>inste atscbappg ding word >ren te vol 'rouwen i dig loonen rilling t OEGSEL behoorende lot de Ltridsche Courant van Dinsdag ó7 Maart dSS5A". 64. ijne med ^et vers'a£ van ^en Procureur-Generaal op de procedure, door den Rech- "gpissaris bij de Arrondissements-Rechtbank te'sGravenhageter requisitie van alleen, imbienai toestam lerechtshof te IN NAAM DES KONINGS! sGravenhage, in raadkamer vergaderd. icier bij dezelve Rechtbank geïnstrueerd, tegen Maria Catharina Swanen- recht o ais vrouw Johannes van der Linden, van beroep waschvrouw, 45 jaren oud, een amb 00 wonen(^e te Leiden, thans gedetineerd in het Huis van Arrest te 'sGra- iir j houdende dat verslag, dat uit de instructie resulteert; dat de beklaagde )k voeds%n met het >n ambt. illeaiMe lc|iaarlei ssiandSd emenX dat doel om na te noemen personen van het leven te berooven, wel ratten-zift of rattenkruit (acidum arsenicosum)zijnde eene zelfstan- in het menschelijk ligehaam gebracht, met meer of minder spoed den veroorzaken, vermoedelijk vermengd met andere stoffen, heeft toegediend: :en dag in October 1881 en wel vermoedelijk in het laatst van die maand id De Hees; hebbende zij tot bereiking van haar doel het vergift gestort lijn gebruik bestemden en werkelijk gebruikten drank of andere stoffen of heden; 2°. den 1 December 1883 aan Suzanna Aben; hebbende zij tot van haar doel het vergift gestort in tot gebruik voor deze bestemden en gebruikten drank3°. den 8 December 1883 aan Hendrik Frankhuizen liens huisvrouw Maria Van der Linden; hebbende zij tot bereiking van het vergift gestort in in hunne woning gereed staande, tot hun gebruik en werkelijk gebruikte spijs; zijnde de vier genoemde personen door het het vergift ziek geworden en gestorven: Arend De Hees den 1 No- 881, Suzanna Aben den 1 December 1883, Maria Van der Linden, van Hendrik Frankhuizen, den 13 December 1883, en Hendrik Frank- n 19 December 1883; gezien de stukken tot deze zaak betrekkelijk; it requisitoir van den Procureur-Generaal, door hem onderteekend aan het gegeven, daartoe strekkende, dat het Hof de terechtstelling van de be- al bevelen, ter zake van: vergiftiging, driemaal gepleegd, en haar verwij de openbare terechtzitting van dit Gerechtshof, niet last, dat zij binnen na de beteekening, vermeld bij art. 145 van het Wetboek van Strafvorde- worden overgebracht naar de daartoe bestemde gevangenis; en zal verkla- geen termen tot terechtstelling van beklaagde bestaan wegens wat haar oorscbrevene feiten bij de beschikking der Rechtbank is ten laste gelegd; inde, dat de feiten aan de beklaagde ten laste gelegd, bij de wet worden te zijn misdrijven, waartegen lijf- of onteerende straffen zijn bedreigd; dat de instructie der zaak voldoende bezwaren tegen rie beklaagde oplevert; terechtstelling te bevelenbeveelt dat de beklaagde Maria Catharina Swa- er ff ^u'svlouw «L ^an der Linden, voornoemd, zal worden terechtgesteld ter 0w orschrevenverwijst haar deswege naar de openbare terechtzittiug van dit hof; verklaart dat er geene termen bestaan om de terechtstellling van de bevelen voor wat haar meerder is ten laste gelegd; last en beveelt, M beklaagde die in hechtenis is, zal worden gebracht naar de gevangenis be- roor de gevangenen, welke ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof avenhage moeten worden terechtgesteld, en zulks binnen acht en veertig de beteekening, bij artikel 145 van bet "Wetboek van Strafvordering >et zfln CHERS, innende ]«te i. en gewezen in 'sGravenhage, den 18 Februari 1885, bij de Heeren oor, Vice-President, Hanlo, Kaedt Van OldenbarneveldtDe Graaf en Van Raden in den llove, die deze hebben onderteekend, benevens den Griffier. J. Spoor, B. H. M. Hanlo, Raedt Van OldenbarneveltH. W. De Van Lilaar, Wijckerheld Bisdom. Akte van beschuldiging in zake contra MARIA CATHARINA SWANENtsURG, huisvrouw van Johannes van der Libdeb. Gl. 