nmtknl.vmsciik hkuigtkx. genIschappenin verhand met heL votum der eerste kamer over de oorspron kelijk ingediende begrootingsvvetlen ontstaan, ter zijde gelalen. Wilde men nog nader de zaak len principale behandelen, ten gevolge der plaats ge had hebbende mededeeling van bescheiden bleef de gelegenheid open. Met het oog op de thans op nieuw te behandelen begroolingswetten moest het vooral de vraag zijn: is het, na het voorgevallene, gepast, wenschelijk en nuttig, dat daarop weder de posten van uitgaaf gebragt worden, tot de nieuwe regeling in de Preanger regentschappen betrekkelijk? Verscheidene leden beantwoordden die vraag ontkennend of betwijfelden althans de oppor tuniteit van dit deel der voordragt. Om verschillende redenen drongen deze leden er op aan. dat de invoering der opheffing van het Preangerstelsel tot den l",en Januarij 1872 verschoven en dus de voorgedragen begrooting zoodanig gewijzigd wierd. dat daaruit alle posten verdwenendie tot deze aangelegenheid betrekking hebben. Men voegde er bij, dat het wenschelijk ware de invoering der hervorming tot onderwerp te maken van eene afzonderlijke wets-voordragt. Daardoor zou men in de gelegenheid worden gesteld, geheel de zaak nog eens opzettelijk te overwegen en niet gedwongen worden, die in der haast bij de vaststel ling eener begrootiug te beslissen. Door de meerderheid der in de afdcelin- gen aanwezige leden werd deze zienswijze niet gedeeld. Wel verre dat uit een staatkundig oogpunt de invoering der nieuwe regeling nog in den loop van 1871 minder wenschelijk zou zijn. wordt, naar het oordcel dezer leden, door eene goede politiek en voor de handhaving van de klem van ons ge zag, het netnen van eene eindbeslissing in deze zaak, in welken zin dan ook, geboden. In strijd met hetgeen van de andere zijde was beweerd, hadden eenigen dezer leden zulke bedroevende berigten ontvangen omtrent den indrukdien het schorsen van de invoering der hervorming op de in» klinische bevolking had gemaakt, dat zij ook daarom de reeds eenmaal uit gevaardigde ordonnantiën hoe eer hoe beter in werking wilden zien treden. De regering, die bij het opstellen harer memorie van toelichting omtrent dien indruk nog niet was ingelicht, zal daarover thans wel uitvoerige offi ciële berigten hebben ontvangen. Is dit het geval, dan acht men mede deeling van den inhoud, des noods bij de openbare beraadslaging, zeer wenschelijk; althans voor zoover die inhoud voor openbaarmaking vatbaar zij. Terwijl de meerderheid alzoo. om de opgenoemde redenen, met name ook ter handhaving van ons gezag, van meening was, dat. welk tijdstip ook voor de invoering der hervorming bepaald worde, daaromtrent thans eene beslissing moest worden genomen, erkende zij gaarne, dal aan de in voering Ie midden van het dienstjaar practische moeijelijkheden verknocht zijn. Daarom ook hadden deze leden gewcnscht. dat de minister van kolo niën onmiddellijk na zijne optreding de Indische begrooting had ingediend, zoodat de kamer reeds veel vroeger tot de behandeling daarvan kon zijn opgeroepenwaardoor de bedoelde bezw aren misschien niet geheel wegge nomen maar toch verminderd zouden zijn. 's GRAVENHAGE, 10 Maart. Tot Nederl. consul voor Oost-Friesland te Einden is benoemd de beer II. brons. - - De minister van koloniën zal Woensdag aanst. geen gehoor vcrlcenen. In de zitting van de tweede kamer van heden was aan de orde de interpellatie van den heer van Ilonten, gerigt tot den minister van justitie, betreffende den reglstoestand der arbeidersverenigingen welke loonverhbo- ging ten doel hebben en de voornemens der regering ten aanzien der op dat stuk beslaande wetgeving. Na den stand der zaak te hebben uileenge-. zet en betoogd te hebben dat het daarheen geleid moet worden dat men kan zeggen: de wetgever heeft geen schuld aan de bestaande moeijelijkhe den waarmede de arbeidende klasse te kampen heeft, vroeg hij: of de rege ring van oordeel is dat de artikelen 414416 Code Pénal en de artikelen 19 en 20 der wet van 6 October 1791 concernant les biens en usage ruraux et la police rurale, kunnen behouden blijven. Aan die vraag knoopte hij nog eene tweede vast: Zoo neen, is de regering dan voornemens in deze zitting een voorstel lot afschaffing dier