LEIDSC1IE COURANT. 04. 1870. VRIJDAG 21 APRIL De Courant verschijnt dagelijks, Zonen Feestdagen uitgezonderd. De prijs der Courant is per vierendeel jaars f 3.franco p. p. f 3.50 met het F er slag der (indelingen van den Gemeenteraad f 3.35, franco p. p. ƒ3.85. Bet verslag afzonderlijk is verkrijgbaar voor ƒ2.50 's jaars, buiten de expeditiekosten. Azonderlij ke nnnimers der Courant zijn verkrijgbaar voor 5 Cents, franco p. p. 6 Cents, De prijs der Adverteitlifiii is van 1—4 regels 1.—iedere regel meer 25 cents. STADS-BERICHTEN. Beschrijving van het patentrecht en de personeele belasting voor het dienstjaar 1876/77. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten, naar aan leiding van een ontvangen besluit van den Commissaris des Konings in de provincie Zuid-Holland, van den llden Maart jl., Provinciaalblad r»°. 26, houdende eenige bepalingen ten aanzien der besch rij ving van liet patentrecht voor het dienstjaar 1876/77, alsmede naar aanleiding van een gelijk besluit, van dezelfde dagteekening Provinciaalbladn°. 25, betrekkelijk de beschrijving der personeele belasting voor het dienstjaar 1876/77; dat op den lslen Mei eerstkomende een aanvang zul worden gemaakt met de be schrijving der patentplichligenbedoeld bij n°. 37—40 van tabel n°. 14, zijnde de slijters, tappers, kroeg- en koffie huishouders, waarvoor de declaratoiren aan de huizen zullen worden rondgebracht en na verloop van drie dagenvan wcge den ontvanger der directe* belastingentegen recu worden afgehaalden wordt dien patentplichtigen herinnerd de bepaling van art. 2 der Wet van den 24sten April 1843 Staatsblad n°. 16)dal. zij hun beroep niet mogen uitoefenen dan nadat zij de helft van' bunnen aanslag over bet dienstjaar 1876/77 hebben voldaan, en nadat het verschuldigde over bet voorgaande jaar ten volle zal zijn aangezuiverdwaarvan zal moeien blijken, alvorens de akten van patent aan ben kunnen worden afgegeven; dat zoodra mogelijk hunne aanslagbiljetten zul len worden bezorgd, de patentbladen in gereedheid gebracht, en die dadelijk moe ten worden afgehaald dat, met uitzondering der bedrijven, bedoeld bij de tabel n°. 16 der Wet van den 22stc° April 1852 Staatsblad n°. 61), houdende wijzigingen en uitbreidingen van de ordonnancie op het recht van patent, van den 218*cn Mei 1819 (Staatsblad n°. 34)de tijd der uitgifte van de door de patentplichtigen in te vullen verklarin gen van aangifte, voor den jare 1876/77, wordt vastgesteld op den 88ten Mei aanst., en dat de wederinzaineling tegen re^a, door den ontvanger of zijn gemachtigde geteekendacht dagen na de uitgifte zal geschieden dat de registers der patentplichtigen uiterlijk op den 3t8ten Mei aanstaande zullen worden gesloten, en er na dien tijd volstrekt geene verklaringen zullen wor den aangenomen; wordende ieder patentplicbtige bij deze herinnerd art. 18 der Wet op het recht van patent, van den 21sten Mei 1819, inhoudende; «dal zij, die bij bet aanbieden «of bezorgen der verklaringen van aangifte, of ook bij het terughalen van die, «mochten zijn voorbijgegaan zich niet mogen beroepen op een of ander begaan verzuim «maar integendeel gehouden zijn om zorg Ie dragen, dat de bij de Wet gevorderde «aangiften, verklaringen en aanvragen, welke ter invulling aan bet kantoor van den «ontvanger der directe belastingen verkrijgbaar zijn, door ben in persoon of door «hunne gemachtigdenbehoorlijk ingevuldop den daarbij bepaalden tijd, ter zeiver «plaatse moeten worden ingediend alsmede art, 37 der gemelde wet, inhoudende: «de aan het recht van patent «onderhevige personen, welke, na den afloop van den tijd, tot het doen tier aangifte «bepaaldbevonden znllen worden zich nietof door valsche, onnauwkeurige of «onvolledige opgave, niet behoorlijk van hunne verplichtingen ten aanzien dier aan- «giften te hebben gekweten, zullen telken reize, wanneer hun verzuim of over- «treding wordt ontdekt, vervallen in een' boete van niet minder dan 25, en niet «meerder dan 400 gulden;" dat, met betrekking tot de schippers, schuitenvoerders, enz., in de tabel n°. 