De slotsom onzer overwegingen is echter geweest, dat wij het voorstel van den heer 's Jacob c. s. met aandrang moeten ondersteunen, en wij zullen thans kortelijk de redenen vermelden door welke wij tot deze slotsom gekomen zijn. Wij stellen op den voorgrond het groot, ja overwegend, belang dat Nederland heeft bij eene geregelde en regtstreeksche verbinding met Noord-Amerika. Voor Noord-Amerika, dat den stroom der landverhuizers uit de engelsche, noord-duitsche en fransche havens trekt, en door deze havens is in gestadig verkeer en gestadige aanraking met Kuropa, is het onverschillig, of eene nieuwe stoombootdienst uit eene nederlandsche haven haar deel in dit groote vervoer tusschen de twee werelddeelcn komt vragen. Maar voor Nederland is dit gansch geene onverschillige zaak. De nederlandsche handel is in een staat van verval. Men behoeft slechts na te gaan wat door de nederlandsche consuls uit verschillende landen in Kuropa, Australië enz. daarover gerapporteerd wordt, om den indruk te verkrijgen, dat overal do verschijnselen van kwijning, van verflaauwing, van het verloopen van den handel j aanwezig zijn. Het is alsof de verzekerde beurtvaart tusschen Nederland en Neder- landsch-Indifedoor het consignatie stelsel gevestigd, verlammend op den nederland- schen handel heeft gewerkt en al zijn geest- en veerkracht uitgedoofd, alsof onze j handel meent dat voor Nederland nergens ter wereld iets te verdienen valt dan op de nederlandsch-indische markt. Nederlands handel uit dien toestand van verdooving op te wekken is een dringende eiseh van het oogenblik, en niets zal daartoe meer doeltreffend wezen dan zijne aandacht te vestigen op deze reusachtige en gestadig I zich uitbreidende wereldmarktvau welke Nederland tot nu toe bijna geen zoo I eenig profijt trekt. De voordeelen aan het vervoeren der landverhuizers uit Mid- 1 den-Europa voor welke de weg over ons land, zoodra onze zuidelijke spoorweg- I lijn geopend is, de kortste en gemakkelijkste weg is zal aan eene nederlandsch- amerikaansche stoomvaart-onderneming een stevigen finantiëien grondslag geven, en opent tevens de gelegenheid voor eene ontwikkeling zoowel van den transito-handel als van den handel voor eigene rekening. Onze katoen-nijverheid, welke thans, tot hare groote schadeverpligt is zich hare grondstof uit de tweede handuit Enge- landaan te schatfenkan deze dan regtstreeks uit het land van haren oorsprong i aanvoeren en daarmede verdwijnt eene der redenen van onze achterlijkheid. De transatlantische stoomvaart, eindelijk, is, onzes inziens, de noodzakelijke voltooijing van ons spoorwegnet. Deze kostbare lijnendie anders aan onze stranden dood loopenworden dan als het ware over zee tot de aan gene zijde gelegen stranden doorgetrokkenen de opbrengsten onzer spoorwegen zullendoor deze voor het internationaal verkeer beschikbaar te stellen, aanmerkelijk stijgen. De nederlandsch- transatlantische stoomvaartlijn moet en zal aldus wezen wat haar eerste ontwerper haar beteekenisvol noemde een brug over den oceaan. Het belang dat Nederland heeft bij eene regtstreeksche stoom-verbinding met Amerika is in de laatste tijden van zoo verschillende kanten en zoo veelvuldig toe gelicht dat wij meenen met deze korte aanstipping der voornaamste voordeelen er van te kunnen volstaan. Wij gaan thans er toe over rekenschap te geven van de gronden waarom wijnu twee met elkander mededingende ondernemingen het plan tot verwezenlijking willen brengende voorkeur geven aan de onderneming die subsidie vraagtboven deze die met eigen krachten en op eigene risico wil werkeni aan de onderneming die van Vlissingenboven deze die van Rotterdam wil uitgaan. J Tegen het rotterdamsche plan bestaannaar onze meeningdeze twee groote bezwarendat de middelen niet geëvenredigd zijn aan het doel dat men wil berei ken en dat de geregelde maandelijksche of veertiendaagsche vaart niet verzekerd is. Zoowel om den minderen diepgang als om de onderneming