BUITENLANDSCIIE BERIGTEN. zame uitzondering voor ons, stervelingen, weggelegd, even als het gebruik dat hij van die gaven wist te maken, woekerende met de talenten, hem ge schonken. Daarin was Thorbecke éc'nig. Hij werkte alleen in het algemeen belang en stond trouw op zijn post tot op het tijdstip dat hem de krachten begaven en de matte hand viel. Wij kunnen hem volgen in zijne onbaat zuchtige, eerlijke pligtsbetrachtingin zijne warme liefde vooral watregten goed en schoon was, in zijne liefde voor het vaderland! En gij, ecnige zoon der overledene, gij zult u steeds zijner blijven herin neren op uw levenspad. Gij hebt een zwaren last op uwe schouderen ge nomen, gij die een naam draagt die zoo hoog in eere bij het volk staat! Wees moedig en sterk en wees vooral verzekerd dat de hartelijke vriend schap die zoo velen aan uwen onvergetelijken vader toedroegen, voor zijne kinderen niet zal verloren gaan. En nu een laatst vaarwel gebragt aan het stoffelijk hulsel waarin zoo groote geest zetelde tot dat de lieer van leven en dood hem tot een hooge- ren werkkring opriep. Kust in vrede! En moge weldra hier op deze plaats een duurzaam gedenkteeken verrijzen, dat den nazaat zal verkondigen, hoe Thorbecke door zijne tjdgenooten werd gewaardeerd en welke hooge eere plaats dezen hem hebben toegekend in de breede rij der groote staatslieden waarop Nederland roem draagt, omdat hij die hier rust, bovenal zijn vader land lief had en leefde voor dat vaderland." De heer Jolles, minister van justitie, daarop het woord nemende, zegt ongeveer het volgende: »lk wensch een zeer kort woord toe te voegen aan hetgeen door mijnen hooggeachten ambtgenoot is gezegd. Gaat het u even als mij, dan vervult, voor deze geopende groeve, eene troostgedachte ons gemoed, dan denken wij er aan, dat hoezeer de menschen onderscheidene meeningen mogen voorstaan, er maar eene uitspraak is waarover geen verschil bestaatdat wij allen een maal moeten sterven. Maar dan ook herinneren wij ons wat de overledene geweest is en wat hij gewrocht heeft. En wat deze overledene geweest is, dat staat ons allen nog levendig voor den geest, even als het tijdstip waarop ik hem het eerst heb leeren kennen aan de hoogeschool te Leiden. Want al behoorde ik niet bepaald tot zijne leerlingen, hij was 't die mij inleidde in het maatschappelijk leven, en nooit zal ik het woord vergeten dat hij toen tot mij sprak: "Werk ijverig en tracht wat af te doen!" Ik verklaar opregt, dat ik in de verdere betrekkingen waarin ik met hem ben werkzaam geweest, ik bijna dagelijks van hem geleerd heb. En nu wensch ik nog eene enkele bijzonderheid uit 's mans leven mede te deelen. Toen voor weinige maanden er een oogcnblik schijnbaar eenig herstel in zijne ziekte zich voordeed, schreef Thorbecke mij deze woorden"liet schijnt God te behagen, dat ik hier beneden nog blijf arbeiden; laat ons trachten nog wat goeds tot stand te brengen!" Hieruit bleek de overtuiging van dezen krachtigen man, dat er nog eene magt was, sterker dan de zijne en ver heven boven zijn wil. Die woorden hebben mij in mijne overtuiging versterkt dat Thorbecke ook zijn kracht verwachtte van de liefde van den Almagtigen God en dat hij verzekerd was, dat het aller pligt is te werken zoolang het dag is. Willen wij de nagedachtenis van den ontslapene in eere houden, laat ons dan in onzen werkkring zoo arbeiden als hij gearbeid heeft. Opdat wanneer vroeger of later, velen of weinigen, om ons graf zullen staan, ook van ons zal kunnen gezegd wordenzooals nu van hem gezegd wordthij wordt niet vergeten als een doode, hij leeft ook nadat hij gestorven is." De heer Dullert, voorzitter van de tweede kamer der staten-ggneraal sprak als volgt: "Ik meen dat ik bij dit graf als oud vriend, die in zoo vele betrekkingen tot den ontslapene stond, niet mag zwijgen en hoezeer aandoening mij over stelpt en het spreken bijna onmogelijk maakt, wil ik in enkele woorden trachten te schetsenwat mij op het hart ligt. Loispraak is hier onnoodig, evenmin als opsomming van de verdiensten van Thorbecke: het geheele land is daar vol van en de tegenwoordigheid van zoo velen te dezer plaatse is het beste bewijs, dat ook hier zijne verdiensten erkend worden. Thorbecke meende het eerlijk met zijn vaderland, met zijn vorst, met zijne vrienden. Bij al wat hij als staatsman deed, had hij steeds