
Van "16 regels0.00.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingenk contantzonder rabatper regel ƒ0.10.
199e Jaa.'gang.
Bij deze Courant behoort een
BIJVOEGSEL.
Tochten door en praatjes over
Leiden in uitheemsch
gezelschap.
[Vervolg.)
IV.
Het is het oude raadhuis der gemeente,
waarvoor wij ons bevinden. Laat ons zoo
ver mogelijk naar het andere eind der straat
achteroitwijken om het grootsche gebouw in
al zijn plechtige schoonheid op ons gemak
te beschouwen. De hooge dubbele opgang
met zijn gebeeldhouwde leuning, geeft iets
zeer eigenaardigs aan het front van het ge
bouw. De versiering is sober en gepast.
Men kan zien, dat ze afkomstig is uit een
tijd, toen men nog niet begonnen was door
bijeenvoeging van de meest uiteenloopende
bouwstijlen dat wonderlijk overladen amal
gama samen te stellen dat thans in de mode
is, en waaraan men zooveel fraaie namen
geeft. (Ik voor mij verklaar me voor den
term A lie ssnniet metallise hen bouwtrant,
enfin, men kan het ding noemen zooals men
wil, als men het maar niet mooi noemt.)
De groote vrouwenfiguren in de nissen
zijn ook zeer goed bewerkt en op gepaste
plaats aangebracht. Alleen is het vreemd
dat het onderlijf zoo ver vooruit springt.
Men vindt dit meer bij vrouwenfiguren uit
dien tijd; waaruit dit verschijnsel voort
komt heb ik mij nog niet kunnen verklaren.
Er zijn, zooals u ziet, een groote aantal
verschillende ingangen, sommige hoog en
sierlijk bewerkt, andere laag en eenvoudig.
Nu en dan ziet ge door die poorten en
poortjes personen in of uit gaan. Ons
raadhuis heeft, ondanks zijn hoogen leef
tijd, nog geen pensioen en verlangt dit ook
niet. De verschillende afdeelingen worden
bovendien tot allerlei uiteenloopende doel
einden gebruikt, zooals politiebureau, mili
taire hoofdwacht enz.
De gevel van het gebouw met zijne tal
rijke spitsen is in uitmuntenden toestand
en ziet er zelfs vrij nieuw uit. De reden
hiervan is, dat nog kort geleden het geheel
bedekt was met een dikke laag grijze verf.
Het gemeentebestuur is zoo verstandig ge
weest die laag er in dit jaar te laten af
nemen. Gelukkig hebben de bijtels en
krabbers geen merkbare schade aangericht.
Wat de opschriften boven de beide hoofd-
ingangen betreft, ge moet er uw Engelsche
oogen maar niet blind opkijken. Onze
Nederlandsche taal levert in haar tegen-
woordigen vorm reeds belangrijke moeielijk-
heden op voor den vreemdeling en het
zestiendeëeuwsche Hollandsch is voor ons zelf
nog wel eens niet volkomen helder. Uit
het verschijnsel, dat men onze taal buiten
Nederland niet kent of begrijpt, moet
echter niet worden opgemaakt, dat zij niet
door den vreemdeling besproken en beoor
deeld wordt. Integendeel, hoe minder men
haar kent, hoe meer heeft men over haar
in t midden te brengen. Eranschen en
Engelschen, die ons land bezoeken, zijn in
dit opzicht minder gevaarlijk, omdat zij ten
minste begrijpen, dat zij niet begrijpen, en
dit is al veel, volgens Sokrates; maar de
Duitsche reizigers worden door de bedriege-
lijke overeenkomst der beide verwante talen
verleid tot het uitspreken van een oordeel,
vóór zij nog de geringste kennis van ons
taaleigen hebben opgedaan. 'Vermakelijk is
b. v. de onzin, die in het bekende reisboek
van Badeker in den vorm van een weten
schappelijke bijdrage tot de kennis onzer
taal, aan het reizend publiek wordt opge-
discht. Het Hollandsch en het Vlaamsch
zijn volgens hem twee talen naast elkander
(eenvoudig een leugen)verder is het
Vlaamsch in vele opzichten ouder dan het
Nederlandschdaarin komen oude woorden
voor, die in Nederland geheel zijn uitge
storven. Welke woorden? vraagt natuurlijk
de nieuwsgierige Hollander. Oorlog en meid
is het antwoord. Jammer, dat de geleerde
berichtgever geen tijd had om, voor hij begon
met college geven in het Nederlaudsch
eerst eens zelf bij het eerste het beste Hol-
landsche kind van zes jaren wat les in die
taal te nemen, het zou hem al zeer spoe
dig gebleken zijn, dat de woorden oorlog
en meid in onze hedendaagsehe spreektaal
nog wei nu en dan eens voorkomen.
