eene menigte voorwerpen van waarde gezien. Zij bevestigt dal hare doch-
ter bij gelegenheid van hel St. Nicolaasfeest een Oostenrijkseh couponnetje
heeft gekregen en heeft overigens geen bankbilletten in het bezit van mevr.
d. K. gezien. Met zekerheid durft zij niet zeggen dat mevr. v. d. K. i
het haar vertoonde beursje en andere bijouteriên bezat.
De getuige Mietje Slap, koopvrouw, vroeg, voor zij den eed aflegde, of
zij een woordje zeggen mogt. Zij wil de volle waarheid zeggen. De voor
zitter zeide: leg eerst den eed af. Getuige zweert en voegt er terstond bij:
"De moordenaars aan de galg".
De voorzitter zeide daarop: Haast zou ik gelooven als gij na God aange
roepen te hebben, die woorden uit, dat gij weinig gewigt aan den eed
hecht. Maar nu zijt gij hier om getuigenis al te leggen en moet gjj alle
praatjes achterwege laten. De getuige had wel eens kofFij met mevrouw
gedronken. Zij kwam er veel aan huis. Den 12'° December had zij nog
bij mevr. v. d. K. doorgebragt, toen had mevrouw de secretaire opengedaan
en haar er in laten kijkenhet haar vertoonde deurtje van de secretaire
herkende zij, evenzoo een koperen theestooftangeljc, alsmede de foudralen
en doosjes, waai in mevr. v. d. K. haar sieraden borg. Zij hield bijna ge
heel haar vroegere verklaring vol omtrent de voorwerpen vroeger aan mevr.
v. d. K. toebehoord hebbende. Kort voor den dood heeft zij zes bankbillet
ten van 1000 en eenige van 100 bij mevrouw gezien. Zij heeft voor
mevrouw kort voor haar dood coupons bij Kann gewisseld. Wat het zilve
ren knipje betreft, het is afkomstig van de mama van mevr. v. d. K. en
zij weel daarvan bijzonderheden te vertellen, liet zou zeer toevallig zijn,
dal er een tweede beursje was precies hetzelfde soort en dat even oud zou zijn.
Zij heelt hei beursje door mevrouw aan den knip zien aannaaijen. Zij hield
het pertinent voor den knip van mevr. v. d. K.
De getuige L. Niemöller. chef van de firma Itahlman te 's Hage, ver
haalde, dat de beide beschuldigden in de maand Februari) na den moord
een zij-en japon en andere stollen hebben gekocht, welke goederen ten
huize van Christina Goedvolk zijn bezorgd en die betaald zijn met een
groot hankhillct, waarvan hij geld teruggaf.
De getuige D. van Veen, kantoorbediende te Rotterdam, deelde mede, dat
iemand, zich noemende II. J. F. Jut, een passagebillet van twee personen
heeft aangevraagd, waarvoor ƒ120 is betaald. Later, in het begin van
Maart, is het definitive ticket afgegeven en in het geheel zijn 453 betaald.
Getuige herinnert zich niet of een bankbillet van 1000 is in betaling ge
geven. De lickets worden door hem, als ook door Jutop vertoon, herkend.
De getuige Jan Roclfs, magnetiseur te Rotterdam, heeft in April 1875 ge
sprekken gehouden in de herberg van Jut, is daar aangevallen nadat hij
aan den besch. Jut de bekentenis had ontlokt dat hij den moord gepleegd had.
Resch. Jut ontkent iets gezegd te hebben dat naar eene bekentenis ge
lijkt. Volstrekt niet-
De getuige Joh. Christiaan Hendrik Jenck, kantoorbediende te Rotter
dam, heelt de beide beschuldigden sedert verleden jaar gekend. Hij is den
26sten April in de herberg van Jut geweest en heeft Roeifs ontzet. Jut had
hem opgedragen zijn zaak te verkoopen, daar Jut naar Alrika moest ver
trekken.
De getuige Joh. Franciscus Vrenzcn, huisschilder te Vught, heeft een huis
van Mei 1873 tot Februarij 1874 aan Jut en zijne vrouw verhuurd. Hij
heeft een paar keeren met Jut gesproken; hij was er niet bij dat vrouw
Jut de conversatie afbrak, omdat zijn vrouw sprak over een moord op
mevr. v. d. K. Hij heeft Jut zijn hond zien afrigten op den man en hem
zich zien oefenen in het schieten.
De getuige Catharina van de Winkel, huisvrouw van V'renzen, te Vught,
verklaart dat vrouw Jut, toen getuige over den moord op mevr. v. d. K.
sprak, werkelijk de uitdrukkingen heeft gebezigd in de acte van besch.
opgenomen.
De 2de besch., vrouw Jut, zegt: Er is volstrekt niets gebleken van het
gezegde van de jufvrouw.
