van Dingsdag 25 Januarij .-1X76, V°. 20.
Is eene afdeeling der Maatschappij tol bevordering der Toon-
nknnst wenschelijk or niet wenschelijk voor onze stad?
BIJVOEGSELbehoorende tot de Leidsehe Courant
IlttEZ OUfBESl!
In den aanvang des vorigen jaars, vernamen wij door eene circulaire
onder onze stadgenooten verspreid, dat eenige ingezetenen van Leiden
eene afdeeling hadden opgerigt van de Maatschappij tol bevordering der
Toonkunst in Nederland; wij schonken die inededeeling slechts geringe
aandacht, meenende dal zij een feit vermeldde, even onverschillig voor
de stad onzer inwoning als voor die Maatschappij zelve, daarbij vertrou
wende dat deze meening over het algemeen door onze stadgenooten zou
gedeeld worden. De verschillende opstellen door de dagbladen ter alge-
roeene kennis gèbragt, leerden ons inzien, dat deze meening niet juist
was en men meer gewigt aan de zaak hecht, dan wij dachten dat zij
verdiende. De oprigting eener afdeeling van genoemde Maatschappij heeft
aanleiding gegeven tot velerlei beschouwingen en is het onderwerp ge
worden van allerlei besprekingen. Ook wij wenschen thans de aandacht
der belangstellenden op onze beschouwingen te vestigen.
Toen in 1828 de heer Vermeulen, uit Rotterdam, zijne denkbeelden
omtrent eene algemeene Maatschappij tol bevordering der Toonkunst
leven trachtte te geven, werd, met de voornaamste sleden, ook de stad
Leiden, tot toetreding genoodigd; de toenmalige beoordeelaars der muzie-
kale toestanden aldaar meenden »dat de toonkunst te Leiden op te lagen
«trap stond, dan dat mét eenig vooruitzigt op het welslagen, in deze,
«eene poging kon aangewend worden, en zij bedankten voor alle mede-
«werking aan hel doel des heeren Vermeulen" (men zie Caeciliaalge
meen muziekaal tijdschrift voor Nederland 1868, blz. 115). Indien de
heeren J. Bake en J. W. van den Bergh, toen letterlijk dat antwoord
gegeven hebben, dan mag men aannemen, dat de uitdrukking: «dat de
«toonkunst te Leiden op te lagen trap stond", eigenlijk bedoelde: de
belangstelling in den bloei der toonkunst in Nederland, want weinige
jaren na de slichting der Maatschappij voor Nederland, stond prof. Bake
aan hel hoofd eener Leidsehe Maatschappij met een diergelijk, hoewel
slechts plaatselijk werkend doel.
Het ligt niet in onze bedoeling de handelingen der toenmalige kunst
liefhebbers en beoefenarendie men van een kleingeestig egoïsme niet
vrij kan pleiten (de algemeene Maatschappij namelijk, eischte betrekkelijk
niet onaanzienlijke geldelijke opoffering voor het algemeene doel) na te
pluizen öf te beoordeelen, maar wij wenschen met een woord de gevol
gen er van te releveeren. Voor de algemeene Maatschappij waren zij van
luttel heteekenis en bepaalden zij zich tot een «hoe jammer dat nu ook
dc beroemde academiestad zich niet aansluit" enz.; de werkzaamheden
der Maatschappij werden er niet door belemmerd, haar bloei niet legen
gehouden, de Maatschappij is sedert hare oprigting veel meer omvattend
geworden en de algemeene belangstelling is steeds toegenomen. Voor
- Leiden waren de gevolgen belangrijker en wij meenen te mogen zeggen
dat wij er nog altijd de zoele vruchten van plukken; immers op zich
zelve staande, moest men in zich zelve den prikkel vinden tot nadenken
en werkzaamheid, en dat men dien prikkel gevonden heeft, toonen de
verschillende muziekale inrigtingen, die sedert 1834 binnen Leidens
vrije wallen gesticht werden, die zich onder allerlei wisselvallighe
den staande hielden en thans lot een trap van bloei gestegen zijn
waarop men, zoo niet met zekeren trots, toch zeker met tevredenheid
kan staren.
