BIJVOEGSEL, behoorende lot de Leidsche Courant
van Maandag 27 Junij d88óJP. ó47
BUITENLANDSCHE BERIGTEN.
te ontkomen, werd hij door een hunner in de sloot getrapt en de grofste
mishandelingen op hem toegepast. Tegen half drie in den morgen bereikte
hij eindeljjk doodelijk uitgeput en aan het hoofd en de handen gewond zijne
woonplaats. Men vreest dat een zrjner vingers zal moeten worden geampu
teerd. De brigadier-majoor Verdouw, van Heinkenszandis er in geslaagd
de daders te ontdekken.
Te Stamproy, in Limburg, heeft een broeder bij ongeluk zijne zuster
doodgeschoten. Beiden waren bij een buurman te gast, toen de eerste een
oud geweer, dat aan de zoldering hing, in de handen nam en daarmede
eenige beweging maakte. Onverwacht ging het schot af en trof zijne 18-
jarige zuster in de borst, ten gevolge waarvan zij eenige oogenblikken
later den geest gaf. De wanhopige broeder heeft zich onmiddellijk ter he-
schikkiug van de justitie gesteld, die echter heeft vermeend hem op vrije ij
voeten te moeten laten.
Het Kaapsche Volksblad meldt, dat de handelingen der kon. commissie
meerendeels geheim worden gehouden. Uit particuliere, maar te vertrouwen
berigtenverneemt echter het blad dat zich bij die handelingen eene strekking
voordoet om het den Boeren zoo lastig mogelijk te maken, ofschoon er
althans een is, die het beter met hen meent, en hunne vertegenwoordigers
beter behandeld worden dan ultra-Engelschen zouden verlangen. Tot die
vertegenwoordigers behooren, behalve het Driemanschap en een paar andere 1
Boeren, ook dr. Jorissen en de heer Tielman de Villiers, een Kapenaar te
Pretoria gevestigd en die aan de zaak der Boeren steeds trouw is gebleven.
In Kruger en Joubert hebben de Boeren vertegenwoordigers van groote
schranderheid en die, waar het de regten en het welzijn der republiek geldt,
niets zullen prijsgeven; in dr. Jorissen een raadsman van groote zaakkennis
en die, als in dit opzigt tegen de kon. commissie in allen deele opgewassen,
bij de onderhandelingen de regte man voor hen is. Eene leelijke quaestie
is die der Oostergrens, waar intusschen de Boeren er op bepaald schijnen
te zijn om geen land af te staan. Niet weinig last dreigt ook de finan
ciële quaestie te zullen geven, en men vleit zich in het Transvaalschedat
Holland en Amerika het zullen helpen, b. v. door eene leening met lage
rente van de som, benoodigd om de landschuld aan Engeland af te doen,
in plaats dit de vrijheid te laten om op inkomsten van de republiek, als
waarborg voor de betaling der schuld, beslag of althans een verband te
leggen.
De thans door de beide kamers der staten-generaal aangenomen wet
tot wijziging van eenige artikelen der wet op het hooger onderwijs luidt
aldus
Art. 1. Het opschrift der vijfde paragraaf van hoofdstuk III en de artt.
63 tot en met 67 -der wet van 28 April 1876 Staatsblad n°. 102) worden
gelezen als volgt:
5. Fan het bijwonen der lessen aan de rijks universiteiten.
Art. 63. Ter zake van het onderwijs der hoogleeraren en lectoren is voor
elk studiejaar door hem, die dit onderwijs een-of meermalen bijwoont, eene
som verschuldigd van f 200, die in 's rijks schatkist gestort wordt.
Terugbetaling dier gelden geschiedt uitsluitend indien door overlijden vóór
den aanvang der lessen van deze geen gebruik is gemaakt en alsdan op
aanvrage der erfgenamen.
Behalve voormelde 200 wordt ter zake van het onderwijs door hoog
leeraren en lectoren geenerlei betaling gevorderd.
Art. 64. Het regt tot het bijwonen van het onderwijs wordt verkregen
door inschrijving bij den rector-magnificus, behoudens het bepaalde bij
art. 66.