'rocureur Generaal bij het Gerechtshof te 'sGravenhage: te kennen, ttd"het Gerechtshof bij arrest in raadkamer van den 18 Februari 1885, naar openbare terechtzitting heeft verwezen: Maria Catharina Swanenburg, huis van Johannes Van der Linden, van beroep waschvrouw, 45 jaren oud, ge en wonende te Leiden, thans gedetineerd te 'sGravenhage; en verklaart de eur-Generaaldat uit de instructie dezer zaak is gebleken: dat volgens ver van Petrus Jacobus de Heeseenige weken na den dood van zijne moeder, Van der Linden, weduwe De Hees, zuster van beschuldigdes echtgenoot den den 30 Mei 1881), behalve hem, ook zijn broeders Arend De Hees en De Hees (deze laatste echter reeds spoedig daarna en wel den 15 Juli 1881 den), waren komen inwonen bij beschuldigde en haren echtgenoot in hunne in de Groenesteeg te Leiden; dat Arend De Hees juist den militairen dienst lerlatendat beschuldigde op die inwoning ten harent had aangedrongen; dat is verklaring van Abraham Bey, op zekex-en dag in October van gemeld jaar, 1 De Hees, die tot op dien dag toe naar het oordeel van allen, die hem ken- n bepaaldelijk ook van zijn genoemden broeder, was iemand van een gezond trk gestelplot>eling ongesteld werd en na slechts een of twee dagen in be- iligdes woning ziek te zijn geweest, aldaar overleed; dat bij dat overlijden be- Abraham Bey en anderen, ook tegenwoordig was Elias Abraham Vogelenzang; >Ct. e ziekte-verschijnselen, volgens evengenoemde getuigen en ook van Theodorus neijer, bestonden in groote benauwdheid, wild vliegen door het bed, hevige penpogingen om te brakenblauw en zwart worden om den mondbuikloop, ilende oogen en belemmering in het spreken; dat het de aandacht van deze ld I '8en ge,r°kken haddat beschuldigde, die in het vertrek tegenwoordig was en qj jj rie de zieke telkens riep, onverschillig op hare plaats bleef en verzekerde, dat H wel beteren zou, hoewel zij tot getuigen zeide »dat het wel zou afloopen dat i lijk van Arend De Hees door Johannes Veistraaten. knecht bij den timmerman ilaas De Zwartten huize van beschuldigde werd gelegd in de daarvoor be- de kist, die daarna op den dag der begrafenis door hem en Johannes Willem f"oble werd geslotendat de kist ten sterfhuize was gebracht door de twee even mde getuigen op last van gemelden Nicolaas De Zwartdie dat voorwerp had vervaardigen door den timnierman Abraham Renier; dat de begraving van het plaats had op den 3 November 1881 op de begraafplaats aan de voormalige Hee- loort te Leiden, onder toezicht van Jan Kromwijk, bedienaar der begrafenissen 'Leiden, door wien aan N. De Zwart voornoemd, het voor de vervaardiging van 1 kist verschuldigde werd ter hand gesteld; dat bij de ter aarde bestelling tegen- irdig waren Nicolaas Verboog, Pieter Paulus Nieboer, grafmakers en Willem De es, koopman, allen wonende te Leiden, volgens wier opgaven gedaan aan den ipecteur van politie en onbezoldigden rijksveldwachter Rinze Pronk en opgenomen diens proces-verbaal van den 25 December 1884 /proces-stuk N°. 54!) het lijk ird bijgezet in het graf, gemerkt N°. 465 (vergelijk scbetsteekening van de he- j tafplaats (proces-stuk N°. 545) en wel onderaau, zijnde nog geen andere kist in graf geplaatst, dat bedoelde kist, bevattende het lijk van A. De Hees, zijnde d de onderste in het graf gemerkt N°. 