rilkspariy) voorgestelde gemotiveerde orde van den dag is met zeer groote meerderheid verworpen. Eene gemotiveerde orde van den dag, voorgesteld door den heer Rickertwerd insgelijks afgestemd, met 235 tegen 126slem- PER TELEGRAAF. 'sGRAVENHAGE13 January. Door Z. M. is de heer F. M. B. Aletvjjn, adjudant des konings, luitenant-kolonel by den groolen staf, met xyne wettige nakomelingen in den Nederlandschen adel ingelijfd. Tot lid van den raad van state is benoemd de heer mr. F. Alting Mees, oud minister van koloniën. TRIPOLI, 11 Januarij. In tijdingen uit de Sahara wordt gemelddat drie paters van de Algerijnsche missie bij Ghodames vermoord zijn. De caïd van Ghodames zou de aanlegger van die misdaad z|jn. Ilij was reeds gewikkeld in den moord van Flatters en de zijnen; hij had toen aan den stam der Touaregs berigt gezonden, dat hunne overblijfselen ontdekt waren. PARIJS. 12 Januarij. Lepère, PhilippoteauxGoblet en Tirard zijn tot ondervoorzitters der kamer gekozen. In de couloirs werd gezegd, dat de onderhandelingen met Engeland over hel handelsverdrag niet zyn afgebroken. De oplossing van het geschil zou afhangen van wederzydsche concession ten opzigte der qnaestiOn aangaande katoen en wijn. LISSABON. 12 Januarij. lieden werden hier groote feesten gegeven ter eere van den koning en de koningin van Spanje; er werd een stierengevecht gehouden en eene operaioorslelliug gegeven. De koninklijke gasten wer den luide toegejuicht. ST. PETERSBURG. 11 January Officiéél wordt gemeld, dat het ontslag van generaal Tsclierewin door den keizer is aangenomen. De Moroje f'remya verneemt het volgende: In alwachting dat de keizer een besluit zal hebben genomen op hel beroep van generaal Mrovinsky en de raadsleden Tjaeglell en Turssof, die onlangs tot drie jaren deportatie naar Archangel zijn veroordeeld wegens nalatigheid, waardoor de moord op Alexander II is vergemakkelijktzijn zy onder horgtogt op vrye voeten gesteld Het vonnis legen prins Scherwaschidse, wegens moord op een koopman in eene restauratie, verleden zoiner, is door den keizer in zestien maanden opsluiting in eene vesting veranderd. INGEZOIDEN. AMBACHTSSCHOOL. In de gisteren avond gehouden vergadering der Maatschappij tot Nnt van 't Alge meen was o. a. aan de orde de circulaire uitgegaan van de vereeniging Bouwkunst en Vriendschap, over het oprichten van eene Ambachtsschool. Het werd mij ver gund om ter nadere toelichting van hetgeen ik daarover schreef in de Leidsche Courant dd. 27 Dec. A» P°, de gedachtenwisscling over het onderwerp te openen. Aan de vereeniging Bouwkunst en Vriendschap blijft onaangetast de verdienste van do algemeene opmerkzaamheid op de zaak te hebben gevestigd. Het bestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen neemt de circulaire dier vereeniging ook als aanleidingspunt. Dit zal mijen ik hoop ook niemand anders weerhondenom in oprechtheid meê te deelen wat de slotsom is van de ernstige overdenkingen die men aan de zaak heeft gewijd. Overwegingendie vooraf moeten gaan aan eene beslissing over de noodzakelijk - beid of wenschelijkheid der stichting van Ambachtsscholensplits ik in twee cate- goriëndie ik zedelijke en geldelijke stoffelijke wil noemen. De eerste, de zedelijke, zijn de moeilijkste, de verst reikende, zij raken onze gansche zamenleving. Ik mag geen verhandeling honden en moet dus trachten mijn gevoelen door het aanwijzen van hoofdpunten kenbaar te maken. Bekwame en beschaafde menschen zijn hetgeen waaraan iedere maatschappij be boette heeft in alle standen en alle verhoudingen. Het behoeft niet nader betoogd te worden dat bekwame qn beschaafde ambachtsliedenals uitmakende de kern van het volk de krachtde stenn en het sieraad der maatschappij uitmaken. Ook is het voor ieder verstandig mensch uitgemaakt dat men om iets te wetenhet moet geleerd hebben. Dus, er moet onderwezen worden. Er is altijd onderwijs geweest, ook voor den