Het is hieruit duidelijk geworden, dat de Maatschappij tot bevordering
der Toonkunst in Nederland, Leiden niet noodig had en Leiden voor
de bevordering harer muziekale belangenden steun der Maatschappij
niet behoefde.
Gedurende 46 jaren schijnt dit gevoelen onder ons- het heerschende
geweest te zijn, ons is ten minste niet bekend, dat gedurende dien
langen reeks van jaren onzerzijds eenige poging aangewend is, om den
beslaanden toestand te doen veranderen en is het wensctielijke daarvan
weinig geuit en wat meer zegt nog minder gebleken.
Thans hebben 34 inwoners van Leiden per circulaire (22 Febr. 1875)
te kennen gegeven, dal zij er anders over dachten.
De mededeehng geplaatst aan het hoofd van dat stuk kan hiervan ten
bewijze strekken en luidt aldus: De a/deeling der Maatschappij tol be
vordering der Toonkunst is opgerigt met liet doel om zoo mogelijk al de
krachten en middelen waarover men in deze gemeente te beschikken heeft,
tot zamenwerking m het belang der kunst te vereenigen, men wenscht
alzoo: verandering te rrengen in de bestaande toestanden.
Aan die verklaring in verband gebragt met den geheelen overigen in
houd der circulaire, schonken wij slechts geringe aandacht, in de meening,
dal men binnen onze muren spoedig tot de overtuiging komen zou, dat
zij weinig of geene belangstelling verdiende, en men ze ter zijde leggen
en weldra vergeten zou. Daar nu het tegendeel gebleken is en de af
deeling reeds in hel muziekale leven belangrijk ingrijpende maatregelen
genomen heeft, die ook reeds aanvankelijk tot betreurenswaardige sloor
nis aanleiding gegeven hebben, wenschen wij aan de alom verspreide
circulaire, die als uitgangspunt der nieuwe corporatie te beschouwen is,
eenige meerdere aandacht te schenken.
De genoemde verklaring dat men ten doel heeft «het vereenigen van
al de krachten", sluit in zich het bestaan van verdeeling. Waar is
die verdeeling onder ons te vinden? Wij bezitten eene Maatschappij
voor Toonkunst met ruim 300 leden, Muziekschool, Leidsehe Zangver-
eeniging, Burger-Zangschool, Concert-inrigting Sempre Crescendo, Quar-
tet-inrigting enz. en eene, hoofdzakelijk aan R. C. kerkmuziek gewijde,
Vereeniging Caecilia, alles onder één hoofd, met uitzondering van laatst
genoemde, en alles in vollen bloei en met tevredenheid en ijver zich
oefenende om voorwaarts te gaan op den weg naar volmaking. Wat zal
er voor de afdeeling te vereenigen zijn? Wat wil de onmiddellijk vol
gende zeer vage phrase «met aansluiting" zeggen? Wij hebben ons
(vertrouwd als wij ons noemen mogen met het muziekale wezen en zijne
vertakkingen in ons vaderland) vergeefs geplaagd, om ons die uitdruk
king verstaanbaar te maken. De volgende phrase zou men kunnen
aannemen; alleen het slot ven daarbij den voortdurenden steun genie
ten tan de groote nationale Maatschappij" geeft stof tot bedenking,
ja toont, dat men het hooge doel dier Maatschappij miskent of niet
kent De nu volgende phrasen zijn te merkwaardig, dan dat wij ze
in ons opslèl niet eene plaats zouden inruimen; men geve acht: Wel
verre dat de afdeeling afbreuk zou willen doen aan het goede, dat op
dit oogenblik te Leiden reeds bestaat, is de samenstelling van alle gezonde
elementen tot een krachtig en duurzaam geheel het einddoel van haar
streven. Zij zal zich dan ook beijveren om de thans bestaande vereeni-
gingen te ondersteunenen hare hulp voor zich te verkrijgen; in afwach
ting van den tijd, waarop de verbinding van de verschillende ligchamen,
in zamenhang met de Maatschappij tot bevordering der Toonkunstwensche
lijk en uitvoerbaar blijken zal." Het doel der Afdeeling is vereeni
ging", zij wil echter geen afbreuk doen aan het goede, dat reeds be
staat, neen, integendeel, zij wil zich zelfs beijveren de thans be
staande vereenigingen te ondersteunen" en afwachten of na die onder
steuning, of met die ondersteuning de tijd zal geboren worden «waarop
de verbinding enz. wenschelijk en uitvoerbaar blijken zal". Die verbin
ding is op dit oogenblik alzoo noch wenschelijk, noch uitvoerbaar.
