die Parijs nu gedurende twee maanden heeft ingesloten, uit hare stellingen te verjagen? Het antwoorddat hierop moet gegeven wordenluidt niet gunstig voor Frankrijk. Zelfs het leger aan de Loire, aan welks zamenstelling reeds zoolang is gearbeid hetwelk naar het beweren der Franschen tot op een sterkte van 300,000 a 140,000 man was gebragt, waarop regering en natie hare hoop hadden gevestigd, dat leger is niet krachtig genoeg geweest, of het heeft geen geestkracht genoeg bezeten om voordeel te trekken uit de overwinning, welke het op den 9den heeft behaald. Ware dit niet bet geval geweest, dan zou von der Tann op zijn weg naar Toury zjjn aangevallen, of hij zou zich daar onmogelijk hebben kunnen vestigen; hij zou des daags na het gevecht niet hebben kunnen berigten: de vijand is niet opgerukt. Had het den Franschen niet aan kracht of aan energie ontbroken, dan zou generaal Aurelles, of wie te Orleans over de Fransche troepen het bevel voerde, de gunstigste gelegenheid, welke een overwinnaar ooit kon verkrij gen om zijn tegenstanderdie reeds op de vlugt is geslagenvoor goed te vernietigen, niet ongebruikt voorbij hebben laten gaan. IKClEZOliDEX. DE JACHT. {Vervolg.) Tot nu toe hebben wij over de jacht sprekende, bijna uitsluitend de denk wijzen van anderen medegedeeld. Daarmede bedoelden wij evenwel niet om voor ons zeiven een bolwerk op te werpenalvorens den aanval té onder nemen tegen een vermaak dat in de schatting der wereld hooger dan eenig ander, dat als vorstelijk staat aangeschreven. Want door de kracht die uit ware overtuiging geboren wordt, gevoelen wij ons volkomen in staat om zeiven daartegen te velde te trekken. Niettemin verheugt het ons op Mon taigne, Fénelon, Lamartine, Heine en vele anderen als onze geestverwanten te hebben kunnen wijzen; wij gevoelen 't gewicht van dat bondgenootschap in den strijd waartoe wij geroepen zijn. Vele onzer lezers zullen wij mogeljjk in 't harnas jagen, wanneer zij begrijpen dat ook wij het jachtvermaak onvoorwaardelijk afkeurengram storig, of uit minachting de schouders ophalend, zullen zij wellicht deze Wadzijde ter neder leggen, en de Spreuk: die te veel bewijzen teil, bewijst niets, op ons van toepassing achtende, zulllen zij beweren dat geen ver standig. geen onbevooroordeeld mensch zal kunnen volhouden het ongeoor loofde van iets, dat in alle eeuwen heeft bestaan en immer in eere is ge houden; iets, dat om duizenderlei redenen altijd zal blijven bestaan; iets, dal in de allereerste plaats gewettigd wordt door de schade die 't wild aan het plantenrijk toebrengt. Wie ge ook zijt, die zoo denkt, wij bidden u trek geen conclusie vóór dat gij deze bladzijden hebt gelezen, opdat niet uw oordeel blijke vooroordeel te zijn. Onzerzijds stemmen wij u gaarne toe dat bijna al de motieven door u aangehaald ter verdediging van de jacht, waarheid bevatten. Slechts éene zaak hebt ge daarbij over het hoofd gezien: wij betwisten aan het jachtvermaak, maar geenszins aan de jacht, het recht van bestaan. De wijde klove die daar tusschen ligt, zal bij nadere beschouwing spoedig in het oog vallen. De jachtdat is het beoorlogen van dieren die den menstli vijandig of zijn eigendom nadeelig zijn, of die hem tot levensonderhoud kunnen ver strekken, is weinig minder oud dan het mensehdom. Immers