Art. 166. De boekjes en verdere bewijzen, in deze afdeeling voorgeschreven, worden voor de eerste maal kosteloos afgegeven. Art, 167. Overtreding van eenige bepaling der artt. 153 160, 161 en 164 wordt gestraft met boete van tien tot vijf en twintig gulden. Art. 168. Overtreding van eenige bepaling van de artikelen 152, 153, 156 en 162 wordt gestraft met gevangenisstraf van één tot drie dagen. NEGENDE HOOFDSTUK. BEGRAVEN EN VERVOEREN VAN LIJKEN. Art. 169. De tijd van begraven, waaronder alle vervoer van lijken binnen de gemeente is begrepenwordt gesteld des morgens van zes tot elf uur. Voor de lijken van Israëlieten, op Vrijdag begraven wordende, is zulks tot een uur vóór zoosondergang geoorloofd. De Burgemeester kan, in bijzondere gevallen, een uitzondering op dezen regel toelaten. Art. 170. Bij het heerschen van eene besmettelijke ziekte, kan de tijd van begraven door Burgemeester en Wethouders zoodanig worden gewijzigd of veranderd, als in het belang der openbare orde en gezondheid zal worden noodig geacht. Art. 171. Het is verboden lijken te vervoeren in andere rijtuigen dan die uit sluitend daartoe zijn ingericht en bestemd. Het uiterlijk aanzien dezer rijtuigen moet hunne bestemming duidelijk, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, doen kennen. Voor zooverre daarin niet is voorzien bij de wet, mogen deze rijtuigen tot geen ander doel dan tot het vervoer van lijken worden gebezigd. Art- 172. Geen lijk mag naar eene begraafplaats worden gebracht, tenzij in eene behoorlijk gesloten en met een zwart kleed gedekte kist. Art. 173. Overtreding der artt. 169, 171 en 172 en van hetgeen door Burge meester en Wethouders, krachtens de hun bij art. 170 verleende bevoegdheidmocht zijn vastgesteldwordt gestraft met eene boete van vijf tot vijf en twintig gulden. TIENDE HOOFDSTUK. BRANDPOLITIE. EERSTE AFDEELING. Voorkoming van brand. Art. 174. Het is verboden, bergplaatsen van hooi, stroozaagsel, krullen of andere licht brandbare stoffen, voor zooverre die niet reeds zijn bedoeld bij artikel 3 van het Kon. Besluit van 31 Januari 1824 (Staatsbl. N°. 19), op te richten of reeds bestaande te behouden of te veranderenzonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Bergplaatsen van brandstoffen Yoor huishoudelijk gebruik zijn in dit artikel niet begrepen. Art. 175. Het is verboden in de bergplaatsen in het voorgaand artikel aange wezen of in vertrekken of lokalen, waar licht brandbare stoffen worden verwerkt: a. kunstlicht te hebben, niet besloten in eene lantaarn; b. tabak of sigaren te rooken c. eenig vuur te hebben. Art. 176. In eene bewaarplaats van petroleum, waartoe overeenkomstig de be palingen van het Koninklijk Besluit van 31 Januari 1824 (Staatsbl. n°. 19), in verband met dat van 29 April 1864 (Staatsbl. n°. 39), vergunning is verleend, of in een winkel waar petroleum wordt verkocht, mag geen grootere hoeveelheid voor handen zijn dan van 350 liter. Zijn bewaarplaats en winkel gedeelten van hetzelfde gebouw, dan mag de gezamenlijke hoeveelheid petroleum daarin voorhanden, niet meer dan 450 liters bedragen. Art. 177. Het is verboden in bewaarplaatsen van petroleum a. kunstlicht te hebben; b. gasleiding aan te brengen; c. eenig vuur te hebben; d. tabak of sigaren te rooken. Art. 178. Verkoop, verwerking of aflevering van petroleum mag niet geschieden dan door personen boven de 16 jaren. Art. 179. Het is niet geoorloofd petroleum in grooter hoeveelheid dan van 500 liter te vervoeren, zonder voorafgaande kennisgeving aan de politie en met inacht neming der door haarin het belang der openbare veiligheidgegeven voorschriften. Art. 180. Het is verboden: 1°. vuur- of stookplaatsen of andere gelegenheden tot kunstmatige verwarming daar te stellente herstellen of te veranderen dan volgens de voorschriften van rooimeesters, altijd echter onder beroep op de beslissing van Burgemeester en Wet houders; 2°. vuurplaatsenbestemd tot uitoefening van een nering, handwerk, kunst of bedrijf, op bovenverdiepingen daar te stellen; 3°. vuur aan te leggen op andere plaatsen dan in stookplaatsenvoorzien van steenen schoorsteenen of ijzeren pijpendie ten minste één meter boven de nok van het dak of twee meter boven de hoogste daklegering zijn opgetrokken 4°. zich van houten snuivers te bedienen 5°. pijpen van vuurtoestellen te leiden o. naar buiten door muren, ramen of beschotten; b. in schoorsteenen door zolders of beschotten van hout of andere brandbare stof, tenzij die pijpen daarvan ten minste tien centimeter verwijderd zijn en de ope ning met metaal zij bekleed; 6°. hout door schoorsteenen te leidenal ware het ook bemetseld of bekleed 7°. haardenkachels of andere losse vuurtoestellen anders te plaatsen dan op steenen vloerenof metalen platenaan alle zijden buiten den haardde kachel óf het vuurtoestel uitstekende. Van de voorschriften in n°. 