4 stemmen aangenomen liet ontwerp tot verhooging van hoofdst. VII C. der staalsbegrooting voor 1870 (kosten van toezigt van het kerkelijk beheer bij de hervormden). Tegen Maandag is aan de orde gesteld het ontwerp der agrarische wet, waarover het verslag gereed is. De behandeling van de ontwerpen betreffende de grondbelasting en de beeldende kunsten is tot later uilgesleld. De heer de Casembroot heeft voorgesteld, aril. 1 en 2 van het wets ontwerp lot aanvulling en verhooging van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1870 (haven te llarlingen) aldus te wijzigen: art. 1. /'Het verbeteren der haven van llarlingen zal van rijkswege niet één millioen gulden worden gesubsidieerd." Art. 2. Achter art. 92 van het Yde hoofdstuk der gemelde begrooting volgt: Art. 92 bis. Eerste termijn van een subsidie van één millioen gulden voor de kosten van de verbetering der haven van llarlingen en van alle met die verbetering in verband staande uitgaven, ƒ100.000. In de zitting van de tweede kamer van heden zijn de beraadslagingen voortgezet over het wets-onlwerp tot verhooging van hoofdstuk V der staats begrooting voor 1870 (haven van llarlingen). Bij art. 1 wordt bepaalt dat die haven van rijkswege zal worden verbeterd. Door den heer de Casembroot werd het op dat artikel door hem voorgestelde amendement nader toege licht. De strekking van dat amendement is om het werk met 1 millioen te subsidiërenzijnde 1 minder dan voor het geheele werk door de regering noodig wordt geacht. Door den voorzitter werd dit amendement 'nader toegelichtmaar door onderscheidene leden werd het op verschillende gron den bestreden. Door den heer Beyma toe King ma werd het een Chineesch denkbeeld genoemd. Ook de minister van binnenlandsche zaken verklaarde cr zich legen. Ka langdurige discussielij met 38 tegen 29 stemmen aangenomen de con clusie van het rapport in zake Dirkje Veldhuizen, om den minister van jus titie uit te noodigen, haar algcheele gratie te bevorderen. Morgen zal de interpellatie plaats hebben van den heer de Casembroot omtrent dc Argus, en verder de behandeling van de wijziging der armen wet. Bij de kamer is berigt ingekomen van het overlijden van den heer de Poorter, voormalig lid der kamer. Kaar wij vernemen zal bij gelegenheid van de aanstaande opening van den Rijnspoorweg, van 'sGravcnhage naar Gouda, van gemeentewege eene luisterrijke illuminatie worden ontstoken. Ook bestaat het voornemen om in dc groole zalen van liet slat ion een prachtig hal te geven. Op Vrijdag 8 April zal cp het raadhuis de aanbesteding plaats hebben van 18000 illumineerglazen. Bij de gisteren voor den hoogen raad behandelde zaak van den lieer A. llalberstadt, cischcr, tegen den staat der Kederlandengedaagde, loo- pende lot betaling van ƒ3100 (niet ƒ0290), die den cischer te weinig als pensioen zouden zijn uitbetaald, heeft de heer mp. G. Belinfante die vorde ring toegelicht. Hij deed uitkomen, dat, met hel oog op het bedrag der vordering, deze zaak eene zeer eenvoudige is, maar toch niet van belang ontbloot, voor zoover zij strekt den laatsten schakel weg te nemen van een keten van regeringsdwalingen ten nadeele van een nu 80-jarig grijsaard', vroeger ambtenaar in Ked. West-lndiè. Hoe lastig nu de cischcr ook moge zijn, daar hij onophoudelijk aan de bureaux zich aanmeldde, hij was in vele opziglen het slagtoffer van miskenning en verkeerde behandeling. Hij was bij kon. besluit van 1817 aangesteld op een traclement van ƒ1700 en in verdere jaren hij opklimming tegen een tractement van ƒ1800, als wanneer hij in 1835 werd ontslagen als le commies ter controle van finan ciën. terwijl hij toen, behalve dat traclement, in het genot was van ver schillende emolumenten. En nu werd hij in 1835 plotseling ontslagen (niet eeivol), en wel op grond van berispelijke handelingen, daarop nederkomende, dat hij papieren ridderorden zou hebben gemaakt cn rondgedeeld, terwijl later bleek, dat een ander ze had vervaardigd, terwijl hij ook zich over hooger geplaatste ambtenaren in een vcrlrouwclijken brief aan een vriend op eene onkiesche wijze zou hebben uitgelaten. Wat hier ook van zij, er waren verschillende redenen, die mogen hebben bijgedragen tot zijn