van slechts 13404 panden ter waarde van ƒ70773. Het getal panden is dtts
in het eerste jaar verminderd met 9244 stuks en het beleend kapitaal met
ƒ26565. De werkelijke achteruitgang is intusschen nog veel grooter dan
deze cijfers aanduiden. Men houde toch in het oog dat onder de vroegere
orde van zaken de kleine weekpanden niet in de bank kwamenmaar onder
berusting bleven van de inbrengers. Het juiste cijfer van deze weekpanden
was niet bekend, maar volgens de schatting yan onze voorgangers, eene
schatting, welke echter later ook door hen zeiven veel te laag genoemd
werd, kan dit minstens op 6C0 stuks gesteld worden. Dat al die kleine
panden nu reglslreeks bij de bank zouden komen, bebben wij nooit ver
wacht, maar wij vermoedden toch. dal althans een goed deel van deze nu
naar onze magazijnen zoude worden overgebragt. Waren de beleeningen
stationnair gebleven dan moesten onze magazijnen welke nu ook al den
voorraad van de inbrengers omvatten, op 1 Janna rij 1876 toch veel beter
gevuld zijn dan een jaar vroeger, en niet te min, zooals wij reeds zeiden,
juist bel tegendeel is ten slotte het geval geweest. De panden, welke vroe
ger bij de inbrengers bleven berusten, zijn niet alleen niet bij de bank ge
komen. maar deze zag haar eigen voorraad met ruim 40 pCt. verminderen.
Nog een ander belangrijk feil kan uit de medegedeelde cijfers blijken. De
opheffing der inbrengkantoren en liet overbrengen van hun voorraad naar
de hoofdbank, moest vooral hel cijfer der kleine panden, in de magazijnen
van de bank voorhanden, aanmerkelijk vermeerderen, en dus natuurlijk
daartoe leiden, dat de gemiddelde waarde van al de aanwezige panden nu
veel lager werd dan vroeger. En wat leert de uilkomst? Dat de gemid
delde waarde van al de panden, die den 31'"" December in onze bank voor
kwamen. ƒ5.28 beliep tegen ƒ4.30 in het voorgaande jaar. Het cijfer der
groole panden is dus vermeerderd, en dal der kleine, dat juist zeer toege
nomen moest zijn, is zeer belangrijk achteruit gegaan. De stellige ponclusie
van al hel voorgaande is derhalve deze dat juist het armste gedeelte van de
bevolking in 1875 veel minder dan vroeger de hulp van onze bank heeft
ingeroepen.
IIII. commissarissen gaan verder na, aan welke oorzaak dit verschijnsel
moet worden toegeschreven. Zij meenen dat hier aan een zamenloop van
omstandigheden moet gedacht worden. Zij vermoeden dat de vroegere in
brengers, voorheen slechts bedacht op uitbreiding hunner clientèlp en dus
zijdelings de vermeerdering der bank-operatiën bevorderende, nu omgekeerd
van hun invloed gebruik maakten in tegenovergestelde!) zin, welke omstan
digheid in verband staat met verschillende moeijelijkhcden, welke zich bij de
opheffing der inbrengkantoren hebben opgedaan. Ofschoon zij de bezwaren,
aan den overgang verbonden, getracht hebben zooveel mogelijk tiit den weg
te ruimen, bleef er bij sommigen eeuc vijandige stemming tegen de bank
bestaan. Het onmiddellijk afbreken der betrekking met de inbrengers was
onmogelijk, daar zij (ofschoon tegen de bepaling van het oude reglement)
op 1 Jan narij in liet bezit waren van duizenden pandbrievenop velen waar
van zij grooter som hadden voorgeschoten dan later door de bank op die
panden was ingewilligd.
Bene andere oorzaak, zeggen commissarissen, vinden wij in het feit. dat
twee van de vroegere inbrengers door de oprigting van een zoogenaamd
kantoor van koop met regt van wederinkoop een mededinging met de bank
van leening ondcrnomcti hebben, en naar het schijnt goede zaken doen,
althans onder de personen die vroeger gewoon waren weekpanden te belee-
nen. Wij noemen dit bedrijf mededinging met onze Bankwant dat dit
ten slotte het doel is en koop met regt van wederinkoop slechts de vorm,
gekozen om een strafbaar leit te bemantelen, hieraan valt dunkt ons niet
te twijfelen. Of soortgelijke wetsontduiking geoorloold is, meenden wij
ernstig te mogen betwijfelen, en van daar dat wij overeenkomstig artikel 5
der verordening van 12 Julij 1873, aan het hoofd van het gemeentebestuur
van de voorkomende wetsovertreding hebben kennis gegeven. Deze kennis
geving heeft intusschen tot geen resultaat geleid; eene omstandigheid waar
uit wij meenen te moeten opmaken dat onze zienswijze hetzij dan door
het gemeentebestuur, hetzij door hel openbaar ministerie te dezer plaatse
niet wordt gedeeld. Wij kunnen natuurlijk niet anders doen dan dat oor
deel te eerbiedigen, maar moeten toch opmerken dat eene wetgeving, welke
onmagtig is om de meest in het oog vallende overtreding van hare voor
schriften tegen te gaan. wel bij uitstek gebrekkig zijn moet. Eene nieuwe
wettelijke regeling van de banken van leening wordt onder deze omstandig
heden eene inderdaad dringende behoefte.