2, 3 en 5 litt. a kan door Burgemeester en Wet houders afwijking worden toegestaan. Art. 181. Ten minste tweemaal in het jaar, en wel eens in het voof: en eens in het najaar, moeten op kennisgeving van Burgemeester en Wethouders schoor steenen en stookplaatsen, gereinigd worden. Art. 182. De vuringen, benevens de distilleerketels, helmen, stutten, rollagen en alle verdere werktuigen en gereedschappen in de branderijen, distilleerderijen, mouterijen en derzelver zolders, zullen steeds in dier voege moeten zijn ingericht dat alle gevaar voor brand zooveel mogelijk vermeden wordt. Tot dat einde zullen Burgemeester en Wethouders, ten minste tweemaal'sjaarseene schouw in genoemde werkplaatsen doen houden door rooimeesters. Herstelling van bevonden gebreken of verplaatsing of geheele vernieuwing van voormelde werktuigen en gereedschappen zullen door rooimeesters kunnen worden voorgeschreven en de eigenaars of gebrui kers van gezegde werkplaatsen zijn verplicht zich naar de uitspraak van rooimeesteis te gedragen. Art. 183. De asch van de vuurwerken der voorschreven fabrieken zal des avonds behoorlijk nat gemaakt, in de aschgaten moeten blijven liggen en niet voor den volgenden morgeuin de aschtonnen gebracht mogen worden. Art. 184. Niemand zal eenigen moutwijn of ander gedistilleerd, hetzij in fusten of op eenige andere wijze, mogen bergen op zolders boven branderijen, distilleer derijen en mouterijen. Art. 185. Het is insgelijks verboden moutwijn of gedistilleerd, behalve in de gewone ondervaten, op minderen afstand dan van drie meter van de ruw- of distil leerketels of ander vuurwerk geplaatst te hebben. Art. 186. De tocht- en aschgaten der eesten, alsmede de aschgaten in de distil leerderijen en branderijenzullen niet anders dan door middel van ijzeren schuiven of deuren gesloten mogen worden. Art. 187. Ten minste eenmaal in het jaar zal door rooimeesters eene schouw plaats hebben over de vuringenwelke met verlof van de Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland, of met verlof van Burgemeester en Wethouders zijn daar- gesteld. Art. 188. Van den tijd, waarop de schouw in het voorgaand artikel bedoeld, of die in art. 182 voorgeschreven, zal plaats hebben, zal telken reize aan de belang hebbenden, bij openbare afkondiging van Burgemeester en Wethouders, minstens drie dagen te voren, kennis gegeven worden; de belanghebbenden zijn verplicht rooimeesters in de gelegenheid te stellen om het aan hen opgedragen onderzoek naar behooren te verrichten. Art. 189. Behoudens het bepaalde bij het Koninklijk besluit van 31 Januari 1824 (Staatsblad n°. 19) ten aanzien van rookerijen, smelterijen, kokerijen van vernis enz., is het verboden: 1°. in windmolens, op de werkzolders eenig werktuig te plaatsen, hetwelk door vuur verwarmd of waarbij vuur gebezigd wordt; 2°. licht brandbare stoffen binnen den afstand van zeven decimeter van ovens, eesten, smidsen of andere vuurplaatsen te leggen; 3°. te vlassen of te hekelen anders dan bij vollen dag, op den vloer en zonder gebruik van vuur; 4°. vaatwerk, anders dan op daartoe door Burgemeester en Wethouders goedge keurde of aangewezen plaatsente heeten 5°. rookhokken voor spek en vleesch op bovenverdiepingen te plaatsen, anders dan onder goedkeuring van rooimeesters; 6°. pek te smelten na zonsondergang en op andere dan door Burgemeester en Wethouders goedgekeurde of aangewezen plaatsen; 7°. zonder verlof van Burgemeester en Wethouders met brandende toortsen of fakkels over straat te gaan; 8°. gedoofde kolen of uitgebrande doppen anders te bewaren, dan in behoorlijk gesloten metalen of steenen voorwerpen; 9°. vuur ongedekt over de straat te dragen 10°. om, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, in onbewoonde huizen of erven vuur te bezigen, van 1 April tot en met 30 September, van des avonds zes tot vijf uren des morgens, en gedurende de overige maanden van drie uren des namiddags tot 's morgens zes uren 11°. haardasch te bewaren of te storten: binnen gebouwen anders dan in metalen of steenen voorwerpen; in de open luchtanders dan in putten of gemetselde bakken, op een afstand van minstens tien meter van eenig gebouw gelegen; 12°. olie, vernis of drukinkt binnen de gemeente te koken, anders dan met ver lof van Burgemeester en Wethouders en onder de noodige voorzorgen, door ben vast te stellen. Art. 190. Leidekkers en loodgieters mogen het voor hun bedrijf benoodigde vuur niet op