tekorten op die diensten, een bedrag van hoogstens 21j millioen aan schatkistbillet*
ten uit te geven. Hiervan is echter volstrekt geen gebruik gemaakt en behoeft ook
vrij zeker geen gebruik gemaakt te worden.
Ken ander middel tochom genoemd tekort grootendeels te dekkenligt voor
de hand. Heeds bij vorige gelegenheden is medegedeelddat eene som van 5,497,240 61
op de bijdragen van Nederlandsch Indië aan de middelen tot dekking van 's rijks
uitgaven, nitgetrokken op de Indische begrootingen van 1868 en 1869 onuitbe-
taaid is gebleven. De regering is, even als het vorige bewind, van oordeel, dat
de genoemde som alsnog uit de voorhanden Indische saldo's behoort beschikbaar ge
steld te worden. Wets-ontwerpen tot regeling dezer zaak, waarbij tevens de be
stemming van het bovenvermelde batig slot van 1869 wordt aangewezen, zullen
weldra de staten-gcneraal bereiken. Mogten zo goedgekeurd wordeudan zal het
werkelijk tekort tot en met de dienst van 1871, hierboven berekend op/6,137,155.1 Is,
dalen tot een bedrag van 639.914 50^, voorzeker eene aangenaam verrassende uit
komst, als men haar stelt tegenover de bij de oorspronkelijke begrootingen ge
raamde tekorten, van ruim/19,160,000, waarbij op de volle uitkeering der geraamde
Indische bijdragen was gerekend en tot welker dekking, zoo als ik zeide, eene
uitgifte van hoogstens 21 j millioen schaikistbillelten werd vergund. Door die rege
ling zullen deze magtigingen tot uitgifte van schatkistbilletten «ver de aan 1872
voorafgaande dienstjaren tevens grootendeels vervallen en alleen blijven bestaan voor
bet genoemd tekort van ongeveer f 640,000.
Het zjj mij vergund, voor ik verder ga, nog even de aandacht te vestigen op
het dienstjaar 1871. Indien wij van het vermoedelijk totaal der uitgaven over dat
jaar, ten bedrage van 94,573,751.92, aftrekken hetgeen daaronder voorkomt voor
den aanleg van staatsspoorwegen 8,000,000, wegens buitengewoon voorschot aan
do Amsterdamsche kanaalmaatschappij 1,000,000, wegens buitengewone uitgaven
op de begroting van oorlog 1,403,930.60te zninen 10,403,930.60, dan houden
wij een totaal van 84,169,821.32 over wegens uitgaven, die geen buitengewoon
karakter hebben. Nu wierpen de gewone middelen, zonder bijdragen uit Indië
10,299.287), eu zonder de inkomst uit het domeinfonds (ƒ130,000), af
81,303,306.05', zoodat er in 1871 tusschen de gewone uitgaven en gewone mid
delen (buiten de Indische bijdragen) slechts een nadeelig verschil bestond van
2,866,515.26'. Voor het jaar 1870 was dit nadeelig verschil, volgens de becijfe
ringen bij de indiening der loopende begrooting door mijn voorganger gemaakt, nog
1 339,965 395-
Ik kom thans tot het tegenwoordigedo dienst van het loopende jaar. - Hoewel
de uitkomsten daarvan nog grootendeels op het gebied der gissingen liggenzullen
welligt eenige herinneringen en mededeclingen, nadat acht maanden van het jaar
verloopen zijn, u niet onwelkom wezen.
De hoofdstukken der begrooting werden vastgesteld tot een gezamenlijk bedrag van
ƒ98,256,006.08. Zij werden bij latere wetten verhoogd met 13.044,323.33s en
bedragen dus ƒ1 11,300 329.415. Zonder ligtvaardigheid mag men ook nu aannemen
dat daarvan zullen vrijvallena. de renten van de waarborg kapitalen der munt-
biiletten 500,000b. de som op de begrooting gebragt voor rente-betaling van
schatkistbillettcn ƒ250,000, c. sommen op andere begrootingsposten toegestaan, met
inbegrip van ruim ƒ280.000 aan renten, ten gevolge der amortisatie bespaard,
1,200,000, te zamen ƒ1,950,000 Zoodat de uitgaven dus te stellen zijn op
ƒ109,350,329,4)5.