465, op den 26 December 1883 op last den heer Commissaris van Poli.ie te Leiden, tevens Commissaris van Rijkspo- onder toezicht van bovengenoemden beambte R. Pronk en den agent van politie fens onbezoldigden rijksveldwachter Pieter Schreuder werd opgegraven door ge temde grafmakers N. Verboog en P. P. Nieboer, zijnde die opgraving geconsta- erd bij ambtseedig proces-verbaal van genoemden beambte Pronk (proces-stuk N°. 112) hebbende daarop ook betrekking diens gemeld ambtseedig proces-ver baal van den 25 ecember 1884 (proces-stuk N°. 541); dat de kist met he. daarin liggend lijk, na door ge- lemden beambte R. Pronk te zijn verzegeld met het ambtszegel van den heer Commissa- van Politie voornoemd vervolgens onder toezicht van den Politie-beambte P. Schreuder blijkens zijn ambtseedig proces-verbaalgehecht aan processtuk n°. 112, bij de ver zegeling was tegenwoordig geweest, werd overgebracht naar het Anatomisch Kabi- te Leiden en aldaar overgegeven aan de heeren dr. T. Zaaijer, hoogleeraar in geneeskunde en dr. P. de Koninggeneeskundigebeiden te Leidendoor wie l|jknadat z\J daartoe door den heer officier van Justitie te 's Gravenhage blijkens processtuk n°. 446), waren beëedigd in- en uitwendig werd geschouwd; dat door genoemde heeren deskundigenblijkens hun schriftelijk rapport (processtuk n°. 466), werd bevonden, dat het lijk was dat van een volwassen jongen manver- keerende het. in zoo ver gevorderden graad van ontbinding, dat geen oorzaak des doods kon worden bepaald; dat de hardheid van de huid aan verschillende deelen van het lijk, zooals aan het aangezicht, aan den buik en aan de onderste extremi teiten bizonder de aandacht trok; dat door hen van het lijk werden genomen de. hersenen, de lever, stukken van de darmen, de nieren, een gedeelte van de in de buikholte aanwezige vloeibare stoffen en een gedeelte van het hoofdhaar en uit de kist, een gedeelte van een daarin bij de opening aanwezig bevonden dun zwart vocht, zijnde een en ander door hen gesloten in twaalf daarna door hen ver zegelde flesschenetiquetten, waaraan telkens voorzien van hunne handteekening en ver meldende den inhoud en den datum vau het onderzoekwelke etiquetten aan die flesschen werden bevestigd met het zegel van het Anatomisch Kabinet te Leiden; dat blijkens op den ambtseed opgemaakt proces-verbaal van Ernst Henri Grefe, Inspecteur van Politie en onbezoldigd rijksveldwachter te Leiden (processtuk n°. 114), gemelde flesschen met den inhoud, op last van den Heer Commissaris te Leiden, door hem van den heer Zaaijer voornoemd werden overgenomen en overgebracht naar het Pharmaceutiseh Laboratorium te Leiden en aldaar gesteld in handen van den Hoogleeraar dr. E. A. Van der Burg; dat evengenoemde Hoogleeraar, na als deskundige daartoe door den Heer Officier van Justitie te 'sGravenhage, blijkens processtuk n°. 447, te zijn beëedigd, de in de flesschen besloten zelfstandigheden blijkens het breedvoerig rapport (processtuk n° 498) aan een scheikundig onderzoek heeft onderworpen en op de gronden, in het rapport vermeld, is gekomen onder meer tot het besluit: 1°. dat uit de lever en omgeving, de darmen, de nieren, de hersenen en het hoofdhaar arsenik kon worden afgezonderd; 2°. dat eveneens arsenik voorkwam in hetgeen in het vocht van de kist gesuspendeerd was en zich daaruit na bezinking had afgescheiden; 3°. dat in de lever en omgeving, de dar men en nieren aanzienlijke, in de hersenen, het hoofdhaar en het vocht uit de kist geringe hoeveelheden arsenicum ontdekt werdendat alleen op de darmen en nieren (tot een gezamenlijk bedrag