het alge meen belang voor oogen; dat was zijn eenig rigtsnoer; zijn persoonlijk belang en dat der zijnen maakte hij daaraan ondergeschikt. Thorbecke was een zeer verdraagzaam en billijk man: bevooorregting of achterstelling van godsdienstige belijdenis kende hij niet; partijzucht, in den verkeerden zin des woords, was hem vreemd: den regten man op de regte plaats te brengen was steeds zijn streven. Thorbecke was een trouw vriend. Zij die met mij nagenoeg gedurende het vierde van eene eeuw het voorregt hadden dagelijks met hem om te gaan, weten het wat leed het hem deed wanneer soms de loop der gebeur tenissen oude vrienden tot tegenstanders maakte. Een goed hart droeg hij allen toe. Maar boven alles was Thorbecke een uitstekend echtgenoot en vader. Die dat tot voor weinige jaren zoo gelukkige, gezin gekend hebben, wie dien man zagen, zoo innig gehecht aan de zijnen, zoo vol lieide voor zijne vrouw, zoo teeder van zorgen voor zijne kinderenwie weten hoe in de laat ste oogenblikken van zijn leven zijn grootste troost was hereenigd te zullen worden met haar voor wie hij hier geleefd had, zijn grootste zorg de toe komst zijuer kinderen, die zullen het mij gewis nazeggen: //nergens was Thorbecke grooter dan in zijn huisselijken kring." Het vaderland verliest in Thorbecke een braaf burger en groot staatsman de koning een trouw dienaar en eerlijk raadsmanzijne vrienden een harte lijk belangstellenden vriend en zijne kinderen een zorgvol vader. Dit beeld van den overledene meende ik in herinnering te moeten brengen in eenvoudige taal. De herdenking aan zijnen omgang zal hem ons altijd voor oogen stellen als een regtsehapen, eerlijk, trouw man, hetzij wij zijn openbaar, hetzij wij zijn bijzonder leven nagaan. Hij ruste in vrede, betreurd door zijne betrekkingen en vrienden, en j geëerd door een volk, waarvoor hij zijne beste krachten over had!" De lijkkist, waarop een koperen plaat met de eenvoudige inseriptie. »Mr. j Johan Rudolph Torbecke, geb. 15 Jan. 1798 te Zwolle, overleden 4 Junij 1872 te sHage," daalt ten grave neder, en menig oog staart weenende het stoffelijk overschot na, dat daar in de diepte eene laatste rustplaats vindt. De groeve wordt bedekt om welligt weldra vereerd te worden met een monument van de liefde van hel Nederlandsche volk voor den grooten staatsman. De zoon des overledene, Mr. W. Thorbecke, even als de vrienden, die de groeve omringen, overstelpt van droefheid, vermogt alleen deze woorden te uiten: "Ik dank u allen voor de laatste eer bewezen aan mijnen besten vader." Hiermede liep de plegtigheid ten einde. De ter-aarde-bestelling was een voudig, statig, ontzagwekkend, als het karakter dat hier werd vereerd. De herinnering aan de deelneming bij deze gelegenheid zal zich paren aan die van 'smans leven, van zijn streven tot zijne laatste ure. De woor den voor zijne geopende groeve gesprokenwaren [zijner nagedachtenis ter dankbare welverdiende hulde. FRANKRIJK. Door het Joum. off. wordt het door de dagbladen vrij algemeen mede gedeelde berigt tegengesproken, dat de minister van binnenlandsche zaken bij circulaire aan de prefecten krachtige maatregelen zou hebben aangeraden tegen de uit Engeland en België ingevoerde brochures, waarin de Fransche regering wordt aangevallen. Die circulaire is nooit afgezonden noch opge steld, en het is moeijelijk te verklaren hoe men haar heeft kunnen mede- deelen als van de onderteekening yan den minister voorzien. De generaal Trochu heeft zich bij de behandeling der legerwet in de nationale vergadering verklaard voor de verpligte krijgsdienst en tegen vijf jarigen diensttijd, liet systeem der voorgestelde wet, uitloopende op een linanciëel contractwas onvereenigbaar met de verpligte dienst. Drie jaren onder de wapenen te staan is voldoende voor den soldaat, terwijl de schat kist bij dit systeem zeer gebaat zal zijn. Is de soldaat drie jaren in dienst geweestdan ziet hij in dat hij niets meer kan leeren. Hij zal zich alsdan vervelen, de dienst zal hem walgen, en zoo komt er niets hoegenaamd van hetgeen men zijne verdere vorming gelieft te noemen. Bij een driejarigen diensttijd zou men, na aftrek van de gestorvenen, gebrekkigen, vrijgestel den enz.een staand leger verkrijgen van 432,000 man. Hierbij moet ge voegd worden eene reserve van vijf ligtingen, die, insgelijks na aftrek van de verliezen, met