De middelen werden geraamd op 88.377,159.90. Zij werden aangevuld inet
eene bijdrage uit de saldo's der geldmiddelen van Nederlandsch Indië over de dien
sten 1867 en 1868, ter bestrijding eener buitengewone amortisatie van 10,000.000,
en zullen door teruggave der aan de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij verleende
voorschotten vermeerderen met 2.500.000, zoodat het geraamde bedrag is te stel
len op 100,877.159.90. Doch buitendien schijnt men veilig te kunnen aannemen,
dat de opbrengst der middelen de raming zal overtreffen met f 5,000,000in welk
geval de ontvangsten zullen klimmen tot 105.877,159.90.
Gedurende de eerste aebt maanden van dit jaar is namelijk, wegens ëfe regten op'
den in- en uitvoer, de accijnsen, de belasting op de gouden en zilveren werken,
de indirecte belastingen, posterijen en loodsgelden, reeds ƒ3,548,000 boven het
gedeelte der raming ontvangen. Bleef dit gunstig verschil zich, in gelijke mate,
gedurende de laatste vier maanden des jaars vertoonendan zou de opbrengst diér
middelen over het geheele jaar de raming met 5,322,000 overtreffenen verkreeg
men over die laatste vier maandon eene opbrengst gelijk aan die over de laatste
vier maanden van 1871dan zon dit verschil over het geheele jaar niet minder dan
6,240,000 bedragen. Daar nu ook van de overige middelen, met name van dè
directe belastingente verwachten isdat de opbrengstover het geheel genomen
de raming nog eenigzins zal overtreffen, zoo komt de onderstelling eener opbrengst
van 5,000,000 boven de raming, voor al de middelen te zamen, over het geheele
jaar niet gewaagd voor. Tusschen de uitgaven, ad 109,350,329.41', en do ont
vangsten ad 105,877,159,90, zou dan een verschil bestaan van slechts ƒ3,473,169.515,
terwijl alleen voor den aanleg der staatsspoorwegen 8,000.000 in uitgaaf wordt
gebragt. Zoo het noodig mogt zijn want wij spreken hier van vermoedelijke
uitkomsten van het loopende jaar zou dit verschil gedekt knnnen worden door
uitgifte of beleening van schatkistbillettenwaarvoor magtiging is gegeven tot een
veel hooger bedrag.
Het volgende overzigt over de begrooting van 1873, die ik do eer heb bij deze
vergadering in te dienen, zij thans aan uwe aandacht onderworpen. De uitgaven,
worden geraamd op 96,508,023.08, do middelen op 91,212,779.50. Nadeelig
verschil 5,290,243.58. Nu zijn echter onder de uitgaven begrepen zes millioen
voor den verderen aanleg der staatsspoorwegen waartegenover onder de middelen
voorkomt eene som van vijf ton uit bet domeinfonds, speciaal voor dien aanleg beschik
baar te stellen. Laat men die uitgaven en ontvangsten van den spoorwegaanleg
buiten rekening, dan dalen de uitgaven tot 90,503,023.08, en de middelen tot
J 90,712,779,50, en ontstaat er een vermoedelijk voordeelig verschil van ƒ209,756,42.
Bij eene vergelijking van de voor 1873 aangevraagde en voor het loopend jaar
toegestane uitgaven blijkt het volgende: De uitgaven voor 1873 worden voorgedrag
geil tot een gezamenlijk bedrag van 96,503,023.08; de begrootingen voor 1872
bedragen zoo als boven is opgemerkt 1 11.300,329.415. Verschil 14,797,306.335.