De inschrijving geschiedt kosteloos, de rector-magnificus geeft daarvan een
door hem onderleekend bewijs af in den vorm door onzen minister van
binnenlandsche zaken te bepalen; zij geldt voor het studiejaar waarin zij is
geschied en geeft voor dat jaar regt op toegang tot alle lessen aan elke
rijks universiteit zonder onderscheid, alsmede tot alle inrigtingen en ver-
zamelingen der universiteiten, behoudens het bepaalde bij het tweede lid
van de artt. 48 en 82.
De rector-magnificus gaat niet over tot de inschrijving tenzij hem het be- j
wijs is vertoond dat de belanghebbende de gelden bedoeld bij artikel 63 of
106 tweede lid, heeft betaald, óf tot de promotie is toegelaten, óf eene
rijksbeurs geniet, óf ter zake van het onderwijs der hoogleeraren en lec
toren eene som van ƒ800 heeft betaald.
Voor de studenten en kweekelingen bedoeld in artikel 106 bedraagt deze
som ƒ400.
Art. 65. Hij die zonder daartoe geregtigd te zijn eens of meermalen het I
onderwijs aan eene rijks universiteit bijwoont, wordt gestraft met eene
geldboete van 200 tot 250 voor de eerste maal; bij herhaling met eene
geldboete van ƒ250 tot 300, en vervolgens telkens met eene geldboete
van 500.
Art. 66. Onze minister van binnenlandsche zaken; de daartoe door hem
aan te wijzen personen; curatoren, hoogleeraren, lectoren, beambten der
universiteiten en de in art. 60 bedoelde privaat-docenten zijn ten alle tijde
bevoegd alle lessen aan elke universiteit bij te wonen.
Hoogleeraren en lectoren zijn, ieder voor zooveel hunne lessen betreft,
bevoegd gedurende enkele uren, aan personen, die volgens art. 64 niet zijn
ingeschreven, toegang tot hunne lessen te verleencn.
Art. 67. Hij die tot de in art.84 bedoelde promotie is toegelaten; óf eene
rijksbeurs geniet; óf de ƒ800 of ƒ400 bedoeld aan het slot van art. 64
heeft betaaldis van de betaling bij art. 63 of 106 voorgeschrevenvrijge
steld. Niettemin is hij na de bij art. 64 bedoelde inschrijving geregtigd tot
toegang tot de inrigtingen en verzamelingen bedoeld in het tweede lid van
art. 64 onder het daarbij vermelde voorbehoud.
Aan hem die ten hoogste twee lessen van hooglceraren of lectoren wenscht
te volgen, kan daartoe door curatoren der universiteit telkens voor ée'n
studiejaar verlof worden verleend. In dat geval is ter zake van dit onder
wijs eene som verschuldigd van 30 voor iedere les, en zoo de les in een
halljarigen cursus gegeven wordt ƒ15, welke gelden in 'srijks schatkist
gestort worden. Het tweede en derde lid van art. 63 zijn op deze gelden
van toepassing.
Het regt tot het bijwonen van dit onderwijs wordt verkregen door in
schrijving bij den rector-magnificus, die daartoe niet overgaat tenzij hem
hel bewijs is vertoond dat het bedoelde verlof van curatoren verkregen is
en voormelde gelden betaald zijn.
De rector-magnificus geeft van die -inschrijving een door hem onderteekend
bewijs af in den vorm door onzen minister van binnenlandsche zaken te
bepalen.
Curatoren verstrekken Item op vertoon van dat bewijs eene verklaring tot
welke der inrigtingen en verzamelingen in het eerste lid van dit artikel
vermeld hij mag worden toegelaten, behoudens het bepaalde bij het tweede
lid van de artt 48 en 82.
Art. 2. Het tweede lid van art. 106 der wet van 28 April 1876 [Steatsblad
n°. 102) wordt gelezen als volgt:
Zij die daarvan wenschen gebruik te maken, betalen de helft der sommen
in de artt. 63 en 67 vermeld.
Zij worden door den rector-magnificus ingeschreven op de wijze in art.
64 bepaald. Hij gaat hiertoe niet over dan nadat zij, of zijn zij minderjarig,
hun vader of voogd zich schriftelijk hebben verbonden tot betaling van 200
ingeval de ingeschrevene tot eenig examen bij eene faculteit, die der god
geleerdheid uitgezonderd, zal zijn toegelaten, en wel vóór het afleggen van
dat examen. Bij gebreke dier inschrijving zijn zij niet geregtigd tot den
toegang hierboven vermeld.
