stellen zij, bij een met redenen omkleed voorstel, aan den Gemeenteraad voor,
dien grond voor bebouwing ongeschikt te verklaren.
Het is verboden op een daarvoor ongeschikt verklaarden grond te bouwen.
Art. 203. Niemand mag, zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, zijn
gebouwmuur of heining buiten of binnen de algemeene door de rooimeesters aan
te wijzen rooiing der belendende erven doen uit- of inspringen.
Art. 204. Geen gebouw mag binnen deze gemeente worden opgericht dan met
steenen gevel en steenen zijwanden. Ook mogen zij niet anders dan met pannen,
leien, tegels of andere niet brandbare stoffen gedekt zijn.
De tegenwoordige gebouwenwelke niet overeenkomstig deze bepalingen zijn inge
richt, moeten, bij herstelling of vernieuwing, daarmede in overeenstemming worden
gebracht. In buitengewone gevallen alleen kan door Burgemeester en Wethouders
vrijstelling van het opvolgen dezer bepalingen gegeven worden.
Art. 205. Zij voor wier rekening tusschen of naast andere huizen gebouwd
wordtmoetenindien dit naar het oordeel van rooimeesters in het belang der
openbare veiligheid vereischt wordt, hunne gebouwen met sterke ijzeren ankers,
volgens voorschriften door rooimeesters te gevenaan de naast belendende doen
verbinden.
De eigenaars of gebruikers van de belendende gebouwen zijn verplicht dit te ge-
doogen.
Van de uitspraak van de rooimeesters is hooger beroep bij Burgemeester en Wet
houders toegelaten.
Art. 206. Alle ankeringen moeten deugdelijk aangebracht en onderhouden wor
den. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ten allen tijde dienaangaande een
onderzoek in te stellen.
Art. 207. Geen paarden- of koestallen mogen worden daargesteld of gebouwen,
die daartoe vroeger hebben gediend, op nieuw als zoodanig in gebruik genomen
worden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Bij het geven van
die vergunning zal o. a. steeds worden bepaald dat de ruif geplaatst moet worden
tegen een vollen steens muur, die een decimeter van den gemeenen muur verwij
derd is.
Art. 208. Al wie in zijn huis tot het maken van riolen, kelders, puttenwater
bakken of dergelijke werken den grond laat opgraven, moet daarbij de bevelen
volgen, hem door rooimeesters in het algemeen belang of in dat der belendende
gebouwen gegeven, behoudens beroep op Burgemeester en Wethouders.
Art. 209. Hij die in de nabijheid van een gemeenen of niet gemeenen muur
een put laat gravendie er een mestbank tegen aan wil bouwenof tegen dien
muur een magazijn of pakhuis van zout of eene verzamelplaats van bijtende stoffen
of van lompen wil aanleggenof daartegen andere schadelijke of gevaarlijke werken
wil maken, is verplicht eene tusschenruimte te laten of te maken van ten minste
vier decimeter.
Bij het graven van een riool of sekreet zal die afstand vijf decimeter moeten
bedragen.
Sekreetputten moeten met afgeronde hoeken worden gemetseld, het gewelf en de
muren moeten minstens één steen dik zijn, terwijl de bodem, ter dikte minstens
van 0.28 meter, even- als de muren waterdicht moet gemaakt worden door eene
beklamping van klinkers en sterke tras.
Art. 210. Het is verboden de goten van gebouwen op of over de straat te doen
uitmonden.
Art. 211. Het is verboden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders,
aan een gebouw aan de straatzijdeuitstekkenof over de straat openslaande deuren
of venstersof eenig over de straat hangend uithangbord aan te brengen.
Art. 212. Stoepen mogen niet worden gelegd of aan een of andere zijde uitge
breid, zonder vergunning van den Gemeenteraad.
Het leggen of veranderen van een stoep mag niet gescljieden dan na kennisge
ving aan Burgemeester en Wethouders en met inachtneming vhn de door hen ge-
gegeven voorschriften.
Zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders mogen geen palen of hekken
aan stoepen worden geplaatst.
Art. 213. Wanneer gebouwen, muren, heiningen of schoorsteenen door bouw
valligheid of anderszins gevaarlijk zijn, is de eigenaar of administrateur op bevel
van Burgemeester en Wethouders verplicht tot herstelling of verbetering binnen een
door hen bepaalden tijd.
Art. 214. Ieder bruiker of eigenaar van een windmolen is verplicht jaarlijks in
de maand Januari aan Burgemeester en Wethouders in te leveren eene verklaring
van rooimeestersinhoudende dat de assen en wieken van zij n molen in behoor
lijken staat zijn bevonden.
Indien zoodanige verklaring niet is overgelegd, mag de molen niet in beweging
worden gebracht.
Art. 215. Geen steigers of schuttingen mogen worden gebezigd, dan die zijn.
opgericht volgens de voorschriften van rooimeesters en door hen zijn goedgekeurd.
Ingeval van goedkeuring wordt door rooimeesters een schriftelijk bewijs afgegeven.
Art. 216. Overtreding van eenige bepaling van artikel 193, 202, alin. 2, en
203 tot en met 215 wordt gestraft met boete van drie tot vijf en twintig gulden en
gevangenisstraf van één tot drie dagen te zamen of afzonderlijk.
Art. 217. Werkbazen, die behulpzaam geweest zijn aan het maken van eenig
werk, dat in strijd is met de bepalingen van dit hoofdstuk, worden, evenzeer als
zijdie het hebben laten makengestraft.
Art. 218. De rooimeesters hebben de bevoegdheid, om ten einde toe te zien op
de nakoming van de bepalingen van de artt. 201 204 tot en met 209 213, 214
215, met inachtneming van de voorschriften van artikel 3 der wet van 31 Augustus
1853 (Stbl. n°. 83), de woningen der ingezetenen ten allen tijde binnen te treden.
Art. 219. Aan de rooimeesters wordt opgedragen toe te zien op de nakoming
van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Van overtredingen wordt door hen op ambtseed proces-verbaal opgemaakt en aan
den Burgemeester ingediend.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 220. Onder de uitdrukking straat of openbare straat worden in deze veror
dening verstaan alle wegenpleinenbruggenbinnen het bebouwd gedeelte der
gemeente, gelijk mede de plantsoenen en de singels der gemeente bestemd voor
openbaar gebruik.
Onder de benaming water worden begrepen alle havensgrachten, vaarten, slooten
en dergelijke, bestemd voor openbaar gebruik.
Art. 221. Waar geen andere personen daartoe bepaald zijn aangewezen, zijnde
beambten der politie belast met het toezicht op de nakoming van de bepalingen Yan
deze verordening.
Art. 222. Alle vroegere plaatselijke politie-verordeningen tegen wier overtreding
straf is bedreigd, houden op van kracht te zijn bij het in werking treden dezer
verordening.
Van deze bepaling zijn uitgezonderd de zes en veertig eerste artikelen van de
Algemeene Politie-Verordening van den 24sten October 1867 (Gemeenteblad n°. 12).
Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leiden, in zijne openbare
vergadering van den 16den October 1873.
De Burgemeester
v. d. BRANDELER,
De Secretaris
E. KIST.
Zijnde deze Verordening aan de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, volgens
hun bericht van 28/31 October 1873, B. n". 3498 (le afd.l, G. S. n°. 7, in afschrift
medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den
13den November 1873.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
v. d. BRANDELER,
Burgemeester.
E. KIST,
Secretaris.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.