Dit verschil is aldus te ontleden. De volgende posten zijn op de begrooting voor
1873, voor iict daarbij uitgedrukte bedrag, lager voorgedragen of geheel vervallen:
Hentehctaling niet inbegrip van 250,000 voor renten van schatkistbillettcn 712,257,
amortisatie en aflossing van nationale schuld f 9,914,700bijdrage voor den aan
leg van staatsspoorwegen 2.000,000, kosten tot ulwering van het gevaar waar
mede besmettelijke ziekten den veestapel bedreigen 50,000, voorschot aan de 1
A m-terdnmsche Kanaalmaatschappij ƒ1,000,000, leening aan idem ƒ2,500,000,
mbsidic aan de Nederlandsehe bezittingen ter Kuste van Guinea/225,000te zamen
minder ƒ16,401,957. Daarentegen wordt voor 1873 meer geraamd dan voor 1872
wegens: buitengewone uitgaven voor het departement van oorlog 1,289,044pen
sioenen wachtgelden enz. van gewezen landsdienaren in de voormalige Nederlandscbe
bezittingen Ier Kaste van Guinea ƒ42,879.14, uitgaven voor de algemeene dienst
272,727.52s. Te zamen meer f .604 650.66». Blijft minder 14,797,306.S35,
De aanzienlijke vermindering va» de rente der staatsschuld, buiten den thans
weggelaten post voor interes» van eventueel uit tg geven schatkistbillettenword»
grootendeels veroorzaakt door de reeds in de eerste helft van dit jaar volbragte bui-
eiigcwoue amortisatie van 10 millioen.
He som van ƒ272,727,325, die voor de algemeene dienst meer dan ten vorigen
jare wordt aangevraagdis het rcsnltaat van een aantal vermeerderingen aan de
eene en verminderingen aan de andere zijde, te talrijk orn hier alle tc worden
genoemd Onder de eersten behoort eene verhooging van ƒ143,250 voor de be
hoeften van het onderwijs; van 120,000 op de begrooting van het departement
van marine on van 102,000 op die voor het departement van oorlog, wegens
nijging der prijzen van brandstoffen en metalen; van 124.000 voor hoogere uit
keer»» aim gemeenten uit de opbrengst der belasting op het personeelvan 188,970
wegens verbetering en uitbreiding van het postwezen en de telegrapbie.
Met de vermelding van deze posten, die te zamen reeds 678,220 bedragen
selifjnt te kmiivefi" worden volstaan om den indrith te'geven, dat rib regering zich
bevlijtigd heeft cp andere posten verminderingen aan le h,rengen, waar de bekngej
van de publieke dienst dat slechts eenigzins gedoogden.
Tot dekking van het voor den verderen aanleg der staatsspoorwegen in 1873
noodigdevoor zoover het domeinfoiids dit niet verstrekten dus ten bedrage vaB
5} millioen, zullen, des noods, schatkistbilletten kunnen worden uitgegeven, waar.
toe de magtiging der stateii-generaal bij de middelen-wet wordt gevraagd,
i Tot dezen laatste» maatregel schijnt ook ditmaal, zonder bedenking besloten ie
kunnen wordenomdat ook in het geval dat van die magtiging gebruik zou moeten
worden gemaakt, het leenen van geld voor den verderen aanleg der staatsspoorwe- i
gen zeer wel is te verdedigen.
Voor dien spoorwegaanleg is tot en met 1872 reeds op de verschillende begroo.
tingen sedert 1860 aangewezen ƒ132,500,000, waarvan door bijdragen nit bet Do.
meinfonds is gedekt 1,780,000, zoodat uit de overige rijksmiddelen is verstrekt
niet minder dan /'130,720;000, zonder dat daarvoor eenige leening heeft behoeven
te worden aangegaan. Indien men nu alles wat voor de voltooijing van dien spoor
wegaanleg thans nog noodig zal zijn, door leening moest vinden, zou toch niemand
hierin een voor 's lands financiën gevaarlijken maatregel zien.
Maar voor 's bands is het nog onnoodig zijn toevlugt te nemen tot het in 't leven
loepen van vlottende of het vermeerderen der gevestigde schuld.
