Madme S. A. ALLEN'S Buiten-Societeit „AMICITIA". Wereld-beroemde Haar-Hersteller. nderi Een abtil, dat nkins ver- id en iieni hei 'ven- h bj Djef aen. „rd vertraagd, is liet onderzoek daarvan ter algemeenc rekenkamer toch afgeloopen. gij zal worden afgesloten met een nadeclig saldo van slechts vijf cents hooger dan let ten vorigen jare medegedeelde, thans bedragende /6,902,047.43. pe rekening van de dienst 1877 nog by de algemeenc rekenkamer aanhangig, is opgemaakt met een bedrag aan uitgaven van/118,165,410.49', en aan middelen van ƒ102,273,821.465, alzoo met een tekort van ƒ15,891,589.03, zijnde ongeveer ƒ331,840 lager dan waarop het ten vorigen jare werd geraamd. Voor de dienst 1878 zijn de uitgaven voorloopig te stellen op ƒ116,260,927.20, tn de ontvangsten op ƒ110,421,772.03', zoodat het nadeelig saldo /5.839,155.17 ,011 bedragen of ongeveer ƒ740,000 minder dan waarop het nu een jaar geleden door mijn voorganger werd geschat, De uitkomst van de loopendc dienst 1879 is, nit den aard der zaak nog zeer on- „lier. Ik meen echter daaromtrent geen overdreven verwachtingen te koesteren door ze volgcnderwijs te berekenen. Pe hoofdstakken der begrooting van uitgaven werdenmet inbegrip van latere verhoogingen, vastgesteld op 1 19,825,098.98. Men kan aannemen, dat daarvan ml vrijvallengewone besparing 1,000,000, en de renten van de waarborgkapi- uien der muntbilletten ƒ500,000, de uitgaven zijn dus te stellen op ƒ118,325,098.98. De raming van de gewone middelen bedraagt 103,624.697. Het komt mij echter, ook op grond van de reeds bekende opbrengst niet raad- oaro voor er op te rekenendat die raming ten volle zal worden bereikt. Ik kan da gewone ontvangsten van de dienst 1879 niet hooger stellen dan op J 102,865,098.98. Daarbij komen dan: eene bijdrage uit het fonds der koopprijzen van domeinen ad TB I Md,000.00en eene uitkeering uit de opbrengst der geldleening van 1878 ad 'I 7,300,000.00, te zamen 111,065,098.98, welke som vergeleken met het zoo 'even voor de uitgaven gestelde bedrag een vermoedelijk tekort aanwijst van 1,260,000.00. De tot dusver besproken tekorten bijeentellende, namelijk: 1876 6,902,047.43 1877 15.S9I.589 03 1878 ƒ5,839,155.17, 1879 7.260,000.00, verkr'ijgt men daarvoor te zamen 35,892,791.63. Tot dekking daarvan zullen bij de wet bestemd knnnen worden: de tot dusver lioiten beschikking gehouden batige sloten van 1874 ad 5,917,281.64', 1875 ad ƒ926,325.64, en het overschot van de zuivere opbrengst der leening van 1878 ad 26.652,177.39 te zamen 33,495,784.87', zoodat nog ongedekt zonde blijven 2,397,006 75' of in rond cijfer 2,400,000.00. De indruk van de tot dusver geschetste uitkomsten zou inderdaad ontmoedigend zijn, kon men zich daarbij niet herinnerendat nit de ontvangsten der jaren, waar toe die tekorten betrekkelijk zijn, boven en behalve verschillende andere buitenge wone uitgevenniet minder dan 34,700,000 voor spoorwegaanleg en ruim ƒ10,000,000 voor den bonw der nieuwe vestingen zijn afgezonderd. Pat geheele tijdvak heeft zich overigens gekenmerkt door onzekerheid nopens de traag, of aan de staatsinkomsten eenigeen zoo jawelke bijdrage uit do geldmid delen der overzeeschc bezittingen zou kunnen worden toegevoegd. Van zelf word ik er toe gebragthier onmiddellijk bij te voegen, dat dezelfde onzekerheid, 6f en in hoeverre op eene b'ijdrage uit de Indische middelen te rekenen valtzich ook wederom met betrekking tot het dienstjaar 1880 aan ons opdringt. Mijn geachte ambtgenoot, de minister van koloniën, heeft het raadzaam geacht 's konings magti- ging te vragenom het wetsontwerp betreffende regeling van de verhouding der geldmiddelen van Nederlandsch Indic tot die van het rijk in Europain te trekken, ik heb daartegen geen bezwaar gemaakt, omdat het ook mij voorkomt, dat het denkbeeld van eene vaste vergoeding nit de Indische schatkist aan de Nederland- schc voor zekere nitgaven ten behoeve van Indië gedaanwaarop dat ontwerp be rust, alsnog nadere overweging vordert. Zoo komen wij dan nu tot de beschouwing der inrigting van de begrootingswetten voor het aanstaande jaar. De hoofdstukken der begrooting van uitgaven voor 1880, die thans aan uwe