hij besch. herkende en hel den volgenden dag zijn vader zou zeggenhem
in zoodanigen toestand van razernij hebben gebragt, dat hij den armen
knaap heeft gedood. Besch. ontkent, dat het zijne bedoeling was den
knaap te dooden, maar zegt, dat de gedachte bij hem was opgekomen,
toen hij zich op het duin bevond. Besch. erkent alles behalve een vooraf
beraamd plan tot dooden.
In de teregtzitting van heden had een nader verhoor van den beschul
digde plaats.
De Voorz. Toen gij met den knaap naar 'tduin gingt, wat is er toen
tusschen u gesproken? Sprak de knaap niet over de school?
Besch. Ja, dit heb ik reeds vroeger gezegd,
Voorz. Blijft gij er bij, dat gij geen plan hadt den knaap te dooden?
Besch. Ja.
Voorz. Maar hoe brengt gij dit overeen met den dreigbrief, waarvan
de geest was: geld ontvangen of dooden? Iiadt gij u dit denkbeeld niet
eigen gemaakt?
Besch. Dit denkbeeld kon mij niet eigen worden; daartoe was ik niet
in staat.
Voorz. Ik wijs u op het groote kwaaddat gij bedreven hebtde ouders
van Bogaa'dt hebben geen oogenblik meer van onvermengde vreugde gehad
gij hebt niet alleen hel gezin van den heer Bogaard!ook iiw eigen gezin
ongelukkig gemaaktgij zelf waart de steun en toeverlaat uwer moeder
en hebt gij dan regt van zeggen: //tot zoo iets ben ik niet in staat!" Uw
geest was op den dag van den moord gerigt op den degenpricmgerigt op
het hart van een jeugdig, veelbelovend kind. En weel gij niet op uwen
leeftijd, dat uwe poging om een kind een nacht in hel duin te houden,
zonder voedsel, geiijk staat met eene poging lot levensbeueming Was
het uw plan om hel kind ecu verdoovend middel te geven
Besch. Ja, dit was mijn plan.
Voorz. Gij wildet onderweg een brief in de bus werpen en hebt het niet
gedaan
Besch. Ik heb het niet gedaan.
Voorz. Was het nw vast plan, indien gij het kind niet hadt vermoord,
den eigen avond naar het duin terug te gaan om het kind te bewaken?
Besch. Ja.
De Voorzitter geeft vervolgens het woord aan den verdediger, die het
gevraagd heeft.
De verdediger: lk ben verpligt aan het hof mede te deelen dat ik gister
avond half elf ure het bezoek heb ontvangen van zekeren persoon Johannes
Jacobus Bonman, schoen- en laarzenmaker alhier. Na alles wat Bouman
gister avond in de dagbladen heeft gelezen, heeft hij mij verklaard dat bij
boven den degenstok heeft gemaakt het leertje voor een ander.
Bonman zeide mij dien degenstok ter reparatie te hebben ontvangen van
zekeren heer van der Smisse, dat hij tegenwoordig is geweest bij de over
handiging door de Jongh aan v.m der Smisse, dal dit alles is geschied een
jaar geleden. Get. zeet verder dat hij heeft gehoord dat meerdere perso
nen. op zekeren nacht in zijn bed in eene kamer naast hem vertoevende,
eene grooie onderneming op louw wilden zetten, waarvoor 75000 noodig
was. De tjjd ontbrak mij om te onderzoeken of die mededeeling waar was.
De lieer van der Smisse was eenige weken later naar Indtë vertrokken.
Werkelijk bleek mij bij raadpleging van het Vaderland dat onder de pas
sagiers van den Koning der Nederlanden een zekere heer van der Smisse
behoorde. Ik zou daarom ter wille der waarheid het hof willen verzoe
ken dal het alsnog moge goedvinden voornoemden Bouman te hooien.
De procureur-generaal had bedenking tegen het hooren van dien getuige.
Ofschoon waarheid ook door het 0. M. moest bevorderd worden, kon dit
niet geschieden door Bonman die door het hof schuldig is verklaard wegens
het prostitueren van minderjarige meisjes. Bouman is ontzet van de regten
om getuigenis af te leggen in burgerlijke zaken, echter niet ontzet van het
afleggen van getuigenis in strafzaken, maar dit belet niet dat Bonman ook
in strafzaken geen geloof verdient. Ook in de zaak waarvoor hij veroor
deeld is beriep Bouman zich op zekeren van der Smisse die naar Indiê
vertrokken was. Het hof. na zich in raadkamer begeven te hebben, be
sliste dat Bouman als getuige zou worden gehoord.
