geleken, In de bijlagen van het rapport zijn een tal van cijfers te vinden, die niet kunne worden opgenomen'of overgedrukt in onze dagbladen; maar die toch een statistiek betreffen, waarvan de belangrijkheid niet kan wor den ontkend. - Reeds dadelijk toch valt het in het oog, dat het gemiddeld bedrag van de jaarlijks te Leiden beleende panden hooger is dan dat Ie 's Gravenliage. Men kan de ontvangkantoren te Leiden in dit geval gelijk stellen met de hulpkantoren te 's Gravenliage en dan bemerkt men het volgende over lb72. 's Gravenliage; 195,305 panden voor 573.232 hulpkantoor. 17,111 107,692.50 hoofdbank. 212,416 f 680,924.50 Leiden 60,964 panden voor 184.134 inbrengers. 1,960 38,563.50 bank. 62.924 222.697.50 Derhalve een voorschot gemiddeld van elk pand: inbreng- of hulpkantoor 2.94 3.50 hoofdbank6.30 19.65 te zamen3.20 3.52 Men vindt veel grond voor het vermoedendat te Leiden de waarde der panden hooger wordt geschat dan te 'sGravenliage, in hel zeer opmerke lijk verschil van bet getal panden, die, niet binnen deu bepaalden termijn gelost, tnoelen worden verkocht. De volgende statistiek toch geeft er aanleiding toe. 's Gravenliage: beleend 212.416 panden voor680.924.50 gelost 212.257 684.691.50 verkocht 2,541 7,963.50 uitbetaalde meergelden1,416.35% onafgehaalde en aan de Bank vervallen meergelden 562.64 Leiden: beleend 62,924 panden voor222.697.50 gelost 62.123 2-0,932.— verkocht 3.555 h 10,026. uitbetaalde meergelden memorie. onafgehaalde en aan de Bank vervallen meergelden 519 91 Wanneer de panden lang zijn beleendworden zij om den verkoop te ontgaan of gelost of daarvan de beleeniug hernieuwd. In een milde schat ting bij de beleening te Leiden is dan ook wellicht het verschil te zoeken tusschen het straks aangewezen hooger gemiddeld bedrag van het kapitaal der beleende panden: Leiden f 3 52, 's Gravenliage 3.20. Wal derhalve in hel rapport wordt gezegd: /'liet is een inderdaad op merkelijk en zeker zeer ongunstig verschijnsel bij onze Bank van Leening. "dat liet cijfer der panden die. niet tijdig gelost, publiek geveild moeten «worden, betrekkelijk zoo groot is," rust op eene beschouwing, die in ver band staat tot de vraag: of het belang van den eigenaar van het pand niet eischt, dat daaraan de meest mogelijke, en billijke waarde wordt toege staan. Zoo de mogelijkheid om hel te kunnen lossen, twijfelachtig is, ge- j niet hij bij zulk een schatting reeds een dadelijk voordeel. Onder liet getal beleende panden te Leiden zijn niet begrepen de tceek- ponden. Te 's Gravenliage wordt hel cijfer gesteld op 120,900 van die pan den, die niet meer dan G14.82aan rente opbrengen, terwijl dan de pan- den, die langer dan acht dagen zijn beleend en waarvoor f 19.569.96 aan renten werden ontvangenniet meer dan 99.000 tellen. Dal cijfer derhalve moet alleen in aanmerking komen als men de banken van 'sGravenliage en Leiden tegenover elkander vergelijkt in de verschillende deelen van hare werking en haar beheer. Uit bijlage F blijkt, dat van de 195.305 panden, die in 1872 bij de hulp- kantoren te 'sGravenliage zijn beleend, bijna 120.000 (juist 119,988) opeen i waarde van I werden berekend. Derhalve zijn er gemiddeld wëkelijks te j 's Gravenliage 2409 pandgevers, die voor éé-i gulden voorschot betalen 2 cents administratiekosten en cent rente of 130 pCt. 'sjaars. Te Leiden zal dit aantal niet zoo buitensporig aanzienlijk, zeker niet in verhoudi g zijn tot liet aantal panden, die in de bank werden gebracht. Maar dit is waar: als die 'sGravenhaaesche pandgevers te Leiden woonden en zoo weke lijks hunne panden beleenden en losten, zij zouden het dubbele moeten be talen. Misschien is liet ook daaraan toe te schrijven, dal te Leiden zooveel minder daarvan wordt gebruik gemaakt dan te 's Gravenliage. En wordt dat gedaan, dan zullen wellicht bij eiken inbrenger Ie Leiden 190 week- panden worden beleend, die dan voor ieder een verdienste opleveren vanƒ5 's weeks voor liet beleenen. bewaren en lossen van wollen ol katoenen kleedingsiukkendie bij de behandeling en bewaring de blijken geven van den toestand, de welvaart of de ellende van liet gezin, dat behoefte, drin gende behoefte heeft of maaki aan het geringe voorschot. De vraag is- niet: «of voor menig verarmd gezin de inbrengkantoren hel graf geworden zijn «vgn vroegere welvaart?" maar wat tol zoodanige verarming heeft geleid en nog leidt, dat de toevlucht dwingt te nemen tot een hulp of bijstand, wellicht nog bet best te verkrijgen bij de inbreng kan toren liet best? Immers, het is «oor een verarmd gezin niet hetzelfde, waar en hoe liet die hulp kan verkrijgen en soms is liet «een paar centen" meer waard, als bet zekér is die dadelijk, spoedig en zeer nabij te verkrijgen. De Leidsche inbrengkantoren zijn daarvoor meer dienstig dan de llaagsche hulpkantoren, omdat zij niet in een en dezelfde straat, maar in de ver schillende wijken der stad, liet meest in de nabijheid der pandgevers vau weckpanden gevestigd zijn. Van die weekpanden wordt geen rente bere kend. maar we! het loon der inbrengers. Te 's Gravenliage wordt rente be rekend, maar slechts de helft van het loon dat te Leiden kan worden be rekend, en de opbrengst daarvan strekt lot bezoldiging der beambten van de twee hulpkantoren, bijna zoo groot als de zes Leidsche inbrengers te zamen genieten 5816.77 legen 5946.85). Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. G. DRABBE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1873 | | pagina 6