van 1120 gram voorhanden), zooveel arsenik aanwezig was, als overeenkwam met 0.1074 gram; 4°. dat uit de omstandigheid, dat het arsenicum in betrekkelijk groote hoeveelheid in de lever voorkwam, mocht worden afeeleid. dat het vergift in oplosbaren vorm werd toegediend, vermoedelijk als arsenigzuur of rattenkruit en dat, wanneer werd in overweging genomen, dat ook de lever en omgeving een groote hoeveelheid van het vergift bevatte en dat tijdens het leven door braking en diarrhee veel van het vergift kon zijn verwijderd, het vermoeden voor de hand lag, dat de toegediende hoeveelheid vrij aanzienlijk moest zijn geweest; dat door den heer deskundige bij zijn verslag onder meer zijn overgelegd en thans ten processe zijn voorhandencl. een arsenikspiegel in glazen buisje en arsenikvlekken op porselein, afkomstig nit de lever en omgeving; 6. een deel van de lever en omgeving onder spiritus, een en ander genummerd 1c. een arsenikspiegel in glazen buisje en arsenikvlekken op porselein, afkomstig van het vocht uit de kist en het bezinksel uit dat vochtgenummerd 2d. een arsenik spiegel in glazeu buisje en arsenikvlekken op porselein, afkomstig van het hoofd haar, genummerd 3; e. een arcenikspiegel in glazen buisje en arsenikvlekken op porselein, afkomstig van de hersenen, genummerd 4; f. een arsenikspiegel in gla zen buisje en arsenikvlekken op porselein, afkomstig van de darmen en nieren, genummerd 5; Dat de beschuldigde, na eerst te hebben beweerd op geenerlei wijs schuld te hebben aan den dood van Arend de Heesdaarna heeft opgegeven het volgende: ra den dood van bovengneoemde Cornelia Van der Linden, weduwe De Hees, zuster van haren echtgenoot, waren hare zoons Arend de Hees, Willem de Hees en Pieter Jacobus de Hees in de door haar beschuldigde en haren echt genoot te Leiden bewoonde woning komen inwonen. Arend do Hees was zwak van gestel en bad reeds bloed opgegeven; Kort vóór zijn dood (I November 1881) vormde zij het plan om hem het leven te benemen en zulks met het doel om daarna te komen in het bezit van de geldendie tengevolge van ten zijnen name door haar gesloten verzekeringen alsdan zouden worden uitgekeerd en waarvan omdat zij de contribution had voldaande uitbetaling aan haar beschuldigde zou moeten geschieden. Omstreeks dien tijd had zij bij een drogist aan de Hoogewoerd te Leiden, die haar in zijn winkel in persoon te woord stondvoor een stuiver gekocht zeker geel kleurig poeder, bestemd tot het verdrijven van wandgedierte. Die stof werd afgeleverd gemengd in kalk Zij had een weinig van dat mengsel overgehouden en in een potje bewaard. De poeder was evenwel bij den drogist niet goed door de kalk ge mengd, zoodat bovenop hier en daar van was blijven liggen. deed een gedeelte van het mengsel, dat hard en droog geworden was en kon worden fijn gewreven, in voor Arend De Hees bestemde water en melk. Na het gebruik braakte De Hees maar niet veelhij was hoogst benauwd, gelijk hij ook was toen hij bloed opgaf. Hij stierf spoedig daarop. Den avond voor zijn dood waarschuwde zij Abraham Beij die dan ook kwam. Ook Elias Vogelenzang was bij het overlijden tegenwoordig. J Na den dood van Arend maakte schuldgevoel haar zóó gejaagd, dat zij hare woning i verliet en eene andere betrok. Dat beschuldigde verder heeft opgegevendat zij na den dood van haar gemeld slachtoffer werkelijk uitkeeringen van maatschappijen had ontvangen, die zij, beloopende deze een gezamenlijk bedrag f 149 (vergelijk j de quitantiën bij processtuk 338, bijlagen 33SV en 333w)t volgens eene eerst door haar gedane opgavevoor zich had