boe de minister toen over oprigling van meisjesscholen dacht. Heigeen thans gevorderd en beproefd wordt, eischt, zoo men rijkssubsidie verlangt, j een nader onderzoek. Het moet in aanleg en bestemming een ander onder wijs zijn, dan hetgeen bij de wel is geregeld. Men make een matig begin, j en zoodra de proefneming tot eenige vastheid of rijpheid is gekomendan zal. indien de behoefte aan uitbreiding blijkt, hulp, zoo noodig, met meer grond gevraagd en verleend kunnen worden. Lager onderwijs. Hetgeen hier met betrekking tot de bezwaren omtrent de regeling van het lager onderwijs is medegedeeld, doet zien, hoe de gevoelens, zelfs in eene enkele der afdeelingen van de kamer, uiteenloopen en hoe moejjelijk het alzoo voor de regering wezen zoumaatregelen tot oplossing dier bezwaren te beramen. Welligt zijn zij, die met het beslaande geen vrede hebben, in dat opzigt gelukkiger en bereid hel initiatief te nemen. Zij zullen den minister genegen vinden lot wezenlijke verbetering mede te werken. - Armwezen. Geene wetsbepaling vcrpligl de provinciënvoor verpleging van behoeftige krankzinnigen aan gemeenten subsidiën te verleenen. De provincie Zuidholland, subsidie aan onvermogende gemeenten verleenende, kan alzoo niet geacht worden niet in overeenstemming met de wet te han delen. Nijverheid. De internationale tentoonstelling te Londen van voor werpen van nijverheid, wordt reeds den I*1"1 Mei geopend, zoodat uiltrek king van gelden op deze begrooling geen doel meer zou treffen. Over het algemeen is in de laatste jaren het gebruik van tentoonstellingen te sterk overdreven, dan dat de regering zich geroepen zou kunnen achten, daartoe telkens mede te werken. Er kunnen echter gevallen zijnwaarin ons land bij zulke gelegenheden vertegenwoordigd behoort te worden, en dit zonder bijstand der overheid niet mogelijk is. Om die gevallen te kunnen onder scheiden behoudt de minister zich raadpleging met organen der nijverheid voor. Aan het verslag der commissie van rapporteurs van de eerste kamer der staten-gcneraal, over de ontwerpen van wet tot vaststelling van de hoofd stukken II der begrooting van Ned.-Indië voor het dienstjaar 1871, worden de volgende hoofdpunten ontleend: Na al hetgeen omtrent de Indische begrooling. zoowel in de tweede kamer hjj herhaling, als in deze kamer, reeds verhandeld is, achtten al de leden eener afdeeling het onnoodig daaromtrent op nieuw in breedvoerige alge- meene beschouwingen te treden, lil twee andere afdeelingen waren er leden, die meer algemeene financiële bezwaren mededeelden. Men vreesde voor lang- zamen ondergang der suiker-cultuur, zonder voldoend equivalent voor de schatkist uit eene cventuële verhooging der landrente. Dit gevoelen, door enkele leden medegedeeld, gaf aanleiding dat men in eene afdeeling alge meen de vraag wensclile gesteld te hebben, welke de plannen der regering zijn met betrekking tot de suiker-industrie. Ook andere leden waren van meening, dat Indië jaarlijks eene billijke som tot de bêhoelten van het moe derland moet bijdragen, en meenden dat de vorige minister van koloniën het belang van Indië te veel op den voorgrond, en dat van Nederland te zeer op den achtergrond heeft gesteld. Met betrekking tot de op nieuw voorgedragen hervorming der Preanger-regentschappen zijn uit het constitu tioneel oogpunt verschillende beschouwingen gewisseld. Eenige leden ver klaarden dat zij nog geen berouw gevoelden over de afkeurende stem dobr hen tegen de vroeger ingediende begrooting uilgebragt. Andere leden ver klaarden volstrekt niet te deelen in de bedenkingen tegen de Preanger-rege- ling ingebragt. Zij erkenden evenwel dat de regering voorzigtiger zou heb ben gehandeld met de invoering daarvan te wachten, totdat de daartoe noodige gelden zouden zijn toegestaan. Een lid was echter van gevoelen dat de regering volkomen bevoegd was dezen maatregel te nemenhetgeen door anderen nadrukkelijk werd bestreden. De stalen-gencraal mogen niet geplaatst worden voor reeds voldongen feiten en er mag dan ook geene pressie op de vertegenwoordiging worden uitgeoefend. 