16 der Wet van den 22slen April 1852 Staatsblad n°. 61) voorkomende, de eige naars, vaste huurders en andere vaste gebruikers van binnenvaartuigen, gehouden zijn om zich van behoorlijk patent te voorzien; dattot de door hen daartoe te doene schriftelijke aangiften, zal worden gevaceerd in een der vertrekken van het Raadhuisvan 1 Mei eerstkomende tot uiterlijk den 16den Mei daaraanvolgende, des namiddags van 1 tot 3 urende zon- en feestdagen uitgezonderdvoor zooverre dat beroep niet in den loop des jaars wordt aangevangenzij worden tevens uilgenoodigdom de meetbrieven hunner vaartuigen, mits niet ouder zijnde dan vijf jarenmede te brengen, en al •die inlichtingen te geven, die van hen betrekkelijk de vaartuigen zullen worden gevorderd, terwijl er na den 16den Mei voormeld geene verklaringen meer worden aangenomen, en de gebrekigen, bij ontdekking, zullen inenrreeren de boete, bepaald bij artikel 37 der Wet van 21 Mei 1819, hiervoren omschreven; dat voorts alle patentplichtigen, bij tabel n°. 7 der wet van den 16den Juni 1832 bedoeld, zijnde inlandsche en vreemde kramers, welke met kramen, stallen, tafels enz., hunne waren in herbergen, huizen, kamers of op openbare markten en ker missen uitstallen, mitsgaders de debitanten in loterijbriefjes, en alle handeldrijvende en als kooplieden te belasten personen, welke hunne waren ten verkoop, betzij in *tklein, hetzij in 't groot, te water of te lande met zich voeren, alsmede de onder nemers van openbare vermakelijkheden, in tabel n°. 15 genoemd, voor zooverre al die patentplichtigen in de algemeene beschrijving voor 1876/77 moeten wor den begrepen, gehouden zijn zich gedurende de maand Mei, ter bekoming van hun patent, aan te melden in een der vertrekken van het Raadhuis, des middags van 1 tot 3 uren, de zon- en feestdagen uitgezonderd; zullende er na dien tijd geene aanvragen meer worden aangenomen, behalve van de zoodanigen, die hnn beroep of bedrijf na dien tijd aanvangen, en alzoo in de bijzondere beschrijvingen worden begrepen, welke gehouden zijn, zich dadelijk bij dien aanvang van patent te voorzien; dat ook op den 88,en Mei aanstaande een aanvang zal worden gemaakt met de beschrijving der belasting op bet personeel voor het dienstjaar 1876/77. Zij, die bij bet bezorgen der biljetten, of ook bij het terughalen daarvan, zijn overgeslagenmogen zich in geen geval beroepen op zoodanig ver zuim, maar zijn integendeel gehouden om de vereischte en behoorlijk ingevulde verklaringen in te dienen ten kantore des ontvangers, alwaar de biljetten ter invul ling steeds verkrijgbaar zijn. Een ieder is gehouden de te doene aangiften met zijne bandteekening te bekrachtigen» Ingeval iemand verklaart niet te kunnen schrijven zal de ontvanger of zijn ge machtigde, desgevraagd, de invulling in zijnen naam, en zonder daarvoor eenige betaling te kunnen eischenverrichten, met. vermelding der redenen waarom, en zal de aangifte door den ontvanger of zijn gemachtigde, in tegenwoordigheid van een' derden persoon en met en benevens dezeworden geteekendna voorafgaande voorlezing. Dc belastingschuldigen zullen de door ben in betrekking tot de belasting op bet personeel te doene aangiften, in het algemeen, behooren in te leveren in die ge meenten, alwaar de belasting is verschuldigd. Hun echter, wier belasting-voorwerpen naar de vier eerste grondslagen, alle of gedeeltelijk gelegen zijn of zich bevinden in eene andere gemeente dan die, waarin zij bun verblijf hebbenzal het vrijstaan de aangifte voor allen, inits alsdan voor elke gemeente afzonderlijk, ter plaatste hunner woning of van hun verblijf te bewerkstelligen. Zoo wanneer paarden der vierde klasse door denzelfden belastingschuldige in verschillende gemeenten worden gehouden, zal hij in elk van deze bet a'daar ge houden wordende aantal behooren aan te geven. Voorts worden belanghebbenden in het bijzonder aandachtig gemaakt op de wijzi ging welkp: vooreerst eene der vrijstellingen van vrouwelijke bedienden, hij art. 5 van de Wet van den 9den April 1869 (Staatsblad n°. 