Art. 3. Deze wet verbindt met den aanvang van het studiejaar 1881—1882.
'sGRAVENHAGE25 Junij.
Door Z. M. is, als blijk van goedkeuring en tevredenheid, de bronzen
medaille en een loffelijk getuigschrift, ingesteld bij kon, besluit van 22Sept.
1855, wegens het redden van menschenlevens bij verschillende gelegenheden,
toegekend aan: kapitein Omundsen van de Noordsche bark Peabody-, Tho
mas Langley, beiioorende tot de »Life saving brigade"; kapitein Niels, J.
Elison, van de Noordsche bark Galathea-, den fuselier bij bet leger in Ned.
Indië F. R. Constenoble; J. Cramer, politieagent te 's Gravenhage; G. Wahle,
te Amsterdam; R. S. Scargo, hoofdagent van politie te Amsterdam; J. F.
Verbeek, agent van politie te Amsterdam; den vijftienjarigen C. M. Kronen
burg, te Breukelen-Nijenrode; G. J. van den Berg, te Deil; den vijftienjari
gen Johannes Meynders, te Amsterdam; J. Willems, te Amsterdam; J.
Wormsbecher Rz.A. Wormsbecher Dz.P. Flart Pz.J. de Best, J. Scha-
gen, W. W. Achterberg, W. de Beer Jz.J. de Best, J. van der Rol Jr.
J. de Beer Wz.L. Ossenger, J. Klokman, te Hoorn; J Belders, te Amsterdam.
De heer W. F. Vertholen, betaalmeester te Dordrecht, is benoemd tot
betaalmeester te Arnhem.
De heer J. Ilartog, arts, is benoemd tot officier van gezondheid 2e kl.
bij de zeemagt.
Bij het wapen der genie zijn benoemd tot 1"> luitenant, de 2e luitt.
J. F. de l'Espinasse en F. J. van Burgsteeden, beiden van het wapen. De
kapitein der infanterie J. M. Boombergen, thans op non-activiteit, is, op zijne
aanvrage, op pensioen gesteld, en aan den ltn luit. G. van Everdingen,
van het 5® reg. infanterie, is, op zijn verzoek, eervol ontslag uit de mili
taire dienst verleend.
De luit. ter zee le kl. D. L. M. E. Keus en de luit. ter zee 2e kl.
M. F. F. J. de Nerée tot Babberich worden op non-activiteit gesteld. Voorts
wordt de luit. ter zee 1' kl. II. R. J. J. Thorbecke, le officier aan boord
van de instructiebrik Zeehond, overgeplaatst in de rol van het opleidiug-
sehip Anna Paulowna en belast met het bevel over den brik Castor-,
terwijl hij op de Zeeland wordt vervangen door den luit. ter zee le kl.
W. E. Hazenberg.
ENGELAN».
LONDEN, 24 Junij.
In het lagerhuis is Woensdag behandeld het weder door den heer
Pease gedane voorstel lot afschaffing der doodstraf. De gewone argumenten
van weerszijden werden aangevoerd; de minister Harcourt sprak als zijne
meening uit, dat het in ieder geval niet aanging de doodstraf af te schaffen
zoolang men niet zeker was, dat de publieke opinie in Engeland dat ver
langde, en het ontwerp werd met 175 tegen 79 stemmen verworpen.
Er is een brief openbaar gemaakt van den heer Gladstone, van 1
Junij jl.aan den heer White, lid der depötatie van de Engelschgezinde
Boeren uit de Transvaal. Daarin wordt ontkend, dat in Junij 1880 beloofd
is de Transvaal aan de Boeren terug te geven. De heer Gladstone ver
klaart niet in te zien, in hoever de te treffen schikking afwijkt van den
wensch der regering om aan de blanke bevolking vrijheid in plaatselijke
i aangelegenheden te verzekeren. De regering meende dit doel te kunnen be
reiken door vorming van een Zuid-Afrikaansch statenbonddeze hoop is
door het Kaapsche parlement verijdeld. De opstand in de Transvaal bewees
ten duidelijkste, dal de meerderheid der blanke kolonisten tegen Engeland's
heerschappij was en ten koste van de grootste offers hare zelfstandigheid
wilde herwinnen. Onder deze omstandigheden achtte de regering het haar
pligt, zich van de vroeger gebleken neiging der Boeren te bedienen, om