Bouman voor het hof gehragt, verklaarde verleden jaar van zekeren van
der Smisse een degenstok met een leertje ter reparatie te hebben ontvan
gen en die degenstok geleek veel op den degenstok ter processe aanwezig,
ntaar iets lichter in kleur. Op zekeren dag had hij gezien dal de Jongh,
in kennis gekomen met den heer van der Smisse, aan dezen den degen
stok had overhandigd. Verder verklaarde hij. op de vraag van den voor
zitter, welk onderhoud hij gehoord had in een aangrenzend vertrek! dat ge
voerd werd tusschen Mondriaan en anderen dat Mondriaan op zekeren nacht
eene bijeenkomst had gehad met drie hecren, waarin was gesproken van
ƒ75000. Bogaardt zou die geleend hebben voor een spoorweg van den Haag
naar Loosduinen.
De heer Pahud de Mortanges, op nieuw als getuige hieromtrent gehoord,
verklaart dat het niet in den zin viel van den heer Bogaardt eene zooda
nige onderneming op touw te zetten.
Bouman verklaarde nog dal de Jongh meermalen in aanraking was geweest
met van der Smisse en dat zij op elkander geleken als twee broers, het
welk door andere getuigen pertinent werd tegengesproken.
Daarna geeft de voorzitter het woord aan den procureur-generaal tot het
nemen van zijn requisitoir.
De procureur-generaal schildert in zijne inleiding breedvoerig het aller-
vreesselijksle dezer daad. Roovers hebben meer medelijden dan deze besch.
En welke was de reden voor dit misdrijf? De triviaalste drijfveer: de dorst
naar goud. Proc. gen. wijst op den ontzettenedn indruk, dien dit misdrijf
in het gansche land heeft gemaakt. Zelfs de poging om de doodstraf weder
in te voeren vindt haar grond in dit misdrijf. De straf behoort aan derge
lijk misdrijf evenredig te zijn.
Daarna komt de procureur-generaal tot het bewijs der verschillende mis
drijven:
A. Bewijs der ontvoering. Proc.-gen. leidt dit bewijs af: 1°. uil de be
kentenis van den besch.; 2°. uit de verklaringen van get. Bouscholte en van
der Weel. Veeneiidaal en Pahud.
B. Bewijs van de naamlooze bedreiging onder voorwaarde van moord.
Het schrijven van den brief met moordbedreiging blijkt uit de bekentenis
van den beseh. en de verklaringen van de onderwijzers Straub en IJkema
als getuigen gehoord. Dit blijkt eveneens uil de persoonlijke bezigtiging
door den regter.
0. Bewijs van den manslag. De manslag uiel voorbedachten raad en ge
leider lagehebbende de manslag tevens gestrekt de ontdekking te voorko
men van het vooraf gepleegde misdrijf van ontvoering en het daarna ge
pleegde misdrijf van bedreiging met moord. De manslag zelf resulteert uit de
bekentenis van den besch. en uit de verklaring van twee doctoren, die de
sectie hebben verrigt. Het eenig quaestieuse punt in deze zaak is de vraag
der premeditatie.
D. Bewijs van den voorbedachten rade. Artt. 297, 298 C. P. omschrijven den
voorbedachten raad. Zij kunnen als bekend worden ondersteld. De preme
ditatie tot moord blijkt uit den bedreigbrief zeiven. In den regel zal men
het niet noodig achten, dal de dader zijn geschrift op schrilt stelle en moet
tnen de premeditatie afleiden uit de omstandigheden van het misdrijf.
Sterker bewijs zal men loeit nu wel niet verlangen dan den brief, die de
tot veertien malen toe herbaalde bedreiging van moord bevat, welke perio
den door proc.-gen. worden voorgelezen Hm voorbedachten raad aan te ne
men is het niet noodig. dat het voornemen kenbaar worde gemaakt aan
den persoon zelveu, maar is hel voldoende, dat het voornemen tot moord
in het algemeen heelt bestaan. Is de bedreiging om 75000 te ontvangen,
opdat niet de moord voor niets gebeure (dus tot den moord was besloten)
geene premeditatie van moord
Het is waar, de moord was afhankelijk van zekere voorwaarden, maar
maakt dit verschil? Volgens art. 297 C. P. niet, waarvan de laatste woor
den dus luiden: //qnand mêine ce dessein serail dependant de quelque cir-
constance ou de quelque condition". Maar, buiten den brief, leidt proc.-
gen. de premeditatie af uit de verklaring van get. Mims, bij wie besch. in
den morgen van den dag koord heeft gekocht om het kind te binden.