finaritiëel niet al te zeer te bezwaren heeft de rotterdamsche onderneming schepen van betrekkelijk klein kaliber gekozen. Zij motiveert hare keuze o. a. door de opmerking: «wij «beginnen in het klein, omdat de ondervinding leert, dat zaken, die in eens op «groote schaal begonnen worden, in den regel verlies geven." Wij laten dit argu ment in zijne waarde, maar betwisten zijne toepasselijkheid op het aanhangig geval. Men kan niet onvoorwaardelijk en a priori uitmaken dat eene zaakomdat zij in den aanvang in het klein gedreven wordt, voordeel zal geven, en dat zij nadeel zal gevenomdat zij in den aanvang in het groot wordt gedreven De kleinte of grootte der schaalwaarop men beginnen moetstaat in onafscheidelijk verband j met den omvang der zaak die men onderneemt. En nu leerengelooven wijre denering en ondervinding dat, in dezen tijd, eene transatlantische stoomvaart die «in het klein*' begint alle kansen tegen zich heeft. De transatlantische stoomvaart begint voor ons, maar zij is reeds sedert lang voor andere volken in volle werking. Met die volken zullen wij moeten mededingen en wedijveren, en om dit met goe den uitslag te kunnen doen, moeten wij even krachtige middelen ter onzer beschik- king hebben als zij. Wanneer eene stoomvaart, gelijk de transatlantische, voor goed gevestigd en in gang is, is elk die mededingen wil gehonden aan eene model- schaal, een gemiddeld van grootte, beneden hetwelk de onderneming niet als eene ernstig gemeende concurrentie wordt opgevat. Dat, op dit oogenblik, de afmetingen j der rotterdamsche booten voor «de goederen en passngiers die nu reeds over hier (Rotterdam) gaan, meer dan voldoende zijn," nemen wij gaarne aan, maar het overtuigt ons nietdat het doeltreffend is booten te bouwen klein in verhouding tot het klein verkeer dat nu is. Wanneer men niet een aanzienlijk deel van de passagiers en de goederen, die thans uit engelsche, noord-duitsche en fransche havens vertrekken, naar hier trekt, is bet doel onzer stoomvaart gemist en de on derneming mislukt. Want het doel is niet, te vervoeren wat men heeft, maar het vervoer te verkrijgen dat men nog niet heeft. Om nieuwe kalanten te trekken, I moet men hnn de zekerheid verschaffen dat zijvan den beginne af, op beschikbare ruimte kunnen rekenen en niet afhankelijk zijn van hetgeen overschiet, na aftrek der goederen en passagiers -die nu reeds over hier gaan." Door ruime gelegenheid aan te bieden alle'én zal een ruim vertier mogelijk worden. Is echter de hoofdreden waarom Rotterdam booten van klein kaliber en geringen diepgang kiest niet deze, dat grootere en dieper gaande booten niet te Rotterdam kunnen komen? En bewijst dit alweder niet, dat Rotterdam voor uitgangspunt eener transatlantische stoomboot- dienst veel ongeschikter is dan Vlissingen, daargelaten nog het niet minder groot i bezwaar, dat Rotterdam des winters, bij besloten water, ontoegankelijk is, terwijl Vlissingen eene in alle maanden des jaars openc havenstad is? Wij komen nu tot het laatste en zekerlijk niet het minst aan bedenking onder hevige punt: aan de door het rijk te geven subsidie. Is deze subsidie voor het welslagen der onderneming noodzakelijk? Is deze onderneming van zóó groot publiek belang, dat zij deze uitgaaf ten koste van 's lands kas wettigt? Wij zijn overtuigd dat, zal de onderneming welslagen, eene subsidie, gedurende - de eerste jaren, onmisbaar is. De schaal, op welke, ook naar onze meening, dezo transatlantische stoomvaart moet ingerigt wordeneischt reeds terstond aanzienlijke kapitalen. Eer deze nieuwe lijn algemeen bekend, als solide en in soliditeit met andere concurrerende lijnen gelijkstaande erkend is, eer de stroom der landverhui zing dezen nieuwen uitweg over ons land gekozen heeft en de lijn Vlissingen—New- York voor het verkeer tusschen Europa en Amerika eene werkelijk gevestigde en winstgevende lijn geworden is, zal, voorzien wij, menig jaar verloopen. Ue eerste jaren zullen vreezen wij