BIJVOEGSELbeboerende tot de Leidsche Courant
van Maandag 26 Februarij Ó81748.
Blijkens berigten uit Arnhem en Nijmegen bleef het water in Rijn en
Waal vallende. Ook uit Keulen waren de berigten gunstig. De IJssel bleef
eergisteren nog wassen. De rivier correspondentie was ingesteld en de
ambtenaren van den waterstaat op hunnen posl.
Voor de arrond.-regtbank te Deventer stond Donderdag teregt een
meisje van 12 jarenterwijl als getuige tegen haar optrad een meisje van
7 jaren. Zij was beschuldigd van eenvoudigen diefstal. Haar was nl. ten
laste gelegd, dat zij de jeugdige getuige, toen deze op straat een praatje
met haar maakte, eenig geld had afgenomen, dat haar moeder haar had
medegegeven om er boodschappen voor te doen. Beklaagde bekende het
haar ten laste gelegde feit bedreven te hebben en zeide .jammerlijk weenende,
»dat zij het nooit weer wilde doen." Voorts verklaarde zij een dubbeltje van
het geld versnoept te hebben en het overige te hebben weggeworpenom
dat zij het niet in de ouderlijke woning durfde brengen. Het openb. min.
eischte schuldigverklaring aan eenvoudigen diefstal, door iemand beneden
den leeftijd van 16 jaren, met oordeel des onderscheids gepleegd, en ver
oordeeling tot 1 maand celstraf.
Te Emmen is een veenarbeider door eenige andere arbeiders zoodanig
toegetakeld, dat hij geheel met wonden overdekt is en in hopeloozen toe
stand verkeert. Men hoopt de daders in handen te krijgen.
In de gemeente Gestel (Brabant) is aan een echtpaar, dat nog geen
18 jaren gehuwd is, het 18® kind geboren. Veertien zijn nog in leven en
allen volmaakt gezond. Gelukkig behooren de ouders tot den gegoeden stand.
De commissie van rapporteurs over de regterlijke wetten heelt ver
schillende amendementen voorgesteld, met het doel om het ontwerp, hou
dende vaststelling der klassen en zamenstelling der arrondissements-regt-
banken, van de jaarwedden der leden en ambtenaren bij die regtbanken,
alsmede van de klassen der kantongercgten enz. los te maken van de ont
werpen nopens de regeling der inrigting en indeeling van het regtsgebied
dier collegies, met dien verstande en dat gevolg, dat ook bij geheele oi
gedeeltelijke verwerping dier ontwerpen, onder n°. 3, 4, 5, 6 en 7 aange
boden, het andere ontwerp, onder n°. 8 voorgedragen, voor behandeling en
aanneming vatbaar bljjve. Dit denkbeeld wordt uitgewerkt in de voorge
stelde amendemententerwijl daarbij tevens het verschil in bezoldiging
tusschen de kantonregters der verschillende klassen wordt gelijk gemaakt
en de jaarwedden alzoo worden voorgesteld: l8te kl. op/ 3000, 2de kl. op
ƒ2500 en 3de kl. op ƒ2000. Het getal klassen wordt dus van vier op drie
gebragt, onafhankelijk van de meerdere of mindere uitgestrektheid van het
regtsgebied, zullende daardoor ook het telkens en spoedig veranderen van
standplaats worden tegengegaan.
Door de hh. Heydenrijck, Bredius en van Nispen is een amendement voor
gesteld 1°. om het kanton Zalt-Bommel te brengen onder het ressort van
het hof te 's Bosch en Boxmeer onder het hof te Arnhemen 2°. tot ver
vanging van het ontworpen arrondissement Tiel door een arrondissement
Nijmegen.
In de Donderdag avond gehoudene buitengewone vergadering van het
departement Leiden der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was, met het
oog op de aanstaande herziening der wet van 1857, het lager onderwijs aan
de orde gesteld. De discussie werd, op verzoek van het depariements-bestuur,
ingeleid door den heer J. A. van Dijk.