Toch rigt men eene Afdeeling op met het doel om alles te vereenigen.
(Wij mogen intusschen niet verhelen, dat de verklaring van de nieuwe
instelling, van welke wij behoorlijk aanteekening houden, dal het wen-
sclielijke en uitvoerbare nog steeds niet gebleken is, ons groot genoe
gen gaf, daar zij van zóó belangstellende zijde in de opleving der kunst,
voor ons groote waardij heeft!)
De toetreding lot eene Afdeeling, die zóó in het leven treedt, mogen
wij niet aanbevelen, integendeel, wij gevoelen ons verpligt, die te ont
raden, overtuigd als wij zijn, dat zij der muziekale toestanden alhier
en der Maatschappijwaarvan zij een onderdeel uitmaken zalschadelijk
moet zijn.
De in de circulaire volgende inededeeling reeds nu is zij door het
hoofdbestuur gemagligd ten behoeve van uilvoeringen" kan voor ons
slechts geringe waarde hebben. Wij hebben sedert 1862 verschillende
muziekfeesten of liever uitvoeringen genoten van hoogst belangrijke loon
werken en men heeft zich de daartoe benoodigde partituren, klavier-
uittreksels, zang- en orchestparlijen welen te verschaffen, zonder zich
aan een of ander te verpliglen. Wij zijn overtuigd dat wij ten deze
tamelijk gerust op den ingeslagen weg kunnen voortgaan.
Verder belooft de Afdeeling hen, die reeds leden zijn der Leidsehe
Maatschappij, eene vermindering van vijf gulden op de jaarlijksche con
tributie; hel is echter waarschijnlijk de bedoeling zoo lang zij leden zijn
en dan wordt de belofte van geringe waarde en wat er mede beoogd
wordt is ten duidelijkste na te gaan.
Nu volgt de opsomming van wat men alzoo verkrijgt wanneer men
tot de nieuwe Afdeeling toetreedt -en de waarde of onwaarde van hel
toegezegde, laten wij ter beoordeeling van degenen die er van zullen
gelieven gebruik Ie maken.
Maar, en nu treden wij op als verdedigers der Maatschappij tot be
vordering der Toonkunst in Nederland! Geen woord in de circulaire
wijst op het groote doel der Maatschappijgeen woord wijst er op of
herinnert er aan, wal de Maatschappij voor Nederland was en welligt
(misschien ii\ minder maleindien men 't zoo wil) nog is. Niet door
aan Ie wijzen wat, voornamelijk in de laatste 20 jaren, tot stand gebragt
werd en hoe de Maatschappij zich een, tegen alle wisselvalligheden be
stand voortleven verzekerd heelt; niet door aan te toonen, met hoeveel
takt zij medegewerkt heeft, ja welligt de hoofdoorzaak is, dat ons te
vaak miskend Vaderland in den vreemde, op hel gebied der toonkunst
eene eervolle plaats is ingeruimdniet door er op te wijzen hoe het er
met de kunst uitzag in ons land, toen Vermeulen zijn grootsch denk
beeld in het leven treden zag, en hoe 't er nu uitziet, en welk een
aandeel de Maatschappij aan dien veranderden loesland had; niet door
te herinneren aan de ijzeren volharding waarmede Heije, toen de Maat
schappij bijna magteloos was geworden, haar wist te reorganiseren en haar
haren te volgen werkkring wist aan te wijzen, wordt de toetreding
De Maatschappij ondersteunt hare afdeelingen nieten wel omdat zulks niet
in hare roeping is. Artikel 1. (Doel en Werkzaamheden) harer wet, spreekt zelfs
niet van afdeelingen met uitzondering van lett. e en daar onjuist; lett. e luidt:
«Houden (waarschijnlijk geven, aanbiedeninrigien van muziekfeesten en afdeelings-
uitvoeringen.'" De Maatschappij als zoodanig, kan geene afdeelt ngs-vdtvoeringen hou
den (geven). Houdt (geeft) zij eene uitvoering dan is dat niet meer eene afdeelings-
uitvoering.