bovenverdiepingen of op daken hebben of brengen. Bij het bouwen of herstellen van kerken of torens mag onder toezicht van rooi meesters vuur naar boven worden gebracht. Art. 191. Bij besloten water zijn, zoodra van gemeentewege het hakken van bijten bevolen is, de bewoners van huizen en de eigenaars of bruikers van onbe woonde gebouwenaan grachten gelegen of daarop uitkomende, verplicht eiken dag vóór twaalf uren des middags voor hunne panden bijten te laten makenvan ten minste één vierkanten meter, en die behoorlijk open te houden. Wanneer een vaartuig, voor eenig gebouw liggende, de geheele breedte daarvan beslaat, is de schipper of schuitenvoerder verplicht, de bijt aan de binnenzijde van den achtersteven op gelijke wijs te doen maken en open te houden. Art. 192. De markt- en rooimeesters zijn bevoegd de stookplaatsen der vaartui gen te onderzoeken. Wanneer zij die gevaarlijk keuren, moeten de vuren op hun last terstond gedoofd worden. Art. 193. Hij die eenig gebouw door gas wil verlichten is verplicht al de gelei- pijpen van stevig metaal te doen vervaardigen en zorg te dragen, dat zij niet tus- schen plafonds of door gesloten kasten worden geleid. Ook moet de toevoerpijp, welke het gas binnen het gebouw brengt, binnen den gevel of muur voorzien zijn van eene afsluitkraanevenredig aan de wijdte van de pijp. Art. 194. Ter verzekering van de nakoming der in deze afdeeling vastgestelde be palingen, wordt aan de ambtenaren der politie, den directeur van het brandwezen, de markt- en de rooimeestersde bevoegdheid toegekend om met inachtneming der voorschriften van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), de wo ningen of andere panden der ingezetenen en de vaartuigen der schippers of schuiten voerders ten alle tijde binnen te treden. De voornoemde beambten maken van alle overtredingen dezer afdeeling, op den ambtseed, proces-verbaal op. Art. 195. Overtreding van eenige bepaling van de artt. 174 tot 186 en van dé artt. 188 tot 193 wordt, voor zooverre daartegen niet bij het strafwetboek is voor zien gestraft met een boete van twee tot vijf en twintig gulden. Bij overtreding van de artt. 174, 176179 182186 en 193, zal boven en behalve de bedreigde boete kunnen worden opgelegd gevangenisstraf van één tot drie dagen. Vorenstaande strafbepalingen zijn mede toepasselijk op werklieden, die behulpzaam geweest zijn in het maken herstellen of veranderen van schoorsteenen of vuurplaatsen op eene met de bepalingen dezer afdeeling strijdige wijze. Art. 196. De rechter is bevoegd de petroleum, ten aanzien waarvan in strijd met de bepalingen van deze afdeeling gehandeld is, alsmede de voorwerpen waarin ze is vervat, verbeurd te verklaren. TWEEDE AFDEELING. Blusschen van brand. Art. 197. Indien zulks tot blussching of voorkoming van uitbreiding van brand noodig mocht worden geacht, zullen op bevel van den Burgemeester of die hem vervangt, de slangen der brandspuiten door hen, die met de bediening van en het toezicht over de brandbluschmiddelen zijn belast, door de in de nabijheid van den brand geplaatste gebouwen mogen worden geleid en zullen de eigenaars of gebruikers daarvan verplicht zijn dit te gedoogen. Ter uitvoering van de bepaling van dit artikel zullen zijdie met bovenbedoelde bediening cn toezicht zijn belast, bevoegd zijn, om met inachtneming van de voor schriften van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsbl. n°. 83), de woningen der ingezetenen ten allen tijde binnen te treden. Art. 198. Niemand mag bij brand, zonder verlof van den Burgemeester of van den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage, eenige goederen buiten den afgezetten kring bergen. Art. 199. Ieder, onder wiens bewaring bij brand goederen gekomen zijn, moet binnen 24 uren daarvan aan den Burgemeester of aan het bureau van politie kennis geven. Art. 200. Overtreding van eenige bepaling der artt. 198 en 199 wordt gestraft met eene boete van drie tot vijf en tivintig gulden. ELFDE HOOFDSTUK. BOUWPOLITIE. Art. 201. Niemand mag aan de straat eenig gebouw oprichten, dan na schrifte- I lijke kennisgeving aan Burgemeester en Wethonders, wier voorschriften, in het j belang van de veiligheid der voorbijgangers of der belendende gebouwen, moeten opgevolgd worden. Deze bepaling is ook op het verbouwen, afbreken of uitbreken van gebouwen I toepasselijk. Art. 202. Indien Burgemeester en Wethouders oordeelen dat de grond, waarop men verlangt te bouwen, uithoofde van zijne ingesloten ligging of andere voor de openbare veiligheid of gezondheid nadeelige omstandigheden, daartoe ongeschikt is,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1873 | | pagina 9