Na een kort overzigt van den toestand van het lager onderwijs, sedert
de invoering der nieuwe grondwet, en vooral sedert het in werking treden
der wet van 1857, gegeven te hebben, deelde hij aan de vergadering 10
stellingen mede, die achtereenvolgens door hem verdedigd werden. Vooraf
maakte de heer van Dijk nog de opmerking, dat hij niet zou spreken over
de reeds vroeger, bij gelegenheid van het voorstel van den heer Moens,
behandelde punten. Deze waren1°. Afschaffing van het kweekelingen-
stelsel, 2°. Betere regeling van het aantal onderwijzers naar het aantal
schoolgaande kinderen, 3°. Meerdere gelegenheid tot opleiding van onder
wijzers, 4». Verhooging van het minimum der bezoldiging van de onderwijzers.
Hierover, even als over de verdeeling der kosten van onderwijs tusschen rijk,
provincie en gemeente, had het departement reeds toen zijn oordeel uitge
sproken. Het eerste der door den heer van Dijk aan de orde gestelde
punten luidde als volgt: //Van wege elke gemeente moet de gelegenheid tot
het ontvangen van openbaar lager onderwijs verschaft worden." Spreker
meende dat op deze wijze aan veel strijd over de bedoeling van artikel 16
der voorgestelde wet een einde zou worden gemaakt. Door de toevoeging
van het woord "openbaar" kan de tweede alinea geheel wegvallenen wan
neer in den aanhef gelezen wordt »van wege elke gemeente" is ook de
tegenspraak tusschen de le en 5" alinea, die nu bestaat, opgeheven. Een
wets-artikel als het hier bedoelde moet vrij zijn van elke dubbelzinnigheid.
De heer mr. G. J. Grashuis bestrijdt deze opinie van den beer van Dijk.
Hij ziet er gevaar in voor de toekomst en strijd met de bestaande grondwet.
Er moet onderscheid gemaakt worden tusschen imperatief en facultatief,
waardoor de strijd tusschen het le en laatste lid van art. 16 slechts schijn
baar wordt. Nadat de heer van Dijk heeft opgemerkt dat hier de handhaving
van het openbaar onderwijs hoofdzaak is, wordt zijne eerste stelling door
de vergadering aangenomen. Punt II «De vrijheid, die de gemeente-besturen
thans bezittenom al dan niet schoolgeld te heffendient behouden te
blijven", wordt, na korte toelichting van den inleider, aanstonds goedgekeurd.
Meerdere discussie wordt uitgelokt door het 3e punt: "De regeling van het
meer uitgebreid lager onderwijs en de aangekondigde herziening van de wet
op het middelbaar onderwijs dienen gelijktijdig plaats te hebben." De heer
Steyn Parvé vreest, dat hierdoor uitstel zou geboren worden en dit zou
nadeelig werken. De heer van Dijk antwoordt, dat, daar de Minister slechts
eenige geringe wijzigingen in de wet op het middelbaar onderwijs heeft
toegezegd, de gelijktijdige behandeling, zijns inziens, mogelijk zou zijn.
Zooals de regeling van het meer uitgebreid lager onderwijs nu wordt voor
gesteld, vreest hij vermenging der twee takken van onderwijs. Nadat door
een der aanwezigen op de overgangs-bepalingen der wet is gewezenwordt
ook deze stelling aangenomen. Bij punt IV»In afwachting van eene wet
op de bewaarscholen, moeten bij deze herziening eenige regels vastgesteld
worden ten aanzien van het voorbereidend onderwijs", bedoelt de heer van
Dijk de schoolhygiène, de opleiding en de bevoegdheid van het onderwijzend
personeel. Art. 17 wil aan de lagere school eene lagere of voorbereidings
klasse toevoegen, waarin aan kinderen beneden zes jaren bij voorkeur door
vrouwelijk personeel onderwijs gegeven wordt. Waar dit geschiedt, moet,
volgens spreker, ook van staatswege dit onderwijs geregeld worden. Het is niet
voldoende deze regeling eenvoudig aan de gemeenteraden over te laten. Het
voorbereidend onderwijs, dat van zooveel gewigt is voor de vorming van het
kind, is reeds lang genoeg verwaarloosd geworden. Daarenboven vindt de heer
van Djjk de combinatie van voorbereidend en lager onderwijs op ééne school in
osmmige gevallen bedenkelijk. Daar niemand zich tegen deze stelling verklaart,
wordt zij als aangenomen beschouwd. Hel 5de punt: "Vaststelling van het
leerplan der school door den gemeenteraad is niet aan te bevelenevenmin
de regeling door den raad van hetgeen de bevordering der leerlingen tot
hoogere klassen betreft", is tegen de artikelen 20 en 35 van het wets-ont-
werp gerigt. De heer Grashuis bestrijdt het gevoelen van den heer van Dijk.