wetsbepalingen te doen? De minister van justitie zeide, dal het hem zeer aangenaam was, de eerste maal, dat hij geroepen was van deze plaats hel woord te voeren, dat het hier een onderwerp geldt, hetwelk scheel zijne sympathie wegdroeg, liet geldt hierbij eene vraag, die vooral met deze interpellatie in verband staat, in hoever namelijk de arbeidende klasse belangstelling verdient. Wie onzer zal geen belang stellen in die klasse, welke zoozeer bijdraagt tol de welvaart van het volk Wie zal niet gaarne dat helang voorstaan Eene belangrijke vraag is door den heer van Houten behandeld: en zij geeft aanleiding lot velerlei beschouwingen. Maar men komt daarbij op een terrein, dat met omziglisheid moet worden betreden, omdat men zoo ligt op dwaalwegen zou kunnen geraken, en stappen daarop zou kunnen zetten, die nadeclig konden uilloopen en alligt teleurstelling zouden baren. Bij zijne komst aan liet departement, vond de minister vele ontwerpen in meer- of minderen staat van wijzen. Hij behoeft niet te beloogcn. dat in den korten tijd, dat hij deze portefeuille waarnam, hij niet de gelegenheid heeft gehad al die verschillende wets-ontw erpen in bijzonderheden na te gaan. Dus moest hij eene keuze doenwelke de meest dringende was. En dan bevond bij 1». de consulaire regtsmagt; 2". de tienden, en 3". de regterlijke organisatie. Maar hij vond ook eenigc kleinere ontwerpen en daartoe behoort de ophef fing of wijziging der door den heer van Houten aangehaalde artikelen van de strafwet, gelijk mede van de artt. 19 en 20 van den Code Rural en de aanvulling en uitbreiding van art. 437 van dien zelfden code. Hij acht de spoedige behandeling wenschelijk, maar de kamer weet, dat door zijn voor ganger een staats-commissie is benoemd, om een nieuw wetboek van straf- regt zamen te stellen. Nu heeft hij gemeend die commissie te moeten hoo- ren over deze beide wets-ontwerpen. die van den raad van state zijn terug ontvangen, maar die hij geoordeeld heeft, niet in denzelfden staal te moeten aanbieden. Het is zijn stellig voornemen die beide ontwerpen spoedig aan de kamer in te dienen, en als hij zegt spoedig, dan is de ware beteekenis daarvan een niet te lang uitstel. Of de zaak nog in deze zitting door de kamer zal kunnen worden behandeld is natuurlijk builen hem. Op ecue nadere gedane aanmerking van den heer van Houten verzocht de minister de beloofde ontwerpen af te wachten, om daarna over den in houd en de strekking te oordeclen. De kamer heeft zich daarna bezig gehouden met het opmaken eener aan bevelingslijst voor de vervulling der vacature in den beogen raad. Gekozen werden: eerste candidaal. de heer mr. G. Malthes, raadsheer in het prov. gereglshof iu Zuidholland; tweede candidaat. de heer mr. G. A. Fokker, oud lid der tweede kamer; derde candidaat, de heer mr. F. B. Coninck Liefsting, regter in de arrond.-regtbank te Leiden; vierde candidaat, de heer mr. A. W. Wichers. president van de arrond.-regtbank te Utrecht; vijfde candidaat de heer mr. P. S. Noyon, raadsheer in het prov. geregtshof van Noordbolland. Naar men verneemt bestaat bij de commissiën van rapporteurs over de ontwerpen der staalsbegrooting voor 1871 het voornemen om, even als dit nu ten aanzien van de Indische begrooting is geschied, dadelijk eind verslagen op te maken, ten einde de beraadslagingen eerst over de In dische- en daarna over de staatsbegrooting achtervolgens kunnen worden gehouden. ENGELAND. LONDEN 9 Maart. Volgens de Times is het tegenwoordige ministerie van Portugal be dacht op het verbeteren van 'slands financiële gesteldheid; en er is aange kondigd dat de coupons der buitcnlandsche schuld van Portugal voortaan om de 3 maanden, en niet meer aan het eind van ieder half jaar, betaald zullen worden. Te New-Castle-on-Tyne heeft een duizendtal arbeiders het werk ge staakt, omdat hun patroon weigerde wekelijks, in plaats van om de veer tien dagen, het loon te betalen. Sedert Mei 1869 wordt bij het Engclsche leger tegen dronkenschap het systeem van geldboeten toegepast; aanvankelijk bij wijze van proefneming. Andere straffen, politie-kamer enz. baatten toch niets. In Mei 1870 bleek het dat men aan boeten ruim 150.000 gulden verzameld had, waarvan het wapen der cavalerie er 4000 had