's Rijks schatkist is nog in zóó ruime mate van betaalmiddelen voorziendat ook
in 1873 hoogst waarschijnlijk nog geenerlei gebruik van credietmiddelen zal Behoe
ven gemaakt te worden Ik ben daarvan zoozeer overtuigd, dat ik niet noodigheb i
geacht het hoofdstuk betreffende de nationale schuld op nieuw te belasten met een
meer of min aanzienlijke som voor renten van de schatkistbillettentot welker uit
gifte magtiging wordt gevraagd. Het is toch te voorzien, dat zij geheel ongebruikt
zoude blijven en wij behoeven ons derhalve de beschikking daarover tot voorzienin»
in meer dadelijke behoeften niet noodeloos te ontzeggen.
In betrekking tot dit punt wil ik ti nog mededeelendat op ultimo Augustus
1871 in 's rijks kassen voorhanden was ƒ34,300,000, op ultimo Augustus van dit
jaar ƒ39,700,000, meer op ultimo Augustus 1872 ƒ5,400,000. Wanneer men nu
hierbij in aunmerkiug neemt, dat de Indische kassen ook niet ontbloot zijn van de
noodige belaalmiffdelen dat de schatkist niet achterlijk is met hare betalingen; dat
de verpligtingenwaaraan zij in den eerstvolgcnden tijd zal hebben te voldoen,
niet buitengewoon zijn dat er mede gecne buitengewone ontvangsten hebben plaats
gehad, maar dat integendeel sedert Augustus 1871 uit de schatkist geligt is voor
buitengewone amortisatie 10 millioen en voor buitengewoon voorschot aan de Am
sterdamsche kanaalmaalschappij tot nltimo Augustus jl. 1.640,500, dan zal ik,
naar ik vertrouw het verwijt niet beloopen van kas-rekening met begrootings-rc-
kening te verwarren wanneer ik meendat die toestand der kas een zeer gunstig
verschijnsel is. Dat overigens die kas grootendeels gevormd wordt door saldo's vau
het departement van koloniën is ligt af te leiden nit het overzigtdat ik van de uitkomsten
van de laatste dienstjaren van het moederland gaf. Die saldo's bedroegen na verrekening
vaD T'T der bijdragen aan 's rijks middelen op ultimo Angustns 1871/ 15,887.306.82,
op ultimo Augustus 1872 ƒ27,003,967.59. Trouwens, ook wanneer wij geen ken
nis droegen van dezen stand der kassen zonden de hierachter gevoegde staten C
en D ons leeren, dat er aanzienlijke saldo's der Indische administratie voorhanden
moeten zijn, die zich uit den aard der zaak vooral in de kas in Nederland bevin
den. Een uit die stalen getrokken verzamelstaat geeft van de vermoedelijke uit
komsten der Indische diensten van 1867 tot 1871, volgens hetgeen de jongste ba-
riglen daarvan hebben medegedeeld, een beknopt overzigt.
Na deze uitweiding over den stand der kas keer ik tot de begrooting van 1878
terug.
Wat de raming der middelen voor dat jaar betreft zult gij bevindendat zij met
de hier te lande gebruikelijke en voorzeker prijzenswaardige behoedzaamheid is
zamengesteldzonder dat ik het daarom wenschelijk heb geacht tot een ander
uiterste te vervallen. Dit kan al dadelijk blijken uit de opmerking, dat de eigen
lijke belastingenbenevens de inkomsten van domeinenposterijentelegraphen en
loodsgelden te zamen nog bijna ƒ900,000 lager zijn geraamd, dan tc dier zake
over de dienst 1871 is verkregen, hoewel do raming deswege voor 1873 die voor
de dienst 1872 toch met ruim /2,300,000 overtreft.
Als bijlaag E is hierachter gevoegd een staat van de opbrengst van de hoofd
bronnen van inkomst in de laatste vijfjaren. Terwijl het jaar 1868 iets achter
bleef bij de voorafgaande, is in de laatste drio jaren eene zeer sterke toeneming
zigtbaar, die ook in de eerste 8 maanden van het loopend jaar in niet mindere
mate bleef voortduren.
De bijlagen A en B bevatten de iu de laatste jaren gebrnikelijke staten van de
staatsontvangsten en uitgaven sedert 1852.