Volgens hem is de gemeenteraad in dezen wel degelijk bevoegd. Daarenbo
ven spreekt het ontwerp van overleg met de school-autoriteilen. De heer
van Dijk wijst er op, dat op verre na niet alle gemeenteraden, b. v. ten platten
lande, tot dit werk geschikt zijn. Ook is de onderwijzer de eenige persoon,
die, vooral wat het overgaan der leerlingen naar hoogere klassen betreft,
met juistheid oordeelen kan. Nadat ook de heer de Loos zich krachtig voor
de 5de stelling van den heer van Dijk verklaard heeft, wordt deze aangeno
men. Punt VI: "De maatschappelijke positie van hen, die, in het bezit van
eene acte als hoofdonderwijzer zijnde, niet aan het hoofd eener school ge
plaatst zijn, moet verbeterd worden", ondervindt de algemeene sympathie der
vergadering en men betreurt het ten zeerste, dat het nieuwe wets-ontwerp
hierin niet voorziet. Evenzoo is de vergadering eenstemmig met punt VII,
"Het belang van het onderwijs eischt een bekwaam, deskundig, goed bezol
digd schooltoezigt. Een amendement, om hier het woord "goed" te doen
wegvallen, werd niet genoeg ondersteund. Punt VIII: "De zoogenaamde af
schaffing der vergelijkende examens verdient goedkeuring", wordt, na de
toelichting van den lieer van Dijk, aangenomen. Zijne ervaring heeft hem
geleerd, hoe weinig nul deze examens in de praclijk hebben. Ook wijst hij
op de andere takken van onderwijs, waar zij niet bestaan. Punt IX: "De
bepaling omtrent de vaststelling der tractementen verdient lof', lokt eene
warme discussie uit tusschen den voorsteller en prof. P. van Geer. Met be
langstelling heeft hij de discussie gevolgd. De conciliante houding der ver
gadering heeft hem verbaasd, maar nu er zelfs lof aan een deel der wet
wordt toegezwaaid, vreest hij, dat dit tot verkeerde gevolgtrekkingen zal
aanleiding geven. De heer van Dijk deelt deze vrees niet. Zijne bedoeling
met dit punt is vooral deze, om te doen uitkomen, dat de in artikel 23
bedoelde regeling der tractementen aanbeveling verdient. Aldaar toch staat
"dat de jaarwedden enz. in het art. bedoeld, door den gemeenteraad, onder
goedkeuring van gedeputeerde staten, worden bepaald." Bij de zamenstelling
zijner stellingen was hij gehouden niet op de vroeger behandelde punten
terug te komen, en heeft hij zich op het standpunt geplaatst, om ook in
zijnen tegenstander het goede te erkennen, waar het te vinden is. Daaren
boven heeft de discussie volstrekt niet bewezen, dat men hier met het wets
ontwerp ingenomen is. Integendeel! menig punt heeft in deze vergadering
tegenspraak ondervonden. Een nader voorstel van den heer van Geer, om
deze negende stelling te schrappen, wordt, hoewel door velen ondersteund,
niet door de meerderheid aangenomen, zoodat ook deze stelling als goedge
keurd moet beschouwd worden. De 10de en laatste stelling: "De eischen voor
het acten-examen moeten in hoofdzaak geregeld worden bij de wet" gaf tot
geene discussie aanleiding, en werd dus door de vergadering bekrachtigd.
Met een woord van warmen dank door den voorzitter aan den heer van
Dijk, werd deze belangrijke vergadering gesloten. Zij gaf een bewijs, dat
men hier te Leiden begrijpt, wat o. a. ook de heer van Dijk in zijne inlei
ding zeide: het lager onderwijs is niet alleeu een voorwerp van staatszorg,
maar ook van de zorg der natie.
De lezing- van den Heer ERNEST RENAN.