Maar laat deze kleine uitval aan 't adres
van onbevoegde beoordeelaars onzer schoone
moedertaal u niet afleiden van dit Leidsche
stadsgezicht, dat, u zal het mij moeten
toestemmen, tot de schoonste behoort, die
de tourist op zijn rusteloozen tocht door
Europa ontmoet. Mij dunkt waarlijk dat,
al heeft men Londen en Parijs, de colos-
sale wereldsteden met al haar pracht en
luister, in alle richtingen doorkruist, men
toch aan de Leidsche Breestraat, voorname
lijk aan dit gedeelte, een blik van bewonde
ring niet zal kunnen onthouden. Het schoon
ste doet zich dit stadsgezicht voor des nachts
bij volle maan en een gedeeltelijk bewolkten
hemel. De wijde gelijkmatig gekromde straat,
waarin zich daD bijna geen sterveling be
vindt, de lange zware slagschaduwen der
huizen op het witachtig schemerend plaveisel,
de statige majestueuze verschijning van het
raadhuis, de gevels glinsterende in het hel
dere maanlicht, het bordes en het beeld
houwwerk op grillige en telkens afwisselende
wijze beschaduwd naarmate er grootere of
kleinere wolken aan den grijsblauwen he
mel voorbij drijven en voor een poos de
zilverwitte schijf der maan verduisteren
ik voor mij moet erkennen, dat ik
nooit een schooner stadsgezicht heb gezien
en ook niet wensch te zien.
Juist de stilte en eenzaamheid zijn het,
die dit tafreel een buitengewone aantrekke
lijkheid bijzetten. Daarvoor behoeft men
trouwens den nacht niet af te wachten, want
reeds vrij vroeg in den avond is de Bree
straat zoo ledig, dat men het terrein gerust
aan de artillerie zou kunnen afstaan tot het
nemen van proeven met grof geschut, zon
der vrees dat er daarbij meer menschenlevens
verloren zouden gaan dan gewoonlijk bij der
gelijke proeven het geval is.
Eón ding is er, dat ik zeer jammer vind.
Misschien heeft u er op gelet, dat we kort
geleden aan onze linkerhand een groot klee-
derenmagazijn gepasseerd zijn. De groote
spiegelruit aan de straat is des avonds
zeer sterk verlicht. Deze illuminatie mag
doelmatig zijn om de in menigte uitgestalde
jassen en broeken op hun voordeeligst te
doen uitkomen, zij breekt de harmonie van
onze Breestraat en ontwijdt haar plechtigen
ernst. Er bestaat hier ter stede een loffelijke
bepaling tegen inrichtingen, welke gevaar,
schade en nog een paar andere dingen, die
ik vergeten ben, kunnen veroorzaken; het ware
te wenschen, dat er ook een bepaling bestond
tegen inrichtingen, welke artistiek schoon
kunnen bederven of het kunstgevoel der be
woners beleedigen, in dat geval zou deze
kleedermakersfirma spoedig last krijgen om
in allerijl te verhuizen naar een winkelbuurt
als de Botermarkt, waar haar magazijn een
zeer gewaardeerd sieraad zou kunnen zijn.
Wij komen nu zoowat aan het einde der
straat, de punt van de Tartaarsche sabel
of, zoo u verkiest, de benedenhaal der S.
Er zijn wel een aantal fraaie woonhuizen,
maar geen publiek gebouw, waarop ik uw
aandacht zou kunnen vestigen.
Laat ons nu hier aan het einde der Bree
straat een oogenblikje stilstaan en als post
duiven ons naar de vier windstreken draaien
alvorens te beslissen welken weg we verder
nemen zullen. H.
STADSNIEUWS.
De 311e verjaardag van Leidens ont
zet werd heden op de gebruikelijke wijze
herdacht en wel door het uitsteken van
vlaggen, muziek op de Korenbeurs en
's avond op de Beestenmarkt. Ook was er
kinderfeest in de Stadszaal van 5 tot 7 en
van 8 tot 10 uren, waarbij o. a. de too-
verlantaarn zou vertoond worden. De dag
begon zeer regenachtig, maar de zon kwam
toch nog voor den middag door, tengevolge
waarvan de feestvreugde aanwakkerde. De
fontein sprong met „schaterend geklater" en
het klokkenspel op den stadhuistoren werd
luisterlijk bespeeld. Morgen wordt in de
kerken eigenlijk de gedachtenis aan de uit
redding der stad gevierd. Uit Rijnsburg o. a.
was inmiddels de peen en uien binnen de
grijze veste aangevoerd voor hutspot. Ook
vroeg in den morgen stroomden Scheve-
ningsche en Katwijksche vrouwen steêwaarts
met nieve hèring. Zij wisten het wel dat
men Leidens ontzet herdenkt met haring en
witte brood en zoo vonden zij nog al aftrek.