verliesgevende jaren zijnen wordt deze onderneming niet gesteund, dan is er alle kans dat de kapitalen zullen verbruikt zijn op het tijdstip dat de onderneming zou beginnen vruchten af te werpen. In deze onmis- 1 baarheid der subsidie ligt echter hare regtmatigheid nog niet opgesloten en de Staat is zeer zeker niet verpligt eene zaak te steunenten einde het verlies te dekken dat de ondernemers lijden gedurende den tijd dat de onderneming geene winst ople vert. De regtmatigheid der rijkssubsidie ligt voor ons dan ook volstrekt niet in het belang van hen die deze zaak ondernemen, al hebben zij er het eerste en onmid dellijk voordeel van, maar in het middellijk voordeel dat het land er van zal pluk ken wanneer deze onderneming haar doel bereikt. Het doel isverlevendiging van onzen handel, en verlevendiging van onzen handel is vermeerdering der algemeene welvaart. Een handel die gezond en krachtig is heeft geene kunstmatige opwek- j kingen en prikkelingen noodig, maar onze handel en wij verwijzen hier naar hetgeen wij boven daarover gezegd hebben is niet gezond en niet krachtig. Het ontbreekt hem aan de kracht, althans aan de wilskracht, om, uit eigen beweging, zich uit zijnen staat van kwijning te verheffen. Juist omdat hij niet gezond is en niet krachtigis de leefregel der gezonden en krachtigen voor den nederlandscheu handel niet geschikten heeft hij behoefte aan deze tijdelijke opwekkingen en prik- i kolingen die in normale toestanden het gestel bederven in plaats van het te sterken. Den staat van kwijning waarin onze handel verkeert moeten wijhoe bedroevend de erkenning zij, niet pogen te ontkennen of te verbloemen. Wanneer er middelen bestaan om die kwaal te genezen, om den handel gezond en krachtig en daardoor i het land meer welvarend te makenmogen wij niet aarzelen ze aan te wenden. 1 Wij zien in de oprigting eener nederlandsch-amerikaansche stoomvaartdienst een middel dat krachtig zal kunnen werkenomdoor zijnen gezigtskring te verruimen en hem nieuwe wegen en markten te openen onzen handel met een nieuwen geest j te bezielen. Wij zijn tevens van oordeel, dat, zonder subsidie uit 's lands kas, alle pogingen om een doeltreffende stoombootdienst van hier naar Amerika in het leven te roepen, zullen blijken op te leur stelling en mislukking uitte loopen. Wanneer wij, eindelijk, de som, voor deze proefneming gevraagd, vergelijken met de resul taten welke uit deze onderneming, indien zij haar doel bereikt, voor het land zullen voortvloeijenkomt deze uitgaaf, welke wij gerust onder de meest reproduc tive uitgaven durven rangschikkenons voor hare bestemming eer te bescheiden voordan overdreven. Op al deze gronden meenen wij de medewerking der Tweede Kamer tot de uit voering van het voorstel van den heer 's Jacob c. s. zeer ernstig te mogen en te moeten inroepen. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden Leiden, 11 April 1871. J. I. VAN WENSEN, plaatsv. Voorzitter. W. C. D. OLIVIER, Secretaris. LEIDSCHE SCHOUWBURG. „De Bedelares", drama in 5 bedrijven. Met veel genoegen zagen wij eene voorstelling van liet Nationaal Tooneel- gezelschap van Antwerpen aangekondigd, wel wetende dat het eenige goede elementen bevat, en vooral in Mej. Beersmans eene kunstenares bezit, die vele bekende actrices in de schaduw stelt. Het drama "De Bedelares", dat op de affiches als beroemd, wordt aangeduid, zal dien roem (wanneer die niet geheel in de verbeelding der looneeldirecties beslaat) zeker meer ver schuldigd zijn aan de uitvoering, dan aan den inhoud. Niet dat het eene immorele strekking heeft of dat men er geene goed geschreven scènes in vindt, maar het is zulk eene aaneenschakeling van toevalligheden dat hel van het werkelijke leven onnoemelijk ver verwijderd is. Men zegt wel eens, dat er dit op het tooneel zoo nauw niet op aan komt, maar wij gelooven integen deel dal waarschijnlijkheid en een natuurlijke loop der gebeurtenissen, tot de eerste vereischten van een goed