weder varen; de regering had zelve ingezien, dat men le ver was gegaan, en nu volgde een stelsel van aalmoezen; maar daar was de eischer niet mede tevreden. En ook ten gevolge van zijn aanhouden werd in 1861 een kon. besluit in het leven geroepen, waarbij eene zekere soort van herstel van eer plaats vond cn waarbij hem alsnog een eervol ontslag verleend en een jicnsiocn toegekend van 1200 werdofschoon hem reeds in 1856 een jaarlijksche onderstand van ƒ1200 was verstrekt. Die onderstand was alzoo thans ver anderd in pensioen, terwijl hem verder werd verleend eene som van ƒ3010 als aanvulling en schadevergoeding van hetgeen hem nog zou toekomen, indien hij reeds vroeger eervol was ontslagen en hem toen pensioen ware verleend. De spreker achtte echter het een met het ander in strijd, want het pensioen was leruggebragt tel 1080. En dan vroeg hij of men de minst favorabele opvatting moest aannemen, dan wel de meest favorabele. Spr. was van cordcel dat het niet anders kon zijn, dan dat in 's konings bedoeling was, tot goedmaking van het gebeurde, den eischer èn voor het vervolg, èn voor het verleden voortdurend ƒ1200 toe te kennen. Er wordt dan ook zeer algemeen gesproken van het thans door den eischer als onder stand genotene hem als pensioen te verkenen. Vandaar de eisch om het sedert li'56 als jaarlijksche onderstand genotene terug le erlangen. De op vatting van ce regering ware cok anders in strijd met den milden zin van 's konings besluit om den cischer te rehabiliteren, 3100 was het minimum dat den eischer toekomt, en echter is hem slechis een veel minder bedrag toegekend. Tegen de duidelijke vordering, tegen de duidelijke aftrekking, door den cischer voorgesteld, worden twee gronden aangevoerd. Men zegt: dat alles was loutere gunst, de eischer had op dat alles gcene aanspraak. Maar dan worden de woorden "als pensioen" geheel voorbijgezien cn tevens dat men bij het besluit van 1861 een einde wilde maken aan dat stelsel van aalmoezen. Hij achtte het pensioen een onaantastbaar regtwaarop de rege ring geen inbreuk maken mogt. Eene tweede bewering, door spreker be streden, is deze, dat door den eischer eene volledige quilanlie zou zijn overgelegd van de betaling der som, in het besluit genoemd. Maar die qui- tantie was echter eene assignatie van het ministerie van koloniën, door hem geleekend ten bedrage van 3010doch een stuk, van geheel onbestemden aard, en gecne bepaalde omschrijving bevattende, als sprekende van een pensioen, hem zullende toegelegd worden. Hoe kon in eene quitanlie eene zekere restrictie worden opgenomen, waarbij dat pensioen geheel in het onzekere wordt gelaten? Maar bovendien, de erkenning van de ontvangst van die ƒ3010 sluit niet in een afstand van regt, of erkenning van geheele vereffening en afdoening van alle vorderingen. Het stuk was geen volledige quitanlie. De pleiter kwam vervolgens tot behandeling van het cijfer en meent, dat tot maatstaf van berekening niet had moeten gekozen zijn het West-Indisch pensioen-reglement van 1818, ten tijde, toen de eischer ont slagen werd, vigerende, als niet van toepassing, want dan had ook het aantal dienstjaren cn het bedrag der genoten emolumenten in aanmerking moeten genomen zijn. Pleiter meent, dat daar, waar de koning krachtens zijn souverein regt handelde, ook alleen 's konings wil had moeten tot maatstaf strekken, en dat was ƒ1200 pensioen. De lands-advokaal mp A. de Pinlo heeft voor den staat de ingestelde vor dering bestreden, en instemmende met het gevoelen nopens het eenvoudige van deze zaak, zcidc hij dat men daarbij wel voor oogen houdt den wil van den koning en niet den wil van den eisch. Maar nu moest pleiter wij zen op de vreemde houding van den eischer, die vroeger admissie gevraagd had, dat door den staat niet was bestreden, maar door den hoogen raad werd afgewezen op grond van het al dadelijk onaannemelijke van de vorde ring. Daarbij bragt dc pleiter in verband den kruistogt van requesten van den eischer, waarin telkens andere vorderingen werden gedaan, en waarin weer nu en dan verandering kwam en waarbij men belangrijk terugkwam op die eischen, zoo zells dat eenmaal eene vordering van ƒ17000 tot ruim ƒ6000 werd verminderd, en