Bij die twee oorzaken, zeggen commissarissen, komt waarschijnlijk nog
een derde, eu nu eene zeer verblijdende naar wij meenen. Wij houden ons
namelijk overtuigd dat het beleenen van weekpanden in het algemeen ten
vorigen jare werkelijk veel minder is voorgekomen dan vroeger. Een mathe
matisch bc vijs voor deze stelling kunnen wij natuurlijk niet leveren, maar,
tenzij de inlichtingen welke wij verkregen geheel onjuist mogten zijnstaat
het vast. dat de operatien van de twee bovenbedoelde koopkantoren, hoe
belangrijk ook. in geen geval gelijk kunnen worden gesteld met de geza
menlijke beleeuingen van de zes inbrengkantoren gedurende de laatste jaren.
Is deze conclusie juist, zeggen zij verder, dan aarzelen wij niet te ver
klaren, dat reeds om die reden de reorganisatie van onze bank van leening
eene weldaad is geweest voor de bevolking dezer gemeente. Niets zou ge
makkelijker zijn dan door oprigting van hulpkantoren in verschillende dee-
len der stad en vooral in die wijken waar de arme klassen wonende
operation van onze bank aanmerkelijk uit te breiden, maar wij zullen ons
wel wachten die oprigting uit te lokken zoolang de tegenwoordige localen
ruim genoeg zijn om de behoelten van de dienst te bevredigen. Immers
eene bloeijende bank van leening is waarlijk ons ideaal niet, met de com
missie uit uwe vergadering, welke vroeger de reorganisatie voorbereidde,
noemen wij haar althans onder de tegenwoordige wetgeving nu hetgeld-
schielen op klein onderpand verboden is een noodzakelijk kwaad, dat
wit liefst binnen de naauwste grenzen beperkt zien.
in een opzigt betreuren commissarissen echter de vermindering der bank-
operaliëu. Uithoofde bij de bezoldiging der ambtenaren ook gerekend was
op de opbrengst van het adminislratieloontot een hooger bedrag als nu
werd verkregenheeft geen hunner het inkomen genotenwaarop was
gerekend.
's GRAVENHAGE. 23 .lunij.
Door Z. M. is aan den fuselier bij het leger in Nederl. Indië .1, Schuller
vergunning verleend tot het dragen van het IJzeren Kruis 2e kl. en van
het Pruissische herinneringsleeken voor den veldtogt tegen Frankrijk in
1870 en 1871, beide hem door den Duitschen keizer, koning van Pruissen,
geschonken.
Z. M. heeft eervol ontslag verleend, op zijn verzoek, aan den heer P.
J. .1. Bogaert. te Maastricht, als commissaris des konings voor de domaniale
steenkolenmijnen te Kerkrade.
Tot burgemeester der gemeente Reek is benoemd de heer T. A. de Vocht.
Aan den heer A. A. van de Kasteele is, op zijn verzoek, eervol ont
slag verleend als directeur van het kon. kabinet van zeldzaamheden, terwijl
het beheer over bovenbedoeld kabinet tijdelijk is opgedragen aan den heer
D. van der Keilen J'.. directeur van het Nederlandsch museum.
Tot leeraar aan de rijks hoogere burgerschool te Warflum is benoemd
de heer G. S. Hofslra te Dockurn.
Tot consul der Nederlanden te Galveston (Texas) is benoemd de heer
F. Lammers.
Bij het personeel van de militaire geneeskundige dienst der landmagt
in Nederl. Indië is benoemd tot apotheker 3e kl. de lieer N. N. Bender.
stedelijk apotheker te Paramaribo (kolonie Suriname): de officier van ge
zondheid t kl. S. F. Kruyt, geplaatst bij hel hospitaal der marine te Wil
lemsoord, wordt overgeplaatst in de rol van het wachtschip aldaar, ten
einde gedetacheerd te worden aan boord van het oefeningsvaarlnig Pro
Patria, en de officier van gezondheid 2C kl. G. P. J. Theunissen. dienende
aan boord van het wachtschip te Willemsoord, wordt overgeplaatst in de
rol van het wachtschip te Hellevoetsluis.