ambachtsman. Velen zijn blind ingenomen met instellingen van vroegere tijden Maar staatshuishoudkundigen en anderendie iets weten van de tijden der gildenweten te goed dat ook toen schreeuwende misbruiken plaats haddenom daartoe terug te willen keeren. De vrije werkplaats werdna den tijd van dwang en beperking in de uitoefening van ambachten, de kweekplaats voor den vrijen leerling. Ondanks alle bezwaren, die sedert en vooral in den laatsten tijd, uitgesproken worden tegen de toestanden zooals ze zijn, mogen en kunnen wy niet anders dun de verkregen en behouden vrijheid prijzen. Laat ons kortelijk nagaan welke de bezwaren zijn die met grond worden aange voerd tegen de bestaande vorming van ambachtslieden. Laat ons dit doen zonder parti pris, zonder overdrijving. Wij zullen dan tot de erkentenis moeten komen dat een grooter deel van die bezwaren schuilt in de men schen dan in de instellingen. Wij zullen eerst stil staan bij de bazen. In de circulaire van Bouwkunst en Vriendschap staat: «De ambachtsman heeft onder het werken alle krachten in te spannenhij kan zich met den leergast niet bemoeien enz." Elders verneemt men: de l aas vraagt minder hoe hij den jongen Wat leeren zaldan wel hoe hij dienst van hem zal trekken onder voorwendsel dat men hem niets beters kan laten doen, zal men hem gebruiken voor loop- en sjouwwerk. De jongen wordt niet leerzaam bezig gehouden hij is aan de schoollucht ontsnapt en vindt in de werkplaats geen toezicht. Omringd door menschen, die hem in leeftijd, kracht en hartstocht de baas zijn, neemt hij aan hunne kwade zijde een voorbeeld, hij pocht op de ondeugd waarvan hij later het slachtoffer zal worden. Wie houdt hem tegen op dit hellend vlak? De haas? Maar dien ontbreekt het aan tijd en wat veel erger is, aan rail- den geest. Zelden gaat zijn toezicht gepaard met warme hartelijkheid. Dat hiervan veel waar is, kan ieder gemakkelijk ervaren. Vraagt men geschikte brave bnrgers. die goede vaders voor hunne kinderen zijn, hoe het die kinderen in de werkplaatsen vergaat, dan krijgt men dikwijls verklaringen die het hoven- staando bevestigen. Het spreekt van zelve dat het niet altijd en overal zoo gaat, dit wordt door de feiten die wij kunnen waarnemen duidelijk gemaakt. Er worden in de werkplaatsen wel degelijk fiksclie knappe, Irekwame arbeiders gevormd; mis schien zijn dat alleen zulke uitverkoren naturen, die onder alle omstandigheden zich een weg zouden banen. Maar als regel wordt de werkplaats, de winkel of het atelier thans met een zwarte kool gemerkt. Bekwaamheid wordt er niet opgedaantot het kweeken van onjeugden zijn zij de plaats. Dit is het punt van uitgang der voorstanders van Ambachtsscholen Is de vraag nu niet geoorloofd of dit niet anders behoorde te zijn, of het niet anders zijn kon? Beide vragen moet men toestemmend beantwoorden. Maar de remedie? Hoe zal men die bazen en werklieden, die beweren geen tijd te hebben en die het aan warme hartelijkheid ontbreekt, bekeeren Van de zijdo der leerlingen of liever van die der ouders komen ook eene massa moreele bezwaren. Gebrek aan tucht, waardoor de jongens hunne kindergrillen vol gende, van den een naar den ander loopenpretentiën voor redelijk oppassende jongens, die buiten alle proportiën staan met den wezenlijken aanleg of verkregen bekwaamheid. Zullen Ambachtsscholen deze, en vele andere moeielijkhcden die grootendeels voortkomen uit gebrek aan verstand, aan beschaving en aan hart, opruimen? Niet waarschijnlijk vooral omdat op geznch van mannen die er over mogen meepraten de werkelijke ambachtsman nooit anders tot een bekwaam werkman kan gevormd worden dan in de werkplaats en op het in uitvoering zijnde werk. Diezelfde auto riteit laat aan deze uitspraak voorafgaan: «Het verblijf aan eene Ambachtsschool is te verkiezen boven het zyn van loop- of krullenjongen waarbij de knaap weinig leert". Heb ik de aangewezen bezwaren terecht zedelijke bezwaren