LEIDSCHE COURANT. 1875. VRIJDAG 15 OCTOBER. RINNENLANBSCUK BKIOGTEN. W. 241. Feestdagen uitgezonderd. De prijs der Courant is per vierendeel jaars f 3.franco p. p. 3.50;- tiemeenteraad t 3.35, franco p. p. ƒ3.35. Bet verslag afzonderlijk is verkrijgbaar voor 2.50 De Courant verschijnt dagelijks, Zonen met het Ferslag der Handelingen van den 'ijaars, buiten de expeditiekoslen. Afzonderlijke nommers der Courant zijn verkrijgbaar voor 5 Cents, franco p. p. 6 Cents, De prjjs der Adverlenliën is van 1—4 regels 1.—iedere regel meer 25 cents. Bij deze Courant wordt verzonden (tV°. 37 blad 40) der Bundelingen tan den Gemeenteraad. LEIDEN, 14 October. In de zitting van den gemeenteraad van heden werden door den voor zitter beantwoord de vragen in de vorige vergadering door den heer Jnla gedaaa in zake den spoorweg Leiden—Woerden. Voor de juiste beantwoor ding dier vragen in cene openbare vergadering, zeide de voorzitter, is het wenschelijk dat de geheimhouding, voor zooverre die was opgelegd omtrent 'het verhandelde in de besloten vergaderingen van 3 en 22 April, wordt opgeheven. Hjj vroeg of eenig lid daartegen bedenking had. Met algemeeue stemmen werd dienovereenkomstig besloten. De voorzitter verklaarde ver volgens dat hjj het niet mogt ontveinzen dat het hem getroffen had dat een lid der vergadering deze in de laatste dagen zoo druk besproken quaestie had aanhangig gemaakt op ecne wijze die men niet had mogen verwach ten van iemand die de debatten had bijgewoond en had medegewerkt lot het genomen besluit. Volgens dat lid zou de vergadering zich heb ben laten verrassen door medcdeelingen van haren voorzitter, en de aan de concessionarissen aangeboden som van 100,000 zou aan het arme Leiden zijn afgeperst, en daarin zou welligt grond gevonden kunnen norden oin de som niet uil te betalen. Tegen zoodanige verdachtmaking, die zoo gcreedelijk bij het publiek ingang vindt, moest hij protesteren. De voorzitter verzocht daarop den secretaris de notulen voor te lezen van het verhandelde in de bovenbedoelde zittingen van 3 en 22 April. Na die voorlezing zette de voorzitter nog nader den loop der feiten uit een. In eenc besloten vergadering op 3 April werd medcdeeling gedaan van een schrijven van concessionarissen, waarbij zij mededeelden dat de Ned. Rijnspoorwegmaatschappij zich bereid had verklaard het lot stand komen van den spoorweg Leiden—Woerden te waarborgen, indien de gemeente Leiden, in de plaats zijner vroegere inschrijving, een subsidie van ƒ100,000 wilde geven, uil tc keeren op den dag van de opening van de exploitatie. Concessionarissen verzochten dat de raad zich hieromtrent zoo spoedig mo gelijk zou verklaren. Er had eene conferentie plaats van burg. en weth. met de commissie van financiënwaarbij ook de heer de Bordes tegenwoor dig was. Daarin bleek het dat er eene gchcele verandering in den slaat van zaken gekomen was, waardoor de inschrijvers van hunne verpligtingen ten aanzien van de op te rigtcn maatschappij waren ontslagen, en dat de minister van binnenl. zaken toezeggingen had gedaan aan de N. Rijn spoorwegmaatschappij, waardoor deze op zich nam den bedoelden spoorweg te waarborgen, onder de voorwaarde van een ton gouds. Burg. en weth. en de commissie van financien waren toen van oordeel dat er nog geen bepaald voorstel aan den raad kon gedaan wordenomdat men de zaak nog niet met juistheid kon beoordeelen. Het was toch niet duidelijk waarom thans op een subsidie werd aangedrongen, tot vervanging van de inschrijving, terwQl wanneer de N. Rijnspoorwegmaatschappij het tol stand komen van den weg in haar belang achtte, zjj er wel toe zou overgaan zonder het subsidie. Een schrijven van den heer de Bordes helderde de bestaande onzekerheid niet op en uit de discussiën bleek, dat men algemeen van oordeel was, dat nadere toelichting werd vereiseht. Aan de eene zijde toch was men huive rig 100,000 uit te gevenwanneer later blijken mogt dat de spoorweg ook zonder dat subsidie zou tot stand komenaan de andere zijde wenschle men de verantwoordelijkheid niet te dragen van door weigering van het subsidie te weeg te brengen, dat de totstandkoming welligt voorjaren zou worden uitgesteld of wel geheel zou worden verijdeld. Daarop werd besloten de zaak ongeveer 4 weken aan te houden en den voorzitter uit te noodigen om van den minister van binnenl. zaken zoo mogelijk nadere inlichtingen 'n te winnen, waarna door burg. en weth. eene voordragt aan den raad zon worden ingediend, ter behandeling in eene openbare zitting. Een en ander bewees dat de vergadering reeds op 3 April wist dat er tusschen de regering en de N. Rijnspoorwegmaatschappij onderhandelingen werden gevoerd. In de vergadering van 22 April werd door den voorzitter