I
verschil op met vroegere jarerr. Tot dusver mogt het der Regering geluk
ken, tot dekking van de gewone en buitengewone uitgaven, met uitzondering
alleen van die voor de spoorwegente voorzien door de gewone inkomsten
de bijdragen der Oost-Indische bezittingen en de baten van vroegere jaren.
Voor 1871 zal dit het geval niet meer kunnen zijn. Voorziening is dus
noodig.
De inhoud der rede laat zich zamenvatten in het volgende en kan onder
vier hoofdpunten worden gebragt.
I. Uitkomsten van de dienstjaren 1868 en 1869.
Op de dienst van 1868 is een te kort van ƒ1,116,851.43 op dat jaar,
daarentegen wijst de rekening over het jaar 1869 voorloopig een overschot
aan van 1,430,754.78. Er is dus onder 31 December 1869 eene bate van
/"313,903.35 beschikbaar. Die uitkomst was het gevolg van de aanzien
lijke vermeerdering van de gewone staatsinkomsten welke de raming
met 3,915,530.05 overtrof, en van het ongebruikt blijven van eea deel
der toegestane credieten tot een bedrag van ƒ2,120,735.26. Zij is des te
merkwaardiger, omdat de mindere opbrengst van den verkoop der koloniale
producten bet departement van koloniën verhinderde de bijdragen uit de
koloniale geldmiddelen tot bet ger,aamde bedrag uit te keeren. Die bijdrage
bleef f 4,962,731 beneden, de raming.
II. IJet loopende dienstjaar.
Het levert minder gunstige uitzigten op dan de vroegere jaren.
Behalve met het buitengewoon crediet van vjer millioen voor bet dept.
van oorlog, wordt het bezwaard met alle de gevolgen van het arrest van
den Hoogen Raad ten aanzien van de Ommelander kas.
Maar behalve de buitengewone uitgaven voor oorlog is het schier niet te
wachten dat de staatsinkomsten niet eenigermate zullen lijden door de indi
recte gevolgen van den oorlog.
In weerwil dat de opbrengst der gewone inkomsten anderhalf millioen
hooger geraamd zijn dan voor 1869, was de opbrengst over de eerste acht
maanden van 1870 wederom ruim dertien ton hooger dan de reeds hoogere
opbrengst van 1S69 in hetzelfde tijdperk, en ging zij de raming over acht
maanden met ruim acht ton te boven.
Zal dit zoo in de laatste maanden van dit jaar voortduren?
't Zou ook vooral daarom gewenscht zijnomdat het nog onzeker is of
ook in dit jaar de bijdrage uit de koloniale geldmiddelen wel tot bet volle
geraamde bedrag beschikbaar zal zijn.
Op bet papier is de stand van de begrooting voor 1870 de volgende:
het eindcijfer der uitgaven is: f 100,912,630.31s. Raming der rhiddelen
f 88,526,832.00 of met het terugbetaalde voorschot aan de Exploitatie-
Maatschappij 91,026,832.00. Èr is dus een geraamd tekort van
f 9,885.798,31s; daartegenover staat de creatie van schuld tot ten bedrag
van 8 millioen; blijft dus ongedekt een te kort van f 1,885,798.31-\
Nu de uitkomst van vorige dienstjaren met toereikende zekerheid bekend
is, en de einduitkomst van 1870 zich genoegzaam laat gissen, vindt de
Regering vrijheid om, haar voorstel tot aanvulling der middelen voor 1870
terug te nemen; zij is nu genoegzaam zeker, dat in 1870 geene uitgifte
van schatkistbilletten zal behoeven plaats te vinden.
III. l)e begrooting voor 1871.
Verschillende oorzaken werkten zamen om vermindering van bet eindcijfer
der uitgaven te beletten en vermeerdering noodzakelijk te maken.