in de grijze oudheid toen de verscheurende dieren in oneindig grooter aantal dan thans aanwezig waren, toen de nu tamme of huisdieren in wilden staat leefden en de menschen nog dun gezaaid warenwas voor laatstgenoemden de jacht eene voorwaarde van bestaan, eene noodzakelijkheid, eene alleszins prijzenswaardige daad. Hoezeer nu in den loop der eeuwen de verhouding van den mensch tot de dieren ontzettend is veranderd, toch blijft de jacht, zoo als wij ze omschreven, volkomen geoorloofd; want ook thans nog is zij plichtsvervulling jegens de maatschappijwanneer zij ten doel heeft het uilroeien van gevaarlijke of schadelijke dierenen ook thans nog is zij een eerlijk middel van bestaan wanneer zij ten doel heeft van de gedoode dieren een voordeel te trekken dat met het algemeen belang niet in strijd is. Doch het axioma dat de jacht volkomen geoorloofd en in vele gevallen noodzakelijk is, bewijst volstrekt niet dat zij eene edele bezigheid daarstelt, en evenmin dat zij een bedrijf is, geschikt om den mensch in zedelijkheid of beschaving te doen toenemen. Immers het (on)recht van den sterkste of den slimste te doen gelden, te dooden, bloed te vergieten, alle medelijden te smoren, ook jegens onschuldigeweerlooze schepselendeze zijn de eischen welke de jacht den mensch stelt en waardoor ze hem tot een geweldenaar maakt. De jacht komt dus als handwerk zeer nabij aan dat van slachter, vilder en poelier, en uit die verwantschap vloeit Toort dat even als laatstgenoemde handwerkslieden, juist ten gevolge van hun dagelijkschen arbeid, op een zeer lagen trap van beschaving en zedelijkheid staan2) ook de jager van beroep gewoonlijk een niet veel hooger zedelijk standpunt bereikt. Wil men zich hiervan overtuigenmen stelle onderzoek in naar de omstandig heden waarin de echte jagers, de zoogenaamde broodjagers, dat zijn zij die uilsluitend door de jacht hun kost verdienen, zich gewoonlijk bevinden, en 't zal blijken dat zulke personen niet alleen zelden of nooit tol een noe- menswaardigen trap van welvaart komen, maar, en hierdoor zal ons bewe ren gerechtvaardigd wordendat zij bijna zonder uitzonderingweinig ontwikkelde, ruwe, zedelooze menschen zijn, die het jachtbedrijf bij de hand hebben genomen uit ongeschiktheid of onwil om eene andere kost winning uit te oefenen. Verder zal blijken dat velen hunner terecht staan aangeschreven als verdachte lieden, dat de meeste tevens stroopers, alias wilddieven zijn, en eindelijk dat bijna allen de reputatie van vechtersbazen, twistzoekers en drinkebroers bezitten. Wil men ons tegenwerpen dat het ongerijmd is om een eerlijk handwerk te willen beschouwen als de onvermijdelijke oorzaak van zedelijke verbastering; wij antwoorden: waar feiten spreken zijn tegenwerpingen van weinig be- teekenis. Doch vraagt men ons naar de oorzaak van het onloochenbaar feit dat 't jagersbedrijf ongunstig werkt op 'smenschen zedelijkheid, ziehier ons bescheiden gevoelen: Medelijden, dat is zelf te lijden door het lijden waarvan wij getuigen zijn of kennis dragen, is de eenige oorspronkelijke, mensclielijke deugddaaruit ontwikkelen zich alle andere deugden. Het medelijden nu, door de natuur den mensch ingeplant, moet reeds in hooge mate verkracht zijn, eer hij er toe komen kan om gevallen van zelf verdediging