De mededeelingendie ik de eer had n te doen, zullenvertrouw ik, den indruk
hebben gegeven, dat de financiële toestand van Nederland reden geeft tot tevreden
heid. De achterstand van vorige jaren is gering en zal zonder moeite gedekt kun
nen wordende vermoedelijke nitkomsten van het loopend jaar laten zich veel
gunstiger aanzien, dan bij het vaststellen der begrooting het geval was, en in
1873 zullen de geraamde uitgaven, behalve de buitengewone voor de spoorwegen,
kunnen gevonden worden uit de gewone middelenwaaronder eene bijdrage voor
komt van Nederlandsch Indiëdie niet hooger is dan in de laatste jaren.
Maar daarentegen wensch ik, noch u, noch mij zeiven te verhelen, dat vermeer
dering van uilgaven in het verschiet is, waaraan wij ons op den duur moeijelijk
zullen knnnen onttrekken en waarin de schatkist zal moeten voorzien. De huil-
houding van staat wordt in 't algemeen duurder door de stijging der prijzen van
bij na alle benoodigdhedenhetgeen gedeeltelijk opweegt tegen de toeneming van de
opbrengst der belastingen die voor een deel uit dezelfde oorzaak voortvloeit. Dc
toestand van sommtge landsgebouwen in de residentie laat niet toe do verbetering
nog lang uit tc stellen. Werken van openbaar nut, 't zij die door den staat znllen
worden ondernomen of door anderen niet zijn bijstand, zullen waarschijnlijk door
de eischen der voortgaande ontwikkeling gevorderd worden.
Als het gemeen overleg tot het nemen van maatregelen omtrent deze en andere
onderwerpen zal hebben geleid, die grootere uitgaven ton gevolge hebben, zal le
vens moeten worden overwogenwelke nieuwe hulpbronnen voor de schatkist znllen
kunnen en moeten geopend wordenhetzij dezo gezocht worden bij het crediet, of
in verhooging van belasting.
Niemand twijfelt er aandat zulk eene verhoogingzoo noodig bij de welvaart,
waarover wij ons in Nederland dankbaar mogen verheugen, in 'talgemeen weldoor
de bevolking zou knnnen gedragen wordenhoe moeijelijk het dan ook zijn moge
H do juiste middelen te vinden, om de inkomsten der ingezetenen zóó tot de in
komsten der schatkist te doen bijdragendat niemand zich over verongelijking of
minder billijke behandeling heeft te beklagen.
De beraadslagingen over het wets ontwerp tot invoering eener inkomstenbelasting,
nog zeer onlangs in deze kamer gevoerdhebben duidelijk getoonddat het niei
gemakkelijk is tot overeenstemming to komen aangaando den weg, die bij eene her
vorming onzer belastingen moet worden ingeslagen. Groot was het verschil van
inzigt en ver uiteenloopend waren de meeningen, die zich bij die gelegenheid, zoo
wel in als buiten deze vergadering, daaromtrent openbaarden en de regering aclil
het ook daarom ongeraden terstond weder nieuwe voorstellen tot belasting-hervor
ming aan uwe beraadslagingen te onderwerpen. Ik hoop, dat de gegrondheid to
redenen, die voor deze gedragslijn kunnen worden aangevoerd, door u zal tvordei
erkend. Indien de nood drong, zou onmiddellijk op nieuw eene poging moeien
gedaan worden tot voorziening, maar dio gebiedende noodzakelijkheid, welke eene
onverwijlde wederopvatting van het pas behandelde vraagstuk zou vorderen, besla»!
gelukkig niet.
Ik durf mij naauwelijks vleijendat deze mededeeling niet eenigen heeft tele"'
gestelddie zouden wenschendat belasting hervorming terstond weder aan de orde
kwame. Maar plannen en ontwerpen alleen brengen ons niet verder en hij he®'
niet altijd het laatst tot het doeldieonder sommige omstandighedenecnig S5
duld weet le oefenen. Overigens zouden mijne woorden verkeerd worden opgeval,
indien daaruit wierd afgeleid, dat ik voornemens ben stil te zitten; ik we»tó
mij allee» van elke toezegging, te onthouden. 11 I