59) heeft ondergaan, zijnde daarbij bepaald dat de belasting niet is verschuldigd wegens: «De eenige vrouwelijke bediende, overigens naar de eerste, derde of vierde klasse «belastbaar, in dienst van den belastingplichtige, welke geene andere bedienden «hou It en vier of meer eigen of aangehuwde kinderen, kindskinderen of pupillen «bij zich heeft inwonen, die op den eersten Mei des jaars waarover de belasting «loopt jonger dan eenentwintig jaren zijn." ten andere in de twee eerste paragraphen van art. 27 der Wet van den 29sten Maart 1833 (Staatsblad n°. 4) bij art. 7 derzelfde Wet van 1869 zijn gebracht, ten opzichte van het in gebruik nemen van een perceel na den 15den Mei of het verlaten daarvan in den loop van bet dienstjaar en ingeval van overlijden. Voorts worden belanghebbenden herinnerd aan de verplichting om bij bezwaar schriften zoo wat patent- als personeele belasting betreft over te leggen een duplicaat van het aanslagbiljet, tegen betaling van 5 cents bij den ontvanger der directe be lastingen verkrijgbaar. Eindelijk worden de ingezetenen verwittigd, dat tot tegenschatters voor meerge noemde belasting zijn benoemd de navolgende personen, als: HENDRIK FILIPPOPIETER GEORGE HOUTHllVSEN, JAN VAN L1TH, JOHANNES CORNELIS RIJK, GERAliDUS RIETBERGEN, ADRIANUS VERHOOG. En wordt deze door aanplakking en door plaatsing in de Leidsclie Courant afgekondigd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, 20 April 1876. v. d. HRANDELER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Bij de Commissie voor de noodlijdenden dooi' den watersnood nog ontvan gen de somma van 56.78'A zijnde de zuivere opbrenst der voorstelling gegeven door de Rederijkerskamer //Jacob van Lennep", alhier. De Penningmeester der Commissie, P. C. LIBRECHT LEZWIJN. lilNNENLANDSCHE BERIGTEN. LEIDEN, 20 April. In de zitling van den gemeenteraad van heden is ingekomen eene missive van den heer Seelig, waarhij deze, wegens langdurige afwezigheid, ontslag neemt als lid van den raad. De voorzitter deelde mede dat dientengevolge in eene volgende zitting zou worden overgegaan tot verkiezing van een lid van de commissie van fabricage. Voorts was ingekomen een verzoek van den kerkeraad der YVaalsche gemeente alhier om gebruik te mogen maken van lokalen op liet raadhuis, hij gelegenheid van de alhier te houden reünie van afgevaardigden. Op voorstel van deu voorzitter werd dit verzoek toe gestaan. Tot onderwijzer 2' kl. aan de school n°. 1 voor onvermogenden werd be noemd L. Ileyboer alhier, en tol onderwijzer 2e kl. aan de school n°. 1 voor minvermogenden N. P. J. Woensdregt alhier. Op hel verzoek van S. Muller Llz., om restitutie van betaalde plaatselijke directe belasting over 1875. werd met algemeene stemmen afwijzend beschikt. Tegen de voordragt betrekkelijk het herstel van de schietbaan werden geene bedenkingen geopperd. Alleen was er verschil van gevoelen over de vraag of de schietbaan, volgens het gemaakte plan, zou ingerigt worden alleen ten dienste der schutterij of ook voor het garnizoen. De heer van lleukelom was van mcening dat de liaan moest ingerigt worden voor de schutterij en verder niet, want miers zou men over een of twee jaren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1876 | | pagina 1