uitgezonderd moedwillig lijden te veroorzaken, om bloed te vergiëten. Is dit evenwel geschiedt, kan hij zonder aarzeling 't weerlooze rund slachten't bevallige hert nedervellendan is bij hem de grond ver zwaktzoo niet ondermijnd, waaruit alle deugden moeten voortspruiten: en hoe meer bloed hij vergietdes te meer behagen zal hij scheppen in het moorden, ten koste van al wat goed en edel was in zijn binnenste, des te minder vatbaar wordt hij alzoo voor veredelende indrukken. Niet alleen op individu's - te beginnen met Nimrod en Ezau is dt waarheid van toepassing; de geschiedenis bewijst dat de volken der oudheii die zi,ch uitsluitend op de jacht toelegden, niets dan' geweldenaars zj gewordenen van de aarde zijn verdwenen zonder iets degelijks achter laten. Terecht zegt Michelet in zijn werk L'oiseau: //Wee den ondankbar volken! Onder die benaming bedoel ik de jagersstammen, omdat zij zornl begrip van dankbaarheid voor de vele weldaden die men aan de dier verschuldigd is, deze onophoudelijk beoorlogen en uitroeien, ook dan \v; neer de noodzakelijkheid dien ongelijken strijd niet wettigt. Een vreesel oordeel is door hunne levenswijze over die volken uitgesprokenzij hebl niet medegewerkt tot de ontwikkeling des menschdoms; zij hebben ni I toegevoegd aan het erfdeel van beschaving dat elk menschengeslacht i zijne voorgangers ontvangt, om het vermeerderd agn zijne, nakomeling achter te laten. Men geloove toch niet dat uil een jagersvolk zich ei landbouwende natie ontwikkelt; dit is nooit geschied en kan ook nimn plaats hebben. Te moorden en vermoord te worden is het noodlot eiken jagersstamop dien regel bestaat geen uitzondering." Wilm deze gestrenge uitspraak bevestigd zien door feiten ontleend aan geschiedenis van minder verwijderde eeuwen; men lette op den oorspri" kelijken. Amerikaanschen volksstam der Roodhuiden. In krachligen lichaai bouw, in moed en energie doen ze onder voor geen natie ter wereld; di hardnekkig blijven ze in de jacht hun eenig middel van bestaan zoeken, daarom worden ze verdrongen, overwonnen, langzaam uitgeroeid door;! den die, wat kracht en heldenaard betreft, verre achter hen staan, door landbouwende kolonisten uit Europa. Onder deze benaming verstaan wij minder den vleeschUoutver die als chef ii zaken bestuurt, en wiens bezigheden grootendeels bestaan in het gaan koopen; veeboekhouden enz. dan den slachtersknecht die de bloedige werkzaamheden in slachthuis dagelijks met eigen hand verricht. 3) Vele rechtsgeleerden..-. wij noemen, slechts A. Godin, advocaat te Fat-ijs, i( 1866 overleden, in Le protecteurVami et le législateur des animauxen dr. I.ij s ner, Hofraad te Munchen, in 1867 overleden, in Hauptgebrechen der Erziehung hebben in cijfers aangetoond dat slachters grooter contingent leveren aan de bet king van deportatie-kolonies en gevangenissen dan andere gezeten handwerksliei 'c Bekend is de bloedige rol i die zij in de Fransche revolutie hebben vervuld. 10 Gewezen vonnissen in strafzaken door het Kantongeregt te; Leiden, e den J2den November 1870. j 3 wegens buiten de daargestelde waterplaatsen (urinoirs) datgene veri 0 te hebben, waartoe die inrigtingen bestemd zijn. 1 wegens het baggeren in den singel zonder pachter of diens bedje n te zijn. ,1, 1 wegens het inrijden van de Donkersteeg in verboden rigting. 