De openbare behandeling van dit strafgeding is heden voortgezet. De aan
drang van het nieuwsgierig publiek was niet minder dan gisteren, hoewel
er op straat eene niet zoo talrijke menigte op de been was. De plasregen,
die juist viel bij het naderen van het uur waarop de teregtzitting zou wor
den hervat, maakte het der politie in hare moeijelijke taak tot handhrving
van de orde op d^ plaats der omgeving van het regtsgebouw veel gemak
kelijker.
Met afwijking van den gisteren genomen maatregel, was heden het be
schot, dat de persoon Christina Goedvolk voor haren man onzigtbaar maakte,
weggenomen. Beide beschuldigden konden lieden elkander zien en werden
dan ook ie gelijk binnengebragl.
Ten 10 ure precies werd de zitting geopend. Nadat de beschuldigden voor
het hof waren verschenen, deed de griflier voorlezing van het translaat van
het stuk, waarbij Jut in Amerika verklaard heeft, dat hij bezitter was van
de Amerikaansche effecten aldaar door hem verkocht, die hij, volgens
zijne opgave, gekocht had van Montalambert, te Lyon.
Na enkele vragen betrekkelijk deze effectendie door Jut bevestigend
worden beantwoord, geeft de voorzitter last de tweede beschuldigde uit de
zaal te verwijderen. Daarna rigt hij zich tot den eersten beschuldigde en
zegt: Gij hebt vroeger, na langdurige ontkenlenis bij den regter-commissaris
te Rotterdameene hoogstomstandige bekentenis afgelegd. Mijne bedoeling
is niet u alle bijzonderheden van die bekentenis voor te houden. Alleen zal
ik u afvragen, wat ik meen verpligt te zijn. Vooraf een raad! Verberg
niets van de waarheid; tracht bepaaldelijk uwe medebeschuldigde niet door
onwaarheid te redden. Het lot van uwe medebeschuldigde is niet in uwe
hand, maar onder hooger toedoen in handen van uwe regters. Wat gij
zegt, kan haar niet schaden en niet balen. Doordring er u wel van, dat
gij alleen de waarheid zegt.
Op de daarop tot hem gerigle vragen erkent de beschuldigde dat hij als
kellner in dienst op het badhuis is geweest en dat hij bij het verlaten van
die betrekking in het bezit was van ƒ300, die echter spoedig verteerd wa
ren; dat hij de zekerheid had dat de omgang met Christina Goedvolk ge
volgen zou hebben, en dat toen bij hem het verlangen levendig werd om,
door welke middelen ook, te komen lot zijn doeldat hij, om het kind een
eerlijken naam te geven en aan geld te komen, het oog had gevestigd op
mevr. van der Kouwen, bij wien zijn meisje als noodhulp gediend had.
Voorts erkende hij dat hij avonden na elkaar, voor 13 December, in de
buurt van het huis aan de Bogl had rondgedwaald om te trachten binnen
te komen en dat hij op St. Nicolaas-avond met een langen nagel getracht had
de deur open te maken. Zijn plan, zeide hij, was toen niet om de meid
te vermoorden, maar wel om geld en waarde te stelen; hij vermeende dat
de meid niet te huis was.
Vervolgens werden door den voorzitter de volgende vragen gedaan:
Vz. Hebt gij niet spoedig uwe plannen aan Christina doen blijken en
gezegd: "ik moet trouwen en ik moet geld zien te krijgen, door mevr. v. d.
Kouwen te vermoorden?" Jut. Dat heb ik nimmer gezegd Vz. Hebt
gij uwe medebeschuldigde gebruikt om u behulpzaam te zijn, daar gij wist
dat anders uw plan niet volvoerd kon worden? Ja. Vz. Bij al wat
u heilig is, heb je toen je medebeschuldigde niet op de hoogte van je plan
gebragl? - Jut. Neen! Vz. Hebt gij niet gezegd: "ga gij naar boven en
houd mevrouw aan de praat? Dan zal ik de meid vermoorden?" Jut.
Neen, niets daarvan. Vz. Hebt gij nooit haar den dolk laten zien?
Jut. Ook niet. - Vz. Gij naamt Christien mede; waarom? Jut zwijgt.
Vz. Meendet gij haar diep genoeg in de zaak ingewikkeld te hebben, zonder
haar te verderven, maar om voor verraad beveiligd te zijn? Dat hebt gij
vroeger gezegd. Ja. Vz. Maar heeft nooit Christien gezegd: als gij
daar des nachts lieengingthoe gij doen zoudt met de meid en mevrouw
Jut. Neen, ik verlangde daarnaar toe te gaan, en met dien wil was zij content.
Vz. Gij weet, dat Christien het tegendeel gezegd heeft. Jut. Ja. Vz.