genoemd en dwaal ik wanneer ik meen dat de gebreken waaronder de maatschappij in dit opzicht lijdt, grootendeels uitvloeisels zijn van toestandendie veel te wenschen overlaten en die met beroepsbekwaamheid minder te maken hebben dan met ontwikkeling des ge- moeds en van het verstand. Daarin ligt ook wel de oorzaak van vooroordeelen tegen Ambachtsscholen juist bij diegenenwien ze direct ten profijte moeten zijn. Sommige bazen beweren dat op die scholen enkel pedante theoretici worden ge kweekt en zijn niet tevrede met den verbeterden grondslag voor verder leerendie in den jongeling van de Ambachtsschool ontslagengelegd is. Hij toont zich dan natuurlijk nog geen bekwamen werkmandie zullen de Ambachtsscholen wel nooit afleveren. Een ander bezwaar is dat vele ouders hun kinderen zoodra de wet 't veroorloofd productief willen maken. Is hun dit ten kwade te duiden in de bekrompen omstan digheden waarin zij meestal verkeeren? Zou men met het oprichten eener Am bachtsschool niet tevens een fonds moeten bijeenbrengen om daaruit vergoeding te geven aan de ouders, die door het schoolgaan na hun 12de jaar, van de kinderen geen profijt trekken en dat niet missen kunnen. Het pleit niet voor de algemeene erkenning van het nut der Ambachtsschool, dat in Amsterdam, waar die school sedert het jaar 1861 bestaat, het maximum-cijfer van 150 leerlingen nog nooit be reikt is. Ik wil niet meer bezwaren opsommen en ze niet dieper ontleeden. De thesis dat door het oprichten van Ambachtsscholen incn de hazen en ambachtslieden uit de hand neemt, het werk dat bij uitnemendheid hun werk moest zijn, is te verde digen maar ook daar zou veel bij toegegeven moeten worden. Het is goed om niet absoluut te willen zijn. De loffelijkste strekking van den geest onzer dagen is om de maatschappij te verbeteren en de individuën gelukkiger te maken door vermeerderde kennisdie door uitbreiding van onderwijs moet aange bracht worden. De zaken nemende zooals ze zijn kan men gevoeglijk voorstander van Am bachtsscholen wezen. Ik heb nu nog naar aanleiding van het prospectus van Bouwkunst en Vriendschap het eigenlijke punt te laten uitkomen, dat in het cou ranten art. voornoemdte veel verscholen lag. De prospectus noemt eene Ambachtsschool zeer terecht firactisch, z|j is dit uit ha ren aard en daarmee behooren plannen tot hare vestiging en oprichting in overeen stemming te zijn. Beantwoordt het plan zooals het in den prospectus omschreven en door eene teeke- ning is toegelicht aan dit vercischte? Waarom niet zullen sommige vragen. Elders zijn immers sedert eenige jaren Ambachtsscholen in werking, dit is voldoende bewijs voor bare levensvatbaarheidwaarom zou men dan te Leiden dralen met de oprich ting van gebouwen, ateliers, teekcnznlen, woningen, waarom niet terstond benoe men Directeur en Onderwijzers? Daar is veel op te zeggen. Allereerst zyn de steden waar de scholen bestaan zeer van elkander verschillenden die scholen onder ling zijn het niet minder. Hier is weelde, daar zuinigheid, ginds is die school haast eene werkplaats. Bij die allen zijn goede en minder goede voorbeelden te vinden. Men kan dus niet zoo maar gaan nadoen een elders grillig gekozen voor beeld en zonder zich in te uitvoerige bijzonderheden over gemeente en compositie der burgerij te verdiependient er toch gelet op sommige eigenaardige ver houdingen. Openbaar en bijzonder onderwijs vorderen nu reeds van de belasting betalende Leidsche burgerij groote uitgaven. Ambachtsscholen behooren niet onder renten of dividenden opbrengende inrichtingen en hoewel dit geen reden is om de oprichting na te laten is bet almede een vingerwijzing tot inachtneming van gematigdheid. Niet iedereen is doordrongen van de noodza kelijkheid om door het stichten van Ambachtsscholen te gemoet te komen aan leemten in dit onderwijs. Maar de meerderheid die dat misschien zal willen heeft in Leiden voorbeelden te toonen van andere