beoordeeling wordt onderworpenwijzen een gezamenlijk bedrag zzn van 115,049,238.9 zijnde 4,775,860.07 minder dan het voor de dienst 1879, met inbegrip van de sedert tot stand gekomen verhoogingen, toegestaan be drag van f\ 19,325,098.98. Tot juiste vergelijking van die beide begrootingen moetook in navolging van hetgeen vroeger is geschiedvan het gezamenlijk bedrag der beide diensten worden afgetrokkenwat toegestaan is en aangevraagd wordten dan Wijkt dat voor 1880 minder wordt aangevraagd ƒ3,516,416. Deze vergelijking zal, naar ik meen, liet vertronwen kunnen wekkendat de regering ernstig tegen uitzetting van de staats uitgaven wcnscht te waken niet alleenmaar die uitgavenwaar het belang des er zich niet tegen verzet, ook zooveel mogelijk zal trachten te bekrimpen. Ik moet er echter al dadelijk bijvoegen, dat die vergelijking waarschijnlijk een tegenovergesteld verschil zon hebben aan liet licht gebragt, indien mijne ambtgo- tooien voor binneniandsche zaken en voor waterstaat, handel en nijverheid zich tu reeds in staat hadden bevondenom de gelden aan te vragendie tot uitvoering der nieuwe wet op het lager onderwijs en voor de verdere verbetering van den Rotterdamschen waterweg zullen blyken noodig te zijn. Voor beide onderwerpen komt eene latere belangrijke verhooging van de betrokken hoofdstukken onver mijdelijk, immers in hooge mate waarschijnlijk voor De raming van de middelen bedraagt 107,902,969.00. hetwelk, vergeleken met het bedrag der aangevraagde uitgaven ad ƒ115,049,238.91 een tekort aanwijst van ƒ7,146,269.91. Dat tekort zal echter in rond cijfer met ƒ2,550.000 kunnen ver minderen en dus tot ongeveer ƒ4,600,000 kunnen dalen, indien het aanhangig ontwerp houdende nadere voorzieningen omtrent de liquidatie der voormalige wees- momboirkamers tot wet wordt verheven. In weerwil van dezen stand van zaken ofschoonnaar de meening van mijn geachten ambtgenoot voor het departement ran koloniënde beschikking ten behoeve van het Indisch beheer over het bij art. 2 der wet van 15 December 1878 uit's rijks schatkist toegestaan voorschot van ƒ9,000,000 nog in deze maand zal moeten aanvangen en waarschijnlijk vóór het einde des het bepaalde maximum zal bereikenmeen ik tochdat 's rijks kas ten ge volge van den gewonen loop van ontvangsten en uitgaven en dank zij der op brengst van de in het vorig jaar gesloten geldleening, ook gedurende den loop van het jaar 1880 genoegzaam van betaalmiddelen zal zijn voorzien, om eenige credictoperatie overbodig te doen zijn. Onder deze omstandigheden zal hetnaar ik vertrouw, hij u geen bedenking ontmoeten dat de staatsbegrooting ook ditmaal weder voorloopig dooi- eene magtiging om scliatkistbilletten nit te geven of te be- Ieenenin evenwigt gebragt worde. Ik ben u dank schuldig, mijne heeren, voor de aandacht met welke gij mij ge volgd zijt door den doolhof van cijfers, waarin ik u moest rondleiden. Wanneer ik nu ten slotte de u verstrekte mededeelingen in kort bestek zamen- vat, dan verkrygen wij deze uitkomsten. De uitgaven over de dienstjaren 1876 1877, 1378 en 1879 zijn of zullen zijn gedekt of nagenoeg gedekt (immers behoudens een nadeelig verschildat voorloopig op niet meer dan 2J millioen geschat behoeft te worden), behalve door de voor die jaren aangewezen gewone middelen, door de overschotten der dienstjaren 1874 en 1875 en door de opbrengst der leening van 1878. De ruim 42 millioen door deze leening verkregen znllen dan daarmede ook ver bruikt zijn. Voor het dienstjaar 1880 hebben wij, zoo als de begrooting, die ik u hier voorleg, is inger'gt, het vooruitzigt, dat de gewone, en tot op zekere hoogte zelfs ook de bnitengewone middelen en behoeften met betrekkelijk gering verschil tegen over elkander in evenwigt gebragt zullen kunnen worden. Doch hierbij mogen wij niet uit het oog verliezen: eensdeels dat deze uitkomst verkregen is door onder de middelen voorloopig en onder voorbehoud van de goed keuring der nog aanhangige daartoe betrekkelijke wetsontwerpen te begrijpen twee posteneen van ruim 4| millioen (teruggave van het voorschot aan de kanaal maatschappij verleendléén van ruim 2} millioen (liquidatie der wees- en mom- boirkamers)dus