Behalve de onvermijdelijke verhoogingen verdienen twee posten inzon
derheid opmerking: de som die aangevraagd wordt voor de aanvankelijke
rentebetaling van de som welke voor de spoorwegen aangegaan zal moeten
worden, en waarvoor voor 1871 wordt gesteld 750.000, en het subsidie
aan de Noord-Hollandscbe Kanaal-Maatschappij voor 1871 uit te betalen
in 1.000.000. Deze twee posten alleen bedragen te zamen 1.030.000
boven hetgeen daarvoor in 1870 werd uitgetrokken. Voor andere openbare
werken werd een grootere uitgaaf noodig geacht; daarentegen kon de som,
tot aanleg van de spoorwegen benoodigdmet 2.000.000 worden vermin-
derd. Om bet eindcijfer van 1871 met dat van 1870 te vergelijkenmoe
ten de uitgaven voor de spoorwegen, en voor de builengewone oorlogskosten
van 1870 worden afgetrokken; het blijkt dan dat de verhooging ƒ1.513.793
bedraagt, Het kan voorts niet onopgemerkt blijven dat vele uitgaven, op
deze begrooting gebragt, van buitengewonen aard zijn, maar daartegen
staan in de toekomst andere buitengewone uitgaven over.
De raming van de inkomsten voor 1871, eene bijdrage van tien mil
lioen uit de koloniale fondsen daaronder begrepen, is ƒ86,764,193.50,
Er valt dus te voorzien in een tekort van ƒ9,662,229.80s.
Hierin zal worden voorzien door eene leening tot dat bedrag, dat voor
de spoorwegen wordt uitgetrokken, te weten acht millioen, en in bet overige
door belasting.
Tot het voltooijen van de spoorwegen alleen zal eene leeening van 30. a
35 millioen benoodigd zijn.
Op dit oogenblik is omtrent die leening nog geen bepaald voorstel noo
dig er is nog toereikende ruimte van kasgeld; het was zelfs nog niet noodig
tot de uitgifte van schatkistbilletten over te gaan. Men kan dus gerustjeljjit
een gunstig tijdstip afwachten, gunstiger dan het tegenwoordige ep. dan,
hetgeen in de naaste toekomst ligt, wanneer de gevolgen van den, oorlog
zich nader zullen doen gevoelen.
IV. Onze onafhankelijkheid van. de koloniale geldmiddelen
Deze afhankelijkheid te verminderen is dubbel pligt na de uitkomst van het,
vorige en de waarschijnlijke uitkomst van het loopend koloniaal dienstjaar.
Onze financiën moeten worden gevrijwaard voor de gevolgen der wissel
valligheid van de koloniale baten. In het sluiten van geldleeningen zonder
volstrekte noodzakelijkheid mag die waarborg niet worden gezocht. Eene
geringe verhooging van de algemeene la3ten verdient de voorkeur.
Nu gewigtige koloniale vragen door de wetgevende magt zijn beslist, ka»
de belasting-quaestie aan de orde worden gesteldeen daartoe strekkend voor
stel is op nieuw ingediend,
Twee gewigtige vragen zullen dus bij de volgende begrooting moeten wor
den beslist:
1°. zal in bet te kort op die begrooting (de spoorwegen daargelaten)
worden voorzien door geldleening of door belasting?
2°- Indien belasting het te kort moet aanvullen, welke middelen zullen
dan behooren te worden aangewend?
Om deze vragen het doeltreffendst te behandelen, is het raadzaam voorge
komen bij voorraad de wet op de middelen in ttoee ontwerpen te splitsen,
De Reg. wenscht al het mogelijke te doen om die gewigtige vragen, tijdig te
doen beslissen. De gekozen vorm biedt de gelegenheid daartoe aan.
De vraag, wat gedaan kan worden om de algemeene lasten met meer bil
lijkheid te verdeelenmoet in de eerste plaats de aandacht bezig houden.
Het door de Regering gedane voorstel betreffende de inkomstenbelasting
is niet een voorstel tot bovenmatige krachtsinspanning; het heeft vooral eene
billijker verdeeling van den last ten doelbet kan ten grondslag strekken voor
verdere verbeteringen ook in bet belastingstelsel der gemeenten.
Voor 1871 zou de belasting op een bedrag van vier millioen moeten wor
den bepaald, te weten: ƒ2,18),000 ter vervanging van bet patentregt, van
welke belasting nog 1/3 aan de middelen van 1871 te goed zou komen en
ƒ1,662,229 tot dekking van bet geraamde tekort. Het percentage der be
lasting zal vermoedelijk niet tot l°/0 behoeven te klimmen.
J
we\
'ej
Alh
reld-a
haal
Gelijk
rigten
daan
heetei
des s
gebou
41.1
ten 1
ligger
het k
het 1
muzii
llarti
relerl
den 1
door
bend<
triev
Mars
dan
brie\
kont
den
maal
«ori
kc.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.