medegedeeld dal Wj eene conferentie met den minister van binnenl. zaken had gehad, waarbij tel gebleken was dat er geen vooruitzigt bestond op het spoedig tot stand komen van den spoorweg, wanneer Leiden het subsidie niet mogt toezeg gen, terwijl, naar het oordcel van den minister, zoodanig besluit in het belang van Leiden was. Het lot stand komen der zaak was, bij het toe staan van hel subsidie, genoegzaam verzekerd. Door den heer Boys werden twee brieven medegedeeld van den heer de Bordes, waarbij deze te kennen gaf dat de ƒ100,000 niet moesten strek ken tot schadeloosstelling van concessionarissen, maar zouden worden ge bruikt voor de rente-betaling van de te sluiten leening, waarvoor de spoor wegmaatschappij eene rente van 4% pCt. waarborgde. Na ecne gedachten- wisseling over de aan concessionarissen te stellen voorwaarden, werd de vergadering gesloten en in eene openbare vergadering de voordragt van burg. en weth. en de commissie van financiën van 15 April met algemeene stemmen aangenomen. Hierop volgde eene correspondentie met de heeren Slqet en de B»rdes waarbij deze enkele nadere inlichtingen verzochten, die echter eindigde met een schrijven van concessionarissen dd. 10 Junij waarbij zij verklaarden op de door den raad gestelde voorwaarden het subsidie van 100.000 aan te nemen. In de vergadering van 26 Junij werd dientengevolge de ontworpen over eenkomst met de heeren concessionarissen goedgekeurd met 16 tegen 3 stem- meuop welke goedkeuring de overeenkomst van de N. R. S. M. met de regering wachtte en die kort daarop, immers 29 Jünij en 5 juljj, haar be slag kreeg. Nu vraag ik, zeide de voorzitter, wat zou den raad hebben kunnen weer houden om zijn besluit van 22 April niet te handhaven? Want men moet niet uit hel oog verliezen dat de ontwerp-overeenkomst het uitvloeisel wias van de reeds in de vergadering van 24 April gedane beloften aan conces sionarissen. Deze hadden zich onderworpen aan al de gestelde voorwaarden. Had de raad zelfs niet drie jaren geleden uit eigen beweging een subsidie van ƒ100,000 aan de hh. Knijff en Kapteyn aangeboden, en gaven de hh. de Bordes en Sloet minder waarborgen dan de hh. Knijff en Kapteyn Heb ik het goed gevat, zeide de voorzitter verder, dan is dit zoo wat de bedoeling van den heer Juta: Hadden wij op 26 Junij geweten dat de rege ring zulke gunstige voorwaarden aan de N. R. S. M. had aangeboden, dan zou de raad zijne geloften niet gestand zijn gebleven jegens de concessiona rissen en daardoor aan het arme Leiden eene tonne gouds hebben bespaard. De weg zou er zonder het subsidie toch wel gekomen zijn. Eene schoone leer? Daargelaten dat ik het zeer betwijfel of de raad in dat geval den moed zou gehad hebben om Leiden aan het gevaar bloot te stellen ander maal de zoo gewenschte verbinding aan het groote spoorwegnet in rook te zien verdwijnen, zou het met de waardigheid van den raad ge strookt hebben om daarin een voorwendsel te vinden tot niel-nakoming zijner beloften aan concessionarissen? Ik ga verder. Zou het niet eene immorele handelwijze geweest zijn? Zon de raad van Leiden tot zulk een htag peil van zelfwaardering zijn gedaald? De beantwoording dier vragen Iaat ik gaarne aan u. Ik voor mij heb beteren dunk van deze vergadering. Dan alleen zou naar mijn inzien billijke reden van beklag bij uwe ver gadering kunnen bestaanwanneer het sedert gebleken was dat de Rijn spoorwegmaatschappij reeds met de regering had gecontracteerd en dus de vcapligting tot den aanleg van de lijn Leiden—Woerden had op zich geno men, toen onze gemeente de ontworpen overeenkomst aannam Maar ik herhaal, wat ik zoo even zeide, het aangaan van die verpligling is eerst gevolgd op ons besluit en niet voorafgegaan. Ten slotte gaf de voorzitter op de gestelde vragen de volgende antwoorden Ad I en II. Volgens art. 194 der gemeentewet zal de goedkeuring van ged. staten dan eerst te pas komen, wanneer men tol uitvoering van het besluit overgaat, hetzij door geldleening, of door verkoop van eigendommen. Inmiddels hebben burg. en weth. het besluit van 26 junij in afschrift aan ged. staten medegedeeld. Ad. III. Op grond van het reeds medegedeelde is er geen enkele reden om aan de regering de vernietiging van het raadsbesluit van 26 'Junij be treffende het meer besproken contract te verzoeken. Ad. IV. Elke poging om Leiden van de aangegevenc verpligling met de concessionarissen te ontheffen, acht ik immoreel. De heer Juta gaf op het gesprokene te kennen dat als de regtsgeleerden in de vergadering zich met hel gevoelen van den voorzitter konden vereeni gen, hij er zich. dan bij zou nederleggenhij zou echter later op een en ander antwoorden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1875 | | pagina 1