tooneelsluk behooren Moge men ook eene enkele toevalligheid om het effect te verhoogen. over het hoofd zien. toch staat het vast, dat hoe meer een tooneelschrijver aan de werkelijkheid getrouw blijfthoe meer hij ook de toeschouwers op den duur boeien zal. Het hoofd-idée van het drama: «De Bedelares", is gelijk aan dat van «Men- i schenhaat en Berouw" en van «Suzanna Imbert", ook wel bekend onder den titel van «De koopman van Antwerpen" in welke beide stukken eene vrouw, die haar echtgenoot verlaten heeft en met een minnaar op den loop is ge gaan. na velerlei beproevingen vergiffenis verwerft. Een dorpssmidJan-Paul Berghenzendt zijne vrouw voor hare gezondheid naar een badplaats (nogal deftig voor een smid!) waar zij verliefd raakt op een graaf van Rhendorf. Zij komt 's nachts thuis om haar dochtertje voor het laatst te zienof ook wel om het mee te nemenmaar wordt overvallen door hare schoonmoeder en daarop door haar man, die met de diligence vertrok om haar te halen, maar denkelijk te laat kwam, en de bekentenis harer schuld heeft afgeluis terd. Vervolgens is zij de minnares van Rhendorf, maar deze zendt haar na vier jaar weg. Juist als dit geschiedt wordt zij, voor een venster staande om haar dochlerlje te zien passeerendoor een bliksemstraal van het ge zicht beroofd. Zij wil zich van kant maken, maar dit mislukt. Haar man doodt in een tweegevecht den verleider en even vóór dat men hem in hech tenis neemt, is hem zijn dochlerlje door kermisvolk ontstolen. De kinder dief komt toevallig in dezellde staden in dezelfde herberg, waar Margaretha, de blinde bedelares zich bevindt, en vermaant weer heel toevallig in haar bijzijn het meisje om niet te vertellen, dat hij haar te Dresden gestolen heeft. De moeder hoort dat, bevrijdt haar kind uit de booze handen, en wordt door bemiddeling van een predikant weer in genade aangenomen, terwijl Jan-Paul de vrijheid terug kreeg door voorspraak van de gravin Rhendorf. die ook toevallig eene groole vriendin van Jan-Paul's moeder is. De auteur heeft blijkbaar alleen ten doel gehad om de aclricc. die de hoofdrol vervult, gelegenheid te geven haar talent te tooncn, en Mej. Beersmans heelt van die gelegenheid op de meest éclatante wijze gebruik gemaakt, liet geheele stuk door was haar spel, zoowel spraak als mimiek, natuurlijk en tevens gevoelvol, zonder dat zij in hoogdravenden declamatie-toon verviel. Hare beste momenten waren hare bekentenis aan hare schoonmoeder, hare scène met Jan-Paul toen zij de kwetsuur aan zijn hand bemerkte, alsmede het terug vinden van haar kind en het laatste tooneel van het drama. Hare blindheid wist j Dat volharding en energie gewoonlijk goede vruchten opleveren, bewees ons gisteren onze geachte stadgenoot A. van Iperenchirurgijn en vroed- meester alhier, die, in weerwil van zijne buitengewoon drukke werkzaam heden, toch altijd nog tijd genoeg vond, om zijne akademische loopbaan, vóór jaren begonnen, ten einde toe te volbrengen en den doctoralen graad mocht verwerven. Dit voor 's mans lecflijd (55 jaren) buitengewoon feit verzekert hem onze bijzondere hoogachting en wij wenschen hem gaarne toe, dat hij nog een aantal jaren, met vrucht voor de menschheid, van den gisteren verkregen titel moge gebruik maken en dat hij nog lang moge ge spaard blijven voor de wetenschap en voor zijn gezin. Leiden. 18 April 1871, T. zij zeer natuurlijk na te bootsen. De heer llendrickx was in hel begin wat slijf, maar stelde later den braven, belcedigden echtgenoot uitmuntend voor. Vooral geldt dit voor zijne droefheidtoen hij meende dat Margaretha dood was. Ook mogen wij Mw. Daenens als Theresa, wegens haar spel in het lc bedrijf, niet vergeten. Graaf Rhendorf voldeed ons niet bijzonder. Onder degenen, die nog vermelding verdienen, behoort ongetwijfeld de lieer Daenens als de kinderdief. Zijn kermisverlooning was alleraardigst. Leiden, 18 April 1871. INGEZONDEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1871 | | pagina 3