's GllAVENllAGE. 31 Maart. De heer C. M. E. G. graaf van Bylandt, Zr. M\ gezant te Berlijn, is in dezelfde betrekking overgeplaatst bij het hof van Groot-Brilannië. De majoor C. J. van Orsoy Veerenvan het 3C rcg. vesting-artillerie, is belast geworden met het bevel over de te Groningen gestationeerde vier compagniën van dat regiment. De kapitein J. A. de Bergh is van het le bij het 2C rcg. vesting-artillerie overgeplaatst. De minister van binnenl. zaken zal morgen geen gehoor verleenen. Ten gevolge van het overlijden van 11. M. de koningin van Zweden en Noorwegen zijn de paleizen der koninklijke familie gesloten. Door de eerste kamer zijn heden een tiental wets-ontwerpenbetref fende onteigening van grondenverkoop of ruiling van percelen enz.aan genomen. Morgen zal de kamer behandelen het wets-ontwerp tot nadere regeling van het koloniaal batig saldo van 1866, de begroolingen voor Su riname en Curacao enz. Tegen Maandag is de begrooting van Ned. Indië aan de orde gesteld. Bij de tweede kamer is ingediend een wets-ontwerp houdende wijziging van eenige artikelen der wet van 7 April 186!), betreffende de maten, gewigten en wcegwerkluigen. Het wets-ontwerp komt voornamelijk hierop neder, dat de minister van binnenl. zaken voorstelt art. 23 der wet aldus te wijzigen, dat voor adjunct-ijker de leeftijd van achttien, in plaats van 23, en voor ijker die van twintig jaren gevorderd wordt, voorts dat de verpligting tot het bezitten van het radicaal van doctor of candidaal in de wis- en natuurkunde of van het getuigschrift van hel eind-examen der hoogere burgerschool vervalle. zake van het afstaan aan Groot-Brittannië van de Nederlandschc bezittingen ter kuste van Guinea, en zoo ja, of die schikkingen aan het parlement ter oedkeuring zullen worden voorgelegd, voordat de koopprijs betaald wordt. Lord Enfieldsecretaris-generaal voor de builenl. aangelegenhedenantwoordde daarop het volgende: Er is een conventie onderteekend. maar nog niet door de Nederlandsche kamer goedgekeurd, bepalende, dat de forten op de kust van Guinea, welke tegenwoordig door Nederlauders bezet zijn, aan Groot- Brittannië zullen worden afgestaan. Er is geen sprake van het koopen van grondgebied, en die gelden, welke voor het overnemen van materieel, enz., zouden mogen vereischt wordenzullen niet komen ten laste van 's rijks schatkist, maar zullen uit de inkomsten der Britsche nederzetting worden gevonden. F 15. A Ni KII 1.5 K. De heer Thiers heeft in de nationale vergadering medegedeeld dat de terugmarsch der Duitsche troepen ten gevolge van de wanordelijkheden in Parijs oogenblikkelijk geschorst is; dat het waar is dat op sommige pun ten de Duitsche troepen versterkt zijn maar dat op die zelfde punten ook de Fransche strijdkrachten zijn vermeerderd; dat ten gevolge der gcslotene overeenkomst de Fransche schatkist in alle requisitiën voorzien zal; zoodat de provinciën daarvan niets te lijden zullen hebben. Hij voegde er bijdat de Parijsche opstandelingen voor de vertraging der ontruiming verantwoor delijk zijn; dat de terugzending der krijgsgevangenen uit Duischland hervat zal worden, en dat met de Duilschers overeengekomen is de vijandelijke handelingen, welke mogten voorvallen, uitsluitend als daden ven opstande lingen te beschouweu. Het Joum. des Déb. geeft zijne afkeuring te kennen over de gedrags lijn. die de heer Thiers eu de nationale vergadering bij den tegenwoordigen slaat van zaken meenen te moeten volgen. Zij spreken, zegt dit blad, zeer op hun gemak over het schip la Ville de l'aris. Zij staan op het strand en wij op het dek: wij kunnen dus niet slechts toeschouwers blijven, zooals de heeren Thiers en de afgevaardigden. Blijkbaar wil hij niet met den sterken arm tusschen beiden treden; de reactie te Parijs laat hij alleen over aan de rede, het gezond versland, de vaderlandsliefde. Op die wijze wil hij de orde herstellen, llet is eene treurige illusie, en dat zij