Besch. heeft het koord gebruikt voor het doel; waarvoor hij het kocht. Is
dat geen voorbedachte raad? En, alsof dit alles niet genoeg was, wijst
proc-gen. op den degenstok in 't Magasin du Louvre alhier gekocht (dat nog
niet bestond, toen hij hein gekocht zou hebben vóór zijn vertrek naar
ludie). Al heeft besch. dien in Julij gekocht, volgt daaruit, dat hij hem
op 23 Sept. zonder doel heeft medegenomen Als 't denkbeeld der daad
reeds eenige weken bij den besch. is gerijpt vóór het plegen van'l feit, dan
mag men wel aannemen, dat de gedachte reeds bestond iu Julij toen de
slok werd gekocht? Juist bet wikken en wegen bij beseh. wijst op pre
meditatie. Alle omstandigheden, te zanten genomen, duiden aan d.u de
besch. bij hei instappen in de vigilante den voorbedachten raad moet hebben
gehad om hel kind Ie dooden. Bovendien blijkt uit de verklaringen der
beide geneeskundigen, dat de steken niet alleen door eene geoefende, maar
ook door eene koelbloedige hand ter juister plaatse zijn toegebragt.
Proc.-gen. al de feiten den besch. te laste gelegdook de premidifatie
volledig bewezen achtende, eindigt zijne rede met het nemen van het vol
gende requisitoir.
De proc.-gen. requireert dat het den hove behage den besch. schuldig te
verklaren aan de drie misdrijven heut bij acte van beschuldiging ten laste
gelegd, en hem te veroordeelen tot levenslange tuchthuisstraf en tot de
kosten van het reglsgeding. desnoods invorderbaar bij lijfsdwang met
last dat de stukken van overtuiging aan den reglhebbende zullen worden
teruggegeven met uitzondering van den degenstokdie lot het plegen van
hel feit heeft gediend, welke zal worden vernietigd, en dat dit arrest zal
worden aangeplakt te 'sGravenhage en te Loosduinen ter plaatse waar dit
te doen gebruikelijk is.
De voorz. verleent daarna het woord aan den verdediger.
De verdediger mr. W. van Ilossem Bzn. erkeut in zijne inleiding het vree-
selijkc van dit drama, dat ons land drie maanden geleden met ontzetting
beeft vervuld, en wraakt de houding van getuige Musquelier, die de zware
vermoedens, die bij hem tegen de Jongh bestonden, aan zijn besten vriend
had moeten mededeclen en hem den raad had moeten geven zich zeiven aan
te klagen.
De straf, op dezen besch. uitiesprekenmoet geCvcnredigd zijn aan de
daad, maar pleiters taak moet het zijn het innerlijk leven van den dader
te onderzoeken, en wie kan beter dan de advocaat in de diepste schuil
hoeken van hel hart van den besch. doordringen
Pleiter is niet overtuigd, dat besch. al de feiten heeft bedreven, die hem
worden teil laste gelegd. Pleiter wierp in de eerste plaats een blik op het
uitwendig en inwendig leven van den beschuldigde, dat hij noodig achtte
om de gepleegde feiten te beoordeelen. Pleiter weet: hij staat alleen, hij
staat zelfs tegen den besch., die van de wereld genoeg heelt en nooit in
de maatschappij wil terugtreden, maar hij moet zijn pligt doen, zijne taak
vervullen.
Daarna betoogde hij dat er, naar zijne meening, aanvankelijk een sluijer
lag over de aanleiding tot de daad. Besch. loste haar niet op. ook aan
hem. Maar veertien dagen geleden heeft pleiter een briefje van eene vrouw
uit Amsterdam, zich uoemende Anna Spiegelontvangen, geteekend 17 Oct.,
blijkbaar alkomslig van dezelfde, die uit Rotterdam aan de moeder van
de besch. in Srpt ook een briefje geschreven heelt. Uit dit briefje blijkt,
dat de briefschrijfster kennis had van het misdrijf en verklaarde, dat een
derde den moord heeft begaan. Aan dit briefje hecht pleiter weinig waarde,
maar wel aan hetgeen daarop gevolgd is. Eerst zeide besch.: //dat is zeker
van een onbekenden vriend of vriendin, die mij wil vrijpleitenmaar allengs