ook in dat cijfer had, toevallig, de eischer zich ook vergist, wanneer dan dc staat zijn geheugen door quitantiën op- frischte. Maar de pleiter stelde zich lot taak aan te toonen, dat in facto en in jure de vordering is niet-onlvankelijk cn ongegrond. Van wettige aanspraken kan z. i. hier nooit sprake zijn. Een regt tot pensioen was nooit denkbaar, want 1\ de eischer was niet eervol ontslagen, en 2". er was niet voldaan aan het vcrcischte van dienstjaren volgens het pensioen reglement. liet laatste was dan ook niet tegengesproken. En het ontslag was ook niet eervol, blijkens de overgelegde resolutie, waarin blijkt van lasterlijke en onbehoorlijke gedragingen. Op dien grond was hij geschorst en later ontslagen. Die beweegredenen kon de staat niet beoordeclen. want het was geschied op last van den gouverneur-generaal, binnen den kring van diens bevoegdheid. De pleiter hecht dezelfde kracht aan bet kon. besluit als de vorige pleiter^ als maar dat besluit hier men nagaat op zijne beurs, dan gaat bet niet aan met zulke ongehoorde vordering voor den dag te komen. Wat blijkt, cchler uit het kon. besluit? Kiet dal hij ecr.vol ontslagen was, maar dat hem alsnog eervol ontslag werd verleend En nu is verder de koning in zijne goedwilligheid zoo ver gegaan van, uit medelijden voor dien ouden man, met afwijking van het reglement, hem al- leeu als gunst ƒ1200 pensioen le verleenen, ofschoon hij daarop noch regt noch zelfs aanspraak had. Dat wordt dan ook geregeld uitbetaald, en daarop geen cent gekort. Maar in de tweede plaats is bij 's konings be sluit bepaald, dat de minister van koloniën gemagtigd wordt hem 3010 uit te keeren als verschil van hetgeen hij genoten heeft en naar reden van hetgeen hij als pensioen zou hebben genoten, indien hij eervol ware ontsla gen. Er wordt gezegd, dat hij moet worden teruggebragt in de positie, waarin hij sedert 1835 zou hebben verkeerd indien hij toen eervol ontslagen was. Al het overige was louter gunst, waartoe niemand gehouden is. De cischer verlangt tot eene herziening van de berekening van het verschil van hetgeen hem als gratificatie was toegekend. De koning behoefde niets te geven; maar hij wilde den eischer nog geven een cadeau, of gunst of grati ficatie; en het stond hem daarbij vrij hel cijfer te bepalen. De eischer heeft overigens getoond met die berekening zeer tevreden te zijn. Die ƒ3010 kwamen uit de lucht vallen en dc man heeft er eene zeer volledige quitanlie voor gegeven, al moge ook de tekst voor het overige niet zeer duidelijk zijn. Er staat bepaald in de erkenning van de juistheid van de berekening van het verschil, wel geen afstand van regt, maar de eischer had ook geen regt. Van waar nu het regt om na negen jaren met zulke vordering voor den dag te komengegrond op allerlei verwarde berekeningen De actie is geheel ongegrond. Al wal den eischer bij besluit van 1861 is toegezegd, is door hem volledig cn geheel ontvangen. Ka re- cn dupliek is het nemen van conclusie van den advocaat-generaal mp. Tiarseboom bepaald op 21 April. j «.-> iiKidi nal urolull ui,., van toepassing is. Maar als wat royale wijs de eischer is hersteld in zijne eer en in nUITi<:NiaANDSCnu n111C.TuN BELG1E. Bij de kamer van afgevaardigden is door de regering eene voordragt ingediend, strekkende tot aanvulling van de bij de kamer aanhangige mili- tiewet. Volgens die voordragt wordt cr een bijzonder fonds voor het be- loonen der miliciens ingesteld. Het wordt gevormd door eene jaarlijksche uitkeering uit de schatkist. Ieder milicien, welke in die hoedanigheid en persoonlijk zijnen diensttijd bij het slaande leger zal hebben volbragt, en die minstens een jaar werkelijk onder het vaandel is gebleven, heeft regt op eene vaste som van 150 fr.en buitendien op eene som van 12 cen times voor eiken dag aanwezigheid onder het vaandel. Deze vergoeding wordt met 50 centimes verminderd voor eiken dag, dien de milicien ndcr straf heelt doorgebragt. De aan den milicien toegekende som zal dienen om hem genot te geven van eene lijfrente, berekend naar de arieven der rjjks-pensioenkas, en ingaande met den 1sl™ Januarij volgende op den dag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1870 | | pagina 2