3 wegens het werpen van vuilnis in het water. 6 wegens het baggeren zonder consent van het hoogheemraadschap ,E Rijnland. 1 wegens het rijden met twee ongemuilbande honden. 1 wegens het op straat laten staan van een paard los en zonder toezj 1 wegens het rijden over de klinkerslraat. 1 wegens het laten losloopen van een hond als trekhond gebruikt. Geliouden Verhooping van onroerende goederen, in het Ileeren-Logement aan den Burg, Vrijdag 18 November. Notaris J. A. Piujk. N°9. 1 tot 14. "Verschillende partijen Bosch-Bouw- en Geestland, oi Noordwijkerhoutgecombineerd. Opgehouden op 20155. N*. 15. 81 perceel Wei- of Hooiland, in den Warmonderdamschen polder, onder!" senheimSectie B, nos. 201 tot en met 205. Kooper F. J. B. Westerwfli il te Amsterdam, ƒ11100. N». 16. Een perceel Wei-of Hooiland, in Warmonderdamschen polder, onder SassenheimSectie B, n°'. 206 enj, Kooper C. J. Speelmante Sassenheim. ƒ4400. - N°. 17. In bod gebragl ƒ6900 en niet gemijnd. - N». 18. Een perceel Wei- of Hooiland,, in Warmonderdamschen polder, omtrent de Laan van oud Alkenjadeoi Sassenheim, Sectie B, nos. 210 en 211. Kooper J. Elstgeest, te Sassenh t< ƒ5900. N°. 19. Een perceel Wei- of Hooiland, gelegen als voren, oi Sassenheim. Sectie B, n"9. 215,216, 217 en 218. Kooper. P. van Niekerk aid e ƒ6400. N°. 20. Een perceel Teelland, in het buitenwater, onder de meente Sassenheim, Sectie B, n". 522 en 523. Kooper C. J. Speelman 11 daar. 1525. 1' Notaris Mp. II. Obreen. Een achtkanten Houtzaagmolen, met twee KnechtswoningenHoutloodi d Schuren, Heerenhuizing, met Boomgaard en Moestuin, een partij Weill en vier Arbeiderswoningenalles in den grooten Westeindschen poll tl; omtrent de Noordbuurt, onder Soeterwoude, wijk En?9. dO6 en 44, Se E, n°. 7647.68, 770, 1234, 1235, wijk E, n". 49 en49a, Sectie E, 11 1237, 1238, Sectie E, n». 762, 763 en wijk E, n". 38, 39. 40, 41, Si ei B, n99. 13631367 en 1354, gecombineerd. Kooper J. van Mannekus, oi5 Soeterwoude. ƒ13050. [ei Notaris J. A. F. Coebergh. Of De Stoomzagerij //de Verwachting," met completen Inventaris, bene 8 twee Arbeiderswoningenalles onder SoeterwoudeSectie Bn09. 21! H 1349, 1456, 1457, 1458 en 1459, gecombineerd. Kooper D. A. Schrei t alhier, ƒ12854. OPGAVE VAN BRIEVEN, (I welke in de tweede helft der maand October door het postkantoor te Lei t zijn verzonden en die niet besteld zijn, omdat de personen, aan wie r( geadresseerd 'waren op de'aangewezen plaatsen onbekend waren. Geadresseerd aan: H. Schreez, te Aardam; Smagge (2 stuks), A. de j rning, A. T. Moll, J. H. Burgersdijk, mej. E. F. Scholte, C. W. Scliroo J. v. Charldorp, L. J. J. Geiles, allen te Amsterdam; P. Hopman, J. I men', beiden te Arnhem; Beugel, te Berlekom; wed. E. Gerlings, tel' mendaal; E. Lanting, te Breda; C. v. Vliet,, te Gouwe; M. v. d. Valk- Joomaye, W. Roogaardts, allen te 's Gravenhage; G. Mesmans, te Hillef T Bleui, te lloorn; J. Schoof, te Leiden: J. Bruine, te Nieuwkoop; mej. 1B| W. v. Duuren, te Nijmegen: G. Engelen, te Oud Beijerland; wed. Pruim Bolde; J. van Vliei, te Rotterdam; H. J. Tiemans, te Utrecht; Raam Ploeg, te Weesper Carspel; Verhofven, te Zevenhoven. M au #ii Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. w

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1870 | | pagina 6