Daarbij is de haring schandekoop. Dat
het van godsdienstige overtuiging afhangt
zich met hutspot te voeden als gedachtenis
aan den pot, dien de Spanjaarden in de schans
te Lammen achterlieten, of wel zich met
haring en witte brood te versterken als de
spijze aan de uitgehongerde menigte bij het
FEUILLETON.
126.)
„Toch is het mijn schuld niet," sprak
zij met een allerbekoorlijkste kleine opwel
ling van toorn.
„Maar heeft men dan niets gedaan, om
den geest van die arme kleine te ontwik
kelen?" dacht de onderwijzeres. „Heeft men
nooit beproefd tot haar verstand te spreken?
't Is zonderling. Men zou zeggen, dat men
haar met opzet in onwetendheid heeft laten
opgroeien."
„Hoe goed voel ik mij," hernam Aurora
op Heemenden toon, terwijl zij tegen me
vrouw Durand aanschoof. „Het komt mij
voor of ik niet meer dezelfde Aurora ben,
of sedert een oogenblik dat gij hier zijt, alles
voor mij veranderd is."
Zij bleef een oogenblik zwijgen en ging
toen voort:
„Daar straks, toen u hier binnen kwam,
had ik met opzet de oogen toegedaan."
„Zoo! En waarom deedt je dat?"
„Ik weet het nietik zou het niet
kunnen zeggenMaar ik heb ze spoedig
open gedaan om te zien. U keek mij ook
aan. O, wat was uw blik vriendelijk en
vol teederheid! Dadelijk scheen alles in mij
in beweging te komenen ik voelde daar
in mijn hart iets, waarvan ik geen verklaring
kan geven. Het scheen mij of ge reeds lang
mijn vriendin geweest waart. Ik voelde mij
zoo gelukkig dat ik mij niet weerhouden
kon u om den hals te vliegen en u te
kussen."
„Lieve, lieve engel!" fluisterde de onder
wijzeres, diep bewogen.
Aurora lei het hoofdje stil op de schouders
van de jonge vrouw en fluisterde haar toe:
„O, ik heb u heel lief."
Mevrouw Durand sloot haar met vervoering
in haar armen.
„Waarom ben ik toch zoo? Wat gebeurt
er toch in mij?" vroeg zij zich af. „Van
waar zooveel teederheid voor dat kind, dat
ik een uur geleden niet eens kende?"
Aurora hield met glinsterende oogenhaar
beide handen op haar hart.
Verwonderd en ongerust, vestigde deze op
het jonge meisje een vorschenden blik.
„Wie is die Adrien?" vroeg zij.
„Ik begrijp het alsprak de onderwij
zeres lachende. «Mijnheer Adrien is een
vriend van je vader
„Neen," antwoordde Aurora, het hoofd
schuddende. „Toen deze van Parijs terug
kwamheeft hij zich boos gemaakt
O, zeer boos!En hij heeft Adrien weg
gejaagd
„Dus is die mijnheer Adrien op la Cor
deliére gekomentijdens de afwezigheid van
uw vader?"
«Ja"
„Waarom is hij er gekomen?"
„Om mij te zien en met mij te praten."
„Iladt je hem voor dien tijd al dikwijls
ontmoet
„Ik had hem nooit te voren gezien."
„Hoe kende hij u dan?"
„Ik weet het niet. Hij had mij hooren
zingen."
En zij begon de eerste regels van het be
kende liedje: „de Dag en de Koos" te neuriën.
Zij hernam
„Om mij te zien, was hij op den muur
geklauterd. Toen heb ik voor hem de tuin
deur opengedaan."
„Maar je waart toch niet alleen op la
Cordeliére?"
„Neen, Erancesca was bij me."
„Franceses
„Ja, de goede Francesesonze dienstbode
zij houdt veel van mijdie goede Franceses.
Alleenze spreekt niet. Zij is stom."
„Was uw moeder dan niet bij u op la
Cordeliére?"
„Neen, ik zal het u vertellen. Moeder..."
Eensklaps hield zij stil. Het schoot haar
te binnen, dat haar vader haar dringend
aanbevolen had om niet aan haar onderwij
zeres te zeggen dat zij in Italië en in Zwit
serland, en later op la Cordeliére geweest
was, zonder ooit haar moeder gezien te
hebben.
„Welnu, je moeder?" vroeg mevr. Durand.
„Die was te Parijs."
„Met je vader?"
„Ja."
„Je hebt dus de tuindeur voor dien jon
gen man, dien je Adrien noemt, een onbe
kende, geopend?"
Aurora's oogen hadden zich met tranen
gevuld. Dit duidde aan, dat zij niet onge
voelig was voor de eerste berisping harer
onderwijzeres.
„Ik raad het overige," sprak zij. „Toen
je ouders uit Parijs terugkwamen, hebben
zij mijnheer Adrien met je aangetroffen, en
je vader heeft dien onbekende, die de ver
metelheid gehad had het huis binnen te drin
gen, weggejaagd."
[Wordt vervolgd.)