bijgedragen, de artillerie ruim 11000. de genie 3500, de infanterie ruim 106,000. Dit geld wordt verdeeld onder de manschappen die bij het einde van 't jaar in geheel niet beboet zijn geweest. De cjjfers zijn vrij hoog. maar toch bevindt men dat dit systeem zeer goed werkt en dat de dronkenschap onder de militairen sterk aan liet afnemen is. FRANKRIJ K. De commissie der nationale vergadering, welke met liet onderzoeken van 's lands financiële gesteldheid belast was, zegt in haar rapport, dat de voor den oorlog gedane uitgaven meer dan 2000 millioen francs bedragen; dat de voorschotten door de bank van Frankrijk gedurende den oorlog ge daan een bedrag van ruim 900 millioen frs uitmaken, en dat, indien de oorlog ware voortgezet, er slechts tot den 6drn dezer middelen te vinden zouden geweest zijn om in de dagelijkschc uitgaven te voorzienvan 6 Maart af zou er dag op dag eene som van 8 a 10 millioen frs te kort gekomen zijn. In de nationale vergadering te Bordeaux heeft een der leden voorge steld de wetten, waarbij het regt van vereeniging beperkt wordt, af te schaffen. Op eene aanmerking van den heer Germain antwoordende, zeide de heer Thiers dat de uitgaven voor den oorlog buiten Parijs meer dan 1100 millioen bedroegen. Bij het voortgezette onderzoek der geloofsbrieven heelt de commissie voorgesteld de verkiezing van Garibaldi te vernietigen, daar hij de vereischle hoedanigheid van Franschman mist. De heer Victor Hugo hield daarop eene gezwollen lofspraak op Garibaldi, die tol onstui mige tooneeleu aanleiding gaf. te midden waarvan de heer Hugo verklaardt zijn ontslag te nemen en de vergadering verliet. Ook tusscheu den gene raal Ducrot, die gezegd bad dat hij dood of als overwinnaar in Parijs teru; zou keeren, en eenige afgevaardigden hadden levendige woordenwisselingen plaats, die den heer Langlois aanleiding gaven om de afgevaardigden lot meerder gematigdheid en onpartijdigheid te vermanen. Omtrent de verkie zing van Garibaldi werd nog geen besluit genomen. Ook aangaande liet besluit der afdeelingcn over de quaestie der verplaatsing van den zetel der vergadering bestaat nog onzekerheid. In de woelziekste wijken der hoofdstad, Belleville, Montmartre en la Villette, is de nationale garde blijven volharden in bel bezetten van zekere punten en het doen van dagelijksche dienst, zonder daartoe geroepen t< zijn. Zij geeft voor zulks te doen lot beveiliging der republiek, welke door heimelijke plannen van de monarchale partijen wederom in ernstig gevaar zou verkeeren. Misschien bestaat er voor hen eene andere en welligt meer afdoende redennamelijk dat zij in bet genot van de dagelijksche soldij van anderhalven franc blijvenzoo lang zij voortgaan werkelijke dienst te ver- rigtcn. De regering acht het raadzaam in die omstandigheden inschikkelijk heid te betoonen en veel door de vingers te zien. Doch zij zoekt allengs te geraken tot vermindering en intrekking der bedoelde soldijwelke vele handwerkslieden onder het beleg hebben geleerd als een vast bestaanmiddel te beschouwen. Men zal die toelage slechts trapsgewijze verminderend hoopt de zaak, zonder botsingen, lol een goed einde te brengen. Aan liet te Parijs gevestigde comité voor de openbare gezondheidsbe langen zal een raad van doctoren worden toegevoegdom al die maatrege len te nemen en tot uitvoering te brengenwelke noodzakelijk geacht wor den tot zuivering van de omstreken van Parijs en vooral van Versailles. De Siècle geeft de volgende schildering van de zitting der national! vergadering, tijdens de lieer Conti aldaar eene poging deed den voormalige! keizer te verdedigen. Nooit is het een schilder, nooit een bekwaam stof feerder in de gedachte gekomen zulk een tafereel te schetsen. Al de afge vaardigden stonden overeind, de aandrang van hel verontwaardigd geweten was onwederstaanbaar; zevenhonderd afgevaardigden, schreeuwende, mei hunne hoeden zwaaijendc, in koortsachtigen toestand, diep geschokt, vast beraden, en roepende: "Vervallen van den troon!" Op de tribune de lieer Conti, koud en doodsbleek, de knijpbril op den neus, mager, onheilspellend <n kluchtig tevens, als een figurant in de opera, die een inquisiteur voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1871 | | pagina 2