gekoesterd wordt is alleen te wijten aan het feit dat de heer Thiers, als hoofd van het uitvoerend bewind, zich niet te Parijs bevindt. Hij kan den waren toestand niet beoordeelen. Als de heer Thiers rekent dat Parijs tot onder werping zal komen zoodra het gezond verstand de overhand, krijgt, dan loopt hjj gevaar lang te moeten wachten. Volgens de Cor. Havas kan de regterzijde der nationale vergadering het tegenwoordige ministerie bijna niet meer dulden; zij heeft grooten lust met al hare magt eenen aanval daarop te doen; doch zij aarzelt, niet wetende of zij wel sterk en eendragtig genoeg zou zijn om den aanval te doen slagen. Rondom Versailles ontwikkelt zich een ontzagwekkend kamp. Van alle kanten komen de nationale garden uit de provinciën aldaar aan. Ook de marine-soldaten en de eseadrons der geregelde cavalerie, welke in de departementen gebleven waren. Al de bosschen en beemden rondom Ver sailles zijn met troepen opgevuld, die er legeren. Aan de Ind. Beige schrijft men uit Parijs dat de invloed van de dagbladpers, bepaaldelijk van de meest geachte dagbladen, bij de jongste verkiezingen gebleken is gering te zijn, en daarentegen die van meer of min geheime genootschappen van handwerkslieden zich zeer krachtig heeft doen gevoelen. Voorts zegt de schrijver dat de commune voor de meeste Parijzenaren een tooverwoord is, een talisman, eene zaak, waarvan zij de heilrijkste uitwerksels verwachten zonder bepaald te kunnen zeggen wat zij zal uitwerken en door welke middelen zij het zal doen. Groot is de magt der woorden in Frankrijk; en de onbepaaldste woorden zijn de beste. Het Joum. Off. van het centraal comité bevat een brief van den bur ger VaillaiiU, waarvan reeds met een enkel woord melding is gemaakt. Daarin komt het volgende voor: Men verzekert ons. maar het berigl is niet officieeldat de hertog van Aumale te Versailles zou zjjn. Als dat waar is, dan was dit slechts mogelijkomdat de hertog van Aumale tusschen Bordeaux en Versailles geen enkelen burger ontmoet heeft. Uit dergelijke feiten ziet men hoe zeer het zedelijk bewustzijn en het besef van burgerpligt gedaald zijn. In de oude republieken was tirannenmoord wet. Thans wordt ten gevolge van een voorgewende moraliteit zulk een daad van regtvaardigheid en noodzakelijkheid moord genoemd. Om de verdorvenen. die zich verheu gen over het monarchale verderf, om de intriganten, die er van leven, schaart zich een groep sentimenteele nietelingen. Deze verklaren dat die arme duivels van prinsen niet verantwoordelijk zijn voor de misdaden hun ner vaderenvoor hun naamhunne familieevenmin als de zoon van Tropmann daarvoor verantwoordelijk zou wezen. Zij vergeten dat de zoon van een misdadiger niet veroordeeld is door de openbare meening als hij zelf niet misdadig js', maar teregl koestert men wantrouwen jegens hem, wiens jeugd stond onder den invloed van zulke slechte voorbeelden, wiens eerste opvoeding zulk een leiding had. Zoo wekt ook een prins, zoon van een prins, die zich prins blijlt noemen en die, evenals Aumale, van wie» hier sprake is, in het republikeinsehe Frankrijk de monarchale quaestie e» de candidatuur zijner familie durft opwerpen, onzen toorn op en noopt ons straf te doen ondergaan. Verder zegt de schrijver: ét BUlTtëNLAN'DSCIIK IJKIlIGTKN ENGELAND. •LONDEN, 30 Maart. De heer Magniac heeft in het lagerhuis aan het kabinet inlichtingen gevraagd of met de Nederlandsche regering schikkingen zijn getroffen ter prinsen slechts één pligt te vervullen, namelijk hem de geregte maatschappij heeft jegens het ter dood brengen. -- Door de Parijsche afdeelingen der internationale is eene proclamatie aan de arbeiders uitgevaardigdwaarin dit genootschap zijne hooge ingeno menheid met de revolutie in de hoofdstad betuigt. PKIIN» F Ni. BERLIJN. 30 Maart. Volgens de Prov. Corr. heeft de dienst van 1870 een zuiver overscM opgeleverd van ongeveer 6 millioen rijksdaalders. Het is aan geen twijfel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1871 | | pagina 2