te zamen 7 millioen aan buitengewone ontvangsten waarop bij eene volgende begrooting niet op nieuw gerekend zal kunnen worden, anderdeels, dat gedurende het dienstjaar 1880 zeer waarschijnlijk nog andere behoeften (lager onderwijsKotterdamsche waterweg) zullen opkomendie het eindcijfer der gewone nitgaven aanmerkelijk znllen verhoogenen dat ons bovendien nog belangrijke bnitengewone uitgaven te wachten staanwanneer de plannen betreffende openbare werkendie nog in overweging zijntot uitvoering mogten komen. De toestand der geldmiddelen is derhalve in zooverre gunstig te noemendat wq voor het oogenblik geene overwegende bezwaren ontmoeten. Die toestand zal echter veel en ernstig overleg van den wetgever vorderen met het oog op de lasten welke eene niet verwijderde toekomst ons vermoedelijk zal opleggen. Een nieuw beroep op het crediet van don staat zal noodig zijn. Eene versterking van de gewone middelen door aanvulling der staatsinkomsten nit belastingen zal mede niet achterwege kunnen blijven. Trouwens, de overtuiging van deze noodzakelijkheid was reeds sedert lang, zoowel bij de vertegenwoordiging ais bij de regering levendig, en heeft zich duidelijk genoeg uitgesproken bij de overweging van de financiële wetten, die door mynen geachten ambtsvoorganger voorgedragen en door de kamer in behandeling genomen zijn. Zoo ik voor mij het raadzaam gekeurd heb, bij mijn optreden den koning mag tiging te vragen om deze voorstellen ter nadere overweging terug te nemenhet was vooral, omdat het mijnerzijds eene daad van overmoed geweest zou zijn, mij onmiddellijkzonder nadere studie van deze gewigtige onderwerpen bereid te ver klaren om die voorstellenzoo als zij daar lagen voor de kamer te verdedigen. De tijd, voor deze nadere overweging noodig, kan, zoo als de zaken nn staan, zonder bezwaar genomen worden. Tot welk besluit die overweging de regering brengen zal, kan ik, gelijk gij ligtelljk bevroeden zult, op dit oogenblik niet voorspellen. Maar dit mag ik wel zeggen, dat, naar het inzigt der regering, onze toeleg niet uitsluitend op vermeerdering van lastenden volke opgelegdmaarvoor zoover het nitvoerlijk is, tevens op verbetering in de verhouding tusschen de onderscheidene belastingen gerigt moet zijn, waarbij dan gewis ook eene herziening van de finan ciële betrekkingen tnsschen den staat en de gemeenten in aanmerking zal moeten komen Zij ontveinst zich geenszins, dat aan dit ondernemen vele bezwaren ver bonden zullen wezenmaar hoe moeijclijk de taak blijkezij is de moeite waard dat wij onze krachten er aan beproeven. De regering houdt zich overtuigd dat het haar daarbij aan welmeenende mede werking van de zijde der vertegenwoording niet zal ontbreken. AKIDEJIIE-NIEIWS. PROMOTIEN AAN RE LEIDS0HE UNIVERSITEIT. Den 194« September de heer L. J. N. van Setten, geb. te Zwartsluis, in de geneeskunde, na verdediging van zijn akademisch proefschrift: Eenige mededeelingen over acute miliair tuberculose. üenzelfden dag de heer F. VV. E. A. Kenner, geb. Ie Amsterdam, in de wis- en natuurkunde, na verdediging van zijn akademisch proefschrift: Be schouwingen over de theorie der evenwijdige lijnen als grondslag der meetkunde. ADVEH I E N T I K N. "Allen, die iels te vorderen hebben van Mej. A. IH. HOITSEHA, worden vriendelijk verzocht, daarvan voor 1" October opgave ie doen. Hooigracht, 31. MUZIEHinTVOERIVG »p Zondag 31 September e. Ji., des avonds Ie hal/acht. J. L. A. DESERTINE, Commissaris-Secretaris. JIoofd-Depót 114 en 110, Southampton Row, LONDEN, ENGELAND. VERKRIJGBAAR BIJ ALLE APOTHEKERS EN PARFUMEURS. Volmaaktheid." Faalt nooit in het wedergeven van de jeugdige kleur aan grijze haaren waaraan het nieuw leven, groei en glinsterende schoon heid mededeelt. Deszelfs werking is zeker en volkomen en verbant spoedig grijsheid. Het is geen verw. Het toont steeds de natuurlijke ver sterker van het haar te zijn. Deszelfs re -i 1 HET ECHTE MIDDEL superioriteit en voortreffelijkheid zijn -^ordt slechts verpakt in door de geheele wereld gevestigd. licht rood papier. Dépöt hij W. H. iU EIHER, Rroogist te Lelden. - 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1879 | | pagina 3