niet minder belangrijke scholen die thans bloeien en groot zyn en wier werking zoowel binnen- als buitenslands gun stig bekend is. Iedereen begrijpt terstond dat hier gedoeld wordt op de Kweek scholen voor Zeevaart en Bewaarschoolhouderessen en voor Onderwijzers van beider kunne. Die allen zijn heel kleintjes hegonnen, en ziet nu eens? Zijn de bijdragen en subsidiën niet tot haar gekomen naar gelang der behoeften die haar groei en ont wikkeling hebben meegebracht? Zijn zij begonnen met kostbare gebouwen, of be hielpen zij zich aanvankelijk in hoogst onaanzienlijke localiteiten die veelheel veel te wenschen overlieten. Waaraan hebben zij hare opkomst te danken? In de eerste plaats aan hare nuttigheid die onmisbaarheid is gewordenmaar niet minder aaD de warme ijver, de liefderijke belangstelling en onverdroten volharding der mannen die de zaken opgezet, gekweekt en verzorgd hebben. Thans zijn die scholen gewaar deerd en geliefd bij de burgerij en wie zou ze niet bijstaan als ze in gevaar ge raakten? Ter verkrijging van die nuttige inrichtingen heeft men de ware middelen aange vat. Het hoofdingrediënt was innige lust om goed te doen, men heeft inderdaad gewoekerd met de zeer geringe stoffelijke middelen die beschikbaar warenmet overleg en vasthoudendheid hebben zij, die genoemde scholen in 't aanzijn riepen, de groei gadegeslagen, en de gelegenheden om die tc bevorderen bespied. Beschei den hebben zij hulp gevraagd tot dat hunne scheppingen groot en sterk warenen zich zoo nuttig bewezendat men ze nu niet meer zou willen missen. Laat dit het voorbeeld zijn dat men met eene Ambachtsschool wii volgen. Bewijs haar nut door goede uitkomsten die grooter zullen te achten zijn naar gelang de materieele hulpmiddelen klein zijn. Laat de hartelijke toewijding aan het vakonder wijs voor den ambachtsman zich eerst toonen. Geef eerst voorbeelden van leerlin gen die toonen dat zij het nut van een ambacht methodisch te leerenbegrijpen. Begin met twee vakken of met één desnoods. De stad heeft wel een locaal aan te wijzen dat gratis of bijna gratis beschikbaar is. Is er geen onderwijs uit liefde voor de zaak te krygen? Misschien voor het eerste jaar. Als 't goed gaat kan men in 't tweede jaar gerust meer hulp vragen. Zou bij een klein begin de moeite grooter zijn dan bij een rijken opzet? Dit valt te betwijfelen. In het laatste geval zou men al ligt tot verblindende uitkom sten gèraken, waarbij aan schijn meer zou kunnen geofferd worden dan bestaanbaar is met een klein begin, omdat hierbij ieder resultaat dat verkregen wordt, niet anders kan zijn dan het wezenlijk resultaat van met liefde gegeven en met belang stelling genoten onderwijs. In zulke resultaten ligt de gezonde kern voor eene goede Ambachtsschool. Dergelijk plan van uitvoering verschilt veel van dat der vereeniging Bouwkunst en Vriendschap. Ik heb niet geschroomd het mijne te stellen naast het hare omdat ik mij overtuigd houd, dat zij een plan voor een klein begin, gesteld dit vond sympathie bij de burgerij, met even veel yver zou willen uitvoeren, als een plan waarbij al terstond een gebouw van SO h 40 mille als hoofdzaak op den voor grond treed. Aan het debat werd deelgenomen door de hh. Van LithVerhoog, vnn Bern- mei, De Goeje en Bool. De beraadslaging bracht aan het licht, dut het plan van Bouwkunst en Vriend schap met welgevallen wordt ontvangen. Het bestuur nam eene motie in dien geest, door den heer Van Lith aangeboden, over. De wijze van uitvoering werd slechts in zeer algemeenen zin even aangeroerd. ITit het dienaangaande gesprokene valt op te maken, dat een klein nederig begin verkozen wordt boven een breeden opzet. Het bestuur van 't Nut zal binnenkort in overleg treden met de vereeniging Bouwkunst en Vriendschap om te bepalen welke voorstellen het bestuur aan de leden van 't Nut zal doen. D. HARTE VELT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1882 | | pagina 3