Het zoo gunstig bekende studenten-gezelschap Doclrina heeft de gewoonte
jaarlijks een paar of cueer buitenlandsche geleerden te verzoeken hier ter
stede eene lezing te houden en op de meest bereidwillige wijze de gelegen
heid zoo iets te hooren te verschaffen aan een uitgezocht publiek. Zoo was
het dan ook dat de heer Loyson (Hyacinthe) door zijne wegslepende oratori
sche gaven iedereen boeideterwijl op een ander gebied groote celebriteiten
uit andere landen hier eene spreekbeurt vervuld hebben.
Gisteren avond is voor een zoo groot aantal dames en heerendat de zaal
ze ter naauwernood kon bevatten, de heer Benan opgetreden.
De groote naam van den schrijver van "La vie de Jésus" was oorzaak dat
de opkomst zoo talrijk was. Indien echter ooit een publiek ontevreden en
onvoldaan huiswaarts gekeerd is, dan moet het wel gisteren geweest zijn.
Het onderwerp was: "Qu'est ce que e'est qu'une nation?" De keuze kon
prachtig en intéressant heeten en zou bij goede behandeling den spreker hier
nieuwe lauweren hebben doen verwerven. Het tegendeel heeft plaats gehad.
De voordragt was alles behalve die van den orateur en veel te haastig voor
eene causeriede behandeling was oppervlakkig en soms zelfs onweten
schappelijk, het geheel eene teleurstelling voor het auditorium. De lezing
in haar geheel weer te geven is ondoenlijk, omdat de leidende gedachte ont
brak. Met zeer veel élégance begon de heer Renan de feesten van het 300-
jarig bestaan der hogeschool in hel geheugen terug te roepen en te zeggen,
dat de geleerde afgevaardigden uit Frankrijk daarover nog altijd spraken als
ze onder elk&ar waren.
Als uit de vogelvlugt gezienliet spreker een blik vallen op de rijken der
oudheid, en noemde die zeer vele stammen en volkeren onder een scepter
vereenigd. Daar was geen quaestie van natie te zijn. Wij deelen die mee
ning niet en houden ons beweren staande, dat het wel degelijk verschillende
natiën waren onder één scepter vereenigd. Bovendien rijmt onze meening
zeer goed met hetgeen de heer R. later als definitie der natie gaf. C'est la
volonté d'etre ensemble, was de vorm waarin hij dit begrip stak, en wij
laten die voor wat ze is,
Wat wij nog wenschen op te merken omtrent hel opnoemen der rijken
uit de oudheid is, dat de grootste rijken in één adem genoemd werden, en
als geheel homogeen werden voorgesteld. Babyion, Assyrië en hel Romein-
sche rijk werden genoemd, al kreeg men over hare eigenaardige bekende
of gegiste staatsregeling geen syllabe te hooren. Zonder eenigen overgang
te maken, al was het slechts een zuiver historische, vinden we ons kort
hierop in Zwitserland, wat volgens den heer R. de republiek en natie bij
uitnemendheid was.
In de 15de eeuw had Zwitserland zijne onafhankelijkheid gekregenal
werd ook over de wijze waarop die verkregen was en de eerste regeling
van de nieuwe staats-instellingen niets gezegd. Op een oogenblik dat nie
mand er om dacht, nam de heer Renan eene pauze, om daarna zijn onder
werp te behandelen, waarvan tot dusverre ook nog geen sprake was geweest.
Wij hebben het discours soms onwetenschappelijk genoemd, en we moeten dit
bewijzen, omdat de zaken niet te noemen niet onwetenschappelijk in den
juisten zin mag heeten.
De heer Renan heeft, over de rassen sprekende, gezegd, dat die toevalli
gerwijze, of op wat wijze dan ook, ontstaan waren, en dat die rassen ver
dwijnen. Volgens Darwin is dit niet zoo. Een ras kan modilicatiën onder
gaan, maar het ras blijft.
Na ons te hebben gezegd dat wij het regt hadden eene natie te zijn, en
wel eene natie met zoo'n schoon verleden, trad de heer R. nog in eene be
schouwing over Italië, Frankrijk, Duilschland en Amerika, zelfs werd Spanje
niet vergeten.