de vrijwilligers gerekend kan worden op 653,000 Dan heeft men nog het territoriale leger, zoodat Frankrijk in bezit zal zijn van eene strijdmagt van omstreeks 1,700,000 man; eert strijdmagt zoo sterk als er één in Europa zal zijn, met eigenschappen, die niet overtroffen worden, met een moed, met een //entrain", dal den Franschman eigen is en wonderen verrigt. Wijlen de maarschalk Vaillant heeft het grootste gedeelte van zijn vermogen aan gasthuizen en liefdadige gestichten vermaakt. SPANJE. De maarschalk Serrano heeft, bij het nederleggen van het militair opperbevel, eene legerorder uitgevaardigd, waarin hij de troepen uit naam van den koning en van het vaderland dank zegt voor hun waardig gedrag gedurende den kortenmaar zeer vcrmoeijenden veldtogt en voor hunne krijgstucht, waardoor zij tot een voorbeeld voor de gehardste krijgslieden konden strekken. Volgens officiële berigten heeft het overschot der bende van Carreaga de wapenen nedergelegd en waren hare aanvoerders krijgsgevangen gemaakt. Carasa hield echter nog het veld; hij had zich in het bijna ontoegankelijke gebergte van Amezcuas geworpen. DVITSCHLAND. De nieuwe telegraaphlijn tusschcn Berlijn en Londen over Emden en Lowestoft is ingewijd door een telegram van den Duitschen keizer aan ko ningin Victoria, waarin hij de hoop uitdrukt dat door dit nieuw geopende middel van gemeenschap de beide schoone en magtige staten steeds naauwer en gelukkiger met elkander verbonden zullen worden. Aan de Augsburger Allg. Zeit. wordt uit Berlijn gemeld: Sedert eenige dagen bevinden zich de bepaald geformuleerde voorstellen der Fransche re gering omtrent de voldoening van het nog achterstallige gedeelte der oor logsschuld in handen van den rijkskanselier. Naar men verzekert wordt daarbij aangeboden de spoedige betaling van een milliard en de waarborg van een aantal aanzienlijke Europeselie bankiersbuizen voor de stipt in vier termijnen te doene betaling van de twee overblijvende milliarden, waarte gen voorgesteld wordt dat Duitschland het nog bezette Fransche grondge bied na de voldoening van het eerste milliard zou ontruimen. Of deze opgaven juist zijn laat zich voor het oogenblik nog niet nagaan; maar het is niet waarschijnlijk dat Frankrijk op zulke voorwaarden eene vervroegde volledige ontruiming van zijn gebied zal verkrijgen. Volgens de Köln. Zeil. is de regering voornemens het wets-ontwerp betreffende de Jezuïten-orde den 15en dezer bij den rijksdag in te dienen. De pastoor Jost van Ellar is door de regtbank te Limburg wegens misbruik van den kansel tot drie weken vestingstraf veroordeeld. Te Coblenz is pastoor Beinroth, die de professoren Ivnoodt en Reinkens te Boppard heeft willen dwingen de kerk te verlaten, veroordeeld tot eene boete van 25 th. en de kosten van het proces, met subsidiaire gevangenisstraf van 8 dagen. PROGRAMMA VA A MITZIFKITITVOERIAGEA. Zomcrzorg. Dingsdag 11 Junij, des avondsten halt zeven ure, direc tie H. VöiLMAB. le Afd. 1. Marsch op het Lied van Waldmann: "O God! verlaat mijn Neèrland niet", H. Götz; 2. Ouverture "Flandre au Lion", Gevaert; 3. "Fest-Gesang an die Künstler", Mendelssohn; 4. "Les Clochet- tes". Introduction et Valse, Dunkier; 5. Fantaisie sur l'opéra de Thomas: "Le Songe d'une Nuit d'Eté", Buyssens. 2' Afd. 6. Ouverture de la Tragé die "Uriel Acosta", Schindelmciser; 7. Air de l'opéra »L'Ombre" (Solo voor Es Clarinette), Flotow; 8. "Frühlingslied". Mendcllssohn9. Fantaisie sur des motifs de l'opéra de Ilalévy: //Charles VI", Dunkier; 10. "Prater-Polka", Nuyens. OPGAVE VAN BRIEVEN, welke in de eerste'helft der maand Mei door het postkantoor te Leiden zijn verzonden en die niet besteld zijn, omdat de personen, aan wie zij geadresseerd waren, op de aangewezen plaatsen onbekend waren. Geadresseerd aan: Wolff en Zoon, J. van der Windt, mej. M. Zoclebier, raej. A. Willebort, Koopman, Zwartlakensteeg N°. 357, allen te Amsterdam; Geb. de Bont, te Breda; II, W. Vrang, te Gent; J. van den Bosch, te'sGra- venhage; F. Mengc, le 'sHertogenboschwed. van Tongeren (2 stuks), te Leiderdorp; J. J. van Ileuzcn, te Maastricht; J. de Mey, te Rotterdam; Olvic, te Rotterdam; mej. J. Evers, le Wassenaar; K. van Heems (niet ver meld), J. L. Blansjaar (niet vermeld). Te Leiden ter Boekdrukkerij van^ J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1872 | | pagina 6