behoudenomdat zij daarvoor bij Arend's leven de wekelijksche bijdrage had gestorten dus daarop recht had, envolgens latere bewe ringen slechts voor een gedeelte had tot zich genomenna daaruit de kosten der begrafenis te hebben bestreden, voor den broeder van den overledene Pieter Jacobus j (die zulks evenwel betwist) ondergoed te hebben betaald, en aan zich zelf een schuld van f 18 ten laste van Arend te hebben voldaan. Dat met betrekking tot evenge- nielde opgaven van beschuldigde: 1°. uit de verklaring van Nicolaas Ondeswater, ageuten Frans Onderwater, bode van de te Rotterdam gevestigde Maatschappij «Aller welzijn, hulp in en na het leven" en van de Sociëteit «de Voorzorg" in verband met ten processe voorhanden quitantiëngevoegd bij processtuk n°. 338 al* bijlagen 338v en 338wblijkt, dat Arend (in die bijlagen genoemd Aart of Aard) De Hees was ingeschreven in de afdeeling Begrafenisfonds en wel op 1 Juli 1867 en op 20 Juni 1881 en dat aan beschuldigde, die steeds de wekelijksche bijdragen had gestort, na den dood van Arend De Hees werd uitgekeerd een bedrag van f 50 en een bedrag van f 54; 2°. uit de opgaven van Hendrik Van der Zeeuw, bode van het te Utrecht gevestigde Begrafenisfonds «de Waarborg", die van Johannes Jacobns Artzt Van Asperen, directeur van evengenoemde Maatschappij (afgelegd voor den Heer Comm. van Politie der 2e Afd. te Utrecht, in verband met eene bij pro cesstuk n°. 346 als bijlage n°. 346h gevoegde quitantie blijktdat Arend De Hees den 18 Juli 1881 in gezegde Maatschappij als lid was ingeschreven en dat na zijn dood aan beschuldigde werd uitgekeerd een bedrag van f 45. Dat bij zijn verhoor voor den Heer Rechter-Commissaris is verklaard door Eduard Cornelis Hyacinthns Felix De Ruiter, drogist te Leiden, dat in zijn op de Hoogewoerd gebonden winkel ver- I krijgbaar was een geel arsenikhoudend poeder, door hem verkocht onder den naam van operment, dat door zijn bediende V. d. Broek werd afgeleverd, vermengd met natte kalk, waartoe de koopers alsdan medebrachten eenig voorwerp, bevattende de aange maakte kalk. Dat de stof veel werd verkocht aan vrouwen tot reiniging van de huizen van ongedierte en dan gewoonlijk voor eene waarde van vijf of zes cents, waarvoor eene hoeveelheid vau ongeveer vijftig gram werd geleverddat bij de aflevering het poeder wel goed door de kalk werd geroerd, maar dat de mogelijk heid toch zeker bestonddat eenig poeder daar boven op bleef liggenwanueer de kalk wat dik was en de vermenging met minder zorg had plaats gehad; dat daarna door denzelfden getuige De Ruiter aan den meergenoemden beambte Pronk, blijkens diens ambtseedig procesverbaal (processtuk n°. 544), nog is opgegeven; dat hij vau af den len Maart 1877 ia zijne nog thans op de Hoogewoerd bewoonde woning gemerkt n°. 88, het vijfde huis van af de Kraaierstraathet beroep van drogist uitoefende; dat zijn genoemde bebiende Van den Broek in het laatst van Mei 1882 in zijn dienst was getreden, zijnde vóór dezen in zijn dienst geweest na te melden Reinier Van Dorp en Pieter Dubbelaar; dat de aflevering van meerbedoeld onder den naam van operment verkocht poeder aan de koopers, zoowel door hem zelf als door zijn bedienden geschiedde; dat het poeder steeds door hem persoonlijk werd bereid en dat wel steeds op dezelfde wijs, zoodat het in den laatsten tijd in zijn winkel aan wezige van gelyke samenstelling was, als het poeder, dat hij in 1881 kon hebben verkocht. Dat is verklaard door Adriaan Van den Broekdat door hem als win- ii

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1885 | | pagina 5