Waarom zou Christien dit gezegd hebben als het niet zoo was; welke reden
zou zij daarvoor hebben, te zeggen, dat zij alles vooruit geweten had, ter
wijl gij hel tegendeel zegt? Jut. 1». omdat zjj begrijpt de schuld op zich
te willen nemen en mij te verzachten, en 2". omdat zij de gevangenis met
mij deelen wilde. Vz. Toen gij de daad pleegdet, dacht gij niet aan de
gevangenis. Gij hooplet dat de daad niet uit zou komen - Ja. Vz.
wist gij dat de doodstraf afgeschaft was? Ja, dat wist ik.
De beschuldigde verklaarde verder op hem gedane vragen dal Christina
alleen wist dal hij mevr. van der Kouwen wilde spreken, maar dat hij met
haar niet over geldzaken had gesproken. Hij erkende dat hij Christina had
afgehaald, en met haar naar de Boekhorstslraat was gegaan om zich
te vergewissen of mevr. van der Kouweii daar was, en dat Christina daar
toe een rok had medegenomen, alsmede dat zij aan de Bogt gedurende een
kwarlier in hel plantsoen hadden gewacht. Op de vragen van den president
wal betreft de moorden legde de beschuldigde verklaringen af overeenko
mende met hetgeen in de acte van beschuldiging voorkomt; maar trachtte
daarbij zooveel mogelijk zijne vrouw te sparen. Hij had Christina, met den
dolk dreigendelot stilte gebragt. Ook was zij hem niet behulpzaam ge
weest toen hij zich waschle. want daartoe was zij te ontsteld.
De wijze waarop de diefstal van effecten en waarden is gedrevenwerd
door Jut, des gevraagd, omstandig verhaald, waarbij hij alle medepligligheid
van zijne vrouw trachtte al te werpen. Hij alleen had den diefstal begaan.
Nadat het verhoor van den eersten beschuldigde geëindigd was, dat ver
der liep over zijne handelingen na de moorden tot op het oogenblik der
ontdekking, begon het verhoor van Christina Goedvolk; de eerste beschul
digde werd toen op zijne beurt uit de zaal geleid. Hare verklaringen
waren thans weder zoodanig ingerigt dat zij het deed voorkomen alsof zij
met liet plan van Jut niet bekend was geweest; op sommige punten was er
echter verschil met de verklaringen van haar man. Een en ander gaf den
voorzitter aanleiding te zeggen:
Vz. Als ik uwe woorden van heden gelooven moet zijt gij medegegaan
met Jut naar de Bogt, zonder te weten dat hij voornemens was een moord
te begaan, maar nadat hij gezegd had goedschiks of kwaadschiks geld te
moeten hebbenen gij hebt ook gezegddal kwaadschiks zooveel belec-
kende als: moord. Toch zijt gij met hem meegegaan. Christine. In de
laatste weken had hij mij niet over moord gesproken.
Vz Later of vroeger doet er niets toe. Gij hebt mij verklaard dat hij
goedschiks of kwaadschiks geld bij mevr. v. d. Kouwen wilde krijgen en
dat kwaadschiks beteekende: moord. Gij hebt hem gezien bloedende; gij
hebt hem gereinigd en gewasschen; gij hebt hem bijgestaan om de secretaire
te openen, waaruit hij de eflecten stal en de kostbaarheden; gij zijt met
hem naar huis gegaan; gij hebt bij u de voorwerpen verborgen; gij hebt
verder uw levensweg met hem bewandeld; gij zijl zamen gaan leven van
het geld van mevr. v. d. Kouwen, wetende dat het was gestolen geld.
Dat alles zou aldus zijn als wij gelooven wat gij heden verklaard hebt.
Gf dat geloofd mag wordendaarover zal de regter uitspraak doen. Ge-
regtelijke bekentenissen verliezen door herroeping hare kracht niet,
tenzij die terugneming steunt op aannemelijke redenen. Bereid u voor
Christien! dat ik u straks de vraag zal doen: welke is de reden, die voor
's regters geweten alleen eene goede reden zijn mag, dat gij uwe vroe
gere verklaring hebt teruggenomen? Christ. Goedvolk! gij hebt u lang
goed gehouden, in uw geest natuurlijk, maar de waarheid is zóó krachtig'
dat blijkt uit het woord door uw man gesproken: een sterker dan hij
heeft uw geweten tot inkeer gebragt. Gij kondt uwe ontkentenis niet langer
i volhouden; gij hadt geen rust meer vóór gij in Rotterdam gezegd hadt: ik
h zal de geheele waarheid zeggen en toen hebt gij alles gezegd.
De voorzitter leest daarop liet proces-verbaal voor van hare bekentenis te
Rotterdam en vervolgt: Toen iiadt gij, Christina, het goede tijdperk in uw
leven, dat ik gehoopt had voor u dat het zóó zou zijn gebleven. (Zij had
toen werkelijk verklaard schuldig te zijn aan den moord).
Eu, vervolgt de v.oorzitter, dicnzellden dag hebt gij, gedreven door de