Z. K. H. prins Alexander vertrok heden voormiddag naar het Loo en
werd tot aan het station door H. M. de koningin vergezeld.
Z. K. H. prins Frederik zal morgen ochtend op reis naar Neuwied
gaan. ten einde tegenwoordig te zijn bij de doopplegtigheid van den onlangs
geboren zoon van HD. dochter de prinses zn Wied.
De elf wets-ontwerpen, door de tweede kamer nog onder de loopende
zaken gerangschikt, werden in de zitting van heden afgehandeld en mecren-
deels met algemeene stemmen aangenomen. De minister van koloniën heeft
de hoop uitgedrukt op den goeden uitslag van den oorlog met Atchin. De
toestand is niet zoo ongunstig als wel eens wordt voorgesteld, zelfs is die
in vergelijking met het vorige jaar gunstiger. Hij bragt hulde aan het In
disch leger en meende dat de kamer en de natie vertrouwen mogen stellen
in de energie van den landvoogd van Ned. Indie, die ongetwijfeld den oor
log met kracht zal ten einde brengen. De heer Fabins dacht niet zoo gun
stig over den toestand en hoopte spoedig hel einde van deze ramp en ellende
voor lndie en Nederland. Wil men hoop koesteren op de beëindiging, dai.
moet er een man opstaan die niet veel schrijft of praat ol uitstelt, maar
handelt en doorlast. De kamer is. na in comité de huishoudelijke ramiig
te hebben afgedaan, uiteengegaan.
In de zitting van de eerste kamer van heden zijn reeds ingekomen al
de ontwerpen, heden door de tweede kamer aangenomen. De eindverslagen
zijn uitgebragt over verschillende ontwerpen, die aan de orde gesteld zijn
na afloop van die. welke morgen zullen worden behandeld.
Voor het geregtshof alhier verscheen gisteren de arbeider P. C. B.It
Sliedrecht woonachtigonder beschuldiging van acht misdaden van valscb-
heid in onderhaiidsche geschriften en het namaken van handleekeningeo,
het desbewust gebruik maken van die geschriften en van bedriegelijke oplig-
ting. De beschuldigde vervoegde zich in dc maanden Junij. Julij en Augus
tus van het vorige jaar in onderscheidene winkels te Rotterdam, voor
gevende. gezonden te worden door bekende families te Sliedrecht en te zijn
de schipper in de brieljes bedoeld, ten einde verschillende goederen, waar
onder gouden en andere kostbare voorwerpenzelfs van eene waarde van
ƒ2000, te bekomen. Enkele gevraagde voorwerpen werden hem ter hand
gesteld, maar de meeste winkeliers vertrouwden de zaak nietomdat dt
quasie-schipper meestal in beschonken toestand verkeerde. Advocaat-generail
Gregory achtte hel gelukkig dat de meeste winkeliers niet de dupe van
dezen falsaris waren gewordenofschoon hij al het mogelijke daartoe had
aangewend. Hij vond het noodig, dat de maatschappij voor geruimen lijd
van hesch. mogt bevrijd blijven en eischte diens veroordeeling tot tuchthuis
straf van 5-10 jaren en eene boete van ƒ25 en 16 boelen van 50. Mr. van
Voortliiiysen wees op verzachtende omstandigheden en deelde den hove mede
dat besch. het voornemen heelt de geleden schade te vergoedenwaartoe
een erfenis, hem sedert aangekomen, in slaat stelt.
Naar men verneemt heeft H. M dc koningin eene prachtige linnen
tent doen vervaardigen, om daarvan gedurende het badsaizoen aan het itt-
strand gebruik te maken. Die tent zal heden reeds worden opgesteld en
als koninklijke tent, met de Nederlandsche vlag prijken.
Onder de uitspanningen, die men in Scheveningen wil invoeren.be-
hoort het doen van togtjes op zee. Reeds vroeger werden deswege proeve»
genomen, doch het bleven toen meer op zich zelf staande pogingen. Thans
hebben W. Bal en A. Rog. twee zeer bekwame zeelieden, een geheel nieu»
pleiziervaarluigje doen bouwen, dat voor de badinrigling gestationeerd blijf'
Dit vaartuigje voldoet, naar het oordeel van deskundigen, aan alle ver-
cischten en is volgens de nieuwste vinding voor de kust ingcrigt vooreen
dertigtal personen. Het levert, onder de leiding van genoemden ervaren zee
liedenalle waarborgen voor veiligheid op, zooals de proellogtjes, daarmede
reeds gemaakt, hebben bewezen. Men houdt het er voor, dat, bij punstig
weder, niet weinig gebruik zal worden gemaakt van deze gelegenheid, om
een uurtje een pleiziertogtje op de wateren van de Noordzee te doen.