BIJVOEGSEL, behoorentiCe tot de Leidsche Courant
van Maandag 20 December d669, /V!l. 226.
STADS-BER1GTEN.
RATIONALE MI LI TIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gelet op artikel 19 der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72),
betrekkelijk de nationale militie;
Herinneren hen, die op den lstcn Jan ua rij 1870 hun 19de jaar zullen zijn
ingetreden, en alzoo de geborenen in het jaar 1851, alsmede hen, die eerst
na het intreden van hun 19dc jaar, doch vóór het volbrengen van hun 20sle,
ingezetenen zijn geworden, de verpligting tot het doen van aangifte voor de nationale
militie, in de maand Januarij 1870.
Zij geven daarbij kennis:
datwie moet worden ingeschreven en wie voor ingezeten wordt gehoudenom
schreven is bij de artikelen 15 en 20 van genoemde wet, dus luidende:
Art. 15.
Jaarlijks worden voor de militie ingeschreven alle mannelijke ingezetenen die op
den lslcn Januarij van het jaar hun 19de jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
1°. hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beiden overle
den wiens voogd ingezeten is volgens de wet van den 28sten Julij 1850
(Staatsblad n°. 44)
2°. hij, die, geen ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste, aan het in de
eerste zinsnede van dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande, achttien maan
den in Nederland verblijf hield
3°. hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is zijn voogd geen
ingezeten mits hij binnen het Rijk verblijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoorende tot eenen Staat, 1
waar de Nederlander niet aan de verpligte krijgsdienst is onderworpenof waar
ten aanzien der dienstpligtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen.
Art. 20.
Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar, doch vóór het \olbrengen van
zijn 20ste, ingezeten wordt, is verpligt, zich, zoodra dit plaats heeftter inschrijving i
aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar de inschrijving,
volgens art. 16, moet geschieden.
dat, wie niet wordt ingeschreven, is bepaald hij art. 17, van den volgenden inhoud: Ij
Voor de militie wordt niet ingeschreven
1°. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeten die geen Neder-
lander is
2°. de in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling, j
al is zijn voogd ingezeten.
3°. de zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands "dienst in 's Rijks
overzeesche bezittingen of koloniën woont,
dat, in welke gemeente men moet worden ingeschrevente vinden is in art. 16
der wetwaarbij is verordend -
De inschrijving geschiedt:
1°. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de I
moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont;
2°. van een gehuwde en van een weduwenaar in de gemeente waar bij woont
3°. van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergela
ten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is, in de gemeente waar hij woont;
4°. van den builen 's lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van
'stands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente, waar zijn vader of
voogd het laatst in Nederland gewoond heeft,
voorts, dat, door wie de aangifte moet worden gedaan, te vinden is in art. 18,
houdende het voorschrift
Elk, die volgens art. 15 behoort te worden ingeschreven, is verpligt zich daartoe
bij Burgemeester en Wethouders aan le geven tusschen den lstcn en den 31sleD Januarij.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of, is deze overleden,
zijne moederof, zijn beiden overleden zijn voogd tot liet doen van die aangifte verpligt.
Nog doen Burgemeester en Wethouders le weten
dat tot deze inschrijving wordt zitting gehouden op het Raadhuis, vap des voor
middags 10 tot des namiddags 3 nren,
op Maandag den 10 Januarij, voor de bewoners van de wijken 1 2 en 3,
Dingsdag 11 4 en 5
Woensdag 12 6
Donderdag 13 a 7
Vrijdag 14 8 en 9 of de
buitenwijk
Eindelijk dat de geboorte-aclendie de belanghebbenden, bij de inschrijving,
onder opgave der woonplaats van den ingeschrevenehehooren over te leggen, dage
lijks, de Zon- en Feestdagen uitgezonderd, zijn te verkrijgen ter Secretarie dezer
gemeente (afdeeling Burgerlijke Stand), van des voorrniddags 10 tot des namiddags
3 uren, wanneer tevens voor hen, die hier niet zijn geboren, aanvrage ter ver
krijging dier actcn kan worden gedaan.
En wordt deze door plaatsing in de Leidsche Courant van den 14clen, den
20sten en den 27slen dezer maand afgekondigd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Leiben, 13 December 1869. v. d. BRANDELER, Burgemeester.
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten, dat in
gevolge art. 2 der Verordening, regelende de invordering der plaatselijke
belasting op de bondenieder eigenaar oi bezitter van een of meer honden
die aan de belasting onderhevig "zijn, verpligt is daarvan jaarlijks vóór den
31sl™ Januarij bij den Gemeente-Ontvanger aangifte te doen door inlevering
van een behoorlijk ingevuld, en door den aangever onderteekend billet;
dat bedoelde invullingsbilictten voor het dienstjaar 1870 van af den 15llCD
December aanst. kosteloos ten kantore van den Ontvanger verkrijgbaar zijn.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER. Burgemeester.
Leiden. 13 December 1869. v. PUTTKAMMER, Secretaris.
Doen te weten dat tot het hooren der eigenaars en bewoners van de naast-
bijgelegene en belendende panden, ten opzigte der informatiën de commodo
et incommodo, door Burgemeester en Wethouders zal worden gevaceerd
op het Raadhuis dezer Gemeenteop Donderdag den 23sten December aanstaande
's voormiddags te elf uren; zullende de belanghebbenden verpligt zijn, hunne
bezwaren tegen dat verzoek op dien tijd in te brengenterwijlbij ver
zuim daarvan, zij gehouden zullen worden zich tegen de inwilliging niet te
hebben verzet.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
Leiden, 18 December 1869. v. PUTTKAMMER, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien het adres van Willem Arnoldus Jacobus Ju, koopman, wonende
alhier, houdende verzoek om het pakhuis in de Mirakelsteeg, getcekend
wijk VI n°. 1192, te mogen inrigten en bezigen tot magazijn van brand
stoffen
Gelet op art. 4 van het Koninklijk besluit van den 31sle" Januarij 1824.
(Staatsblad n°. 19), rakende vergunningen ter oprigting van sommige fabrie
ken en trafieken;
'sGRAVENHAGE, 18 December.
Z. M. heeft, ingevolge hun verzoek, eervol ontslag verleend aan den
lieer B. Hopma, als plaatsvervangend kantonregter te Zevenaar; aan den
heer m1'. S. J. van Roycn als procureur bij het prov. geregtshof in Overijssel
en de arrond.-regtbank te Zwolle; en aan den heer inr. P. C. Hoynek van
Papendrecht Jr. als substituut-griffier bij het prov. geregtshof in Drenthe.
Aan den lieer W. Maas Geestcranus is, op zijn verzoek, eervol ontslag
verleend als surnumerair der directe belastingen enz.
Gisteren middag ten twee ure is tusschen Scheventngen en Wassenaar
gestrand het Groningsche tjalkscheepje Immanuel, kapitein de Jong, in
ballast van Londen naar Groningen, bemand met drie koppen. Het had
eergisteren Londen, alwaar het eene lading haver had gebragt, verlaten.
De equipage is gered. De vrouw van den kapitein bevond zich ook aan
boord en werd dadelijk naar Wassenaar vervoerd.
Bij de beraadslagingen over de hoofdst. marine en oorlog der slaats-
begrooting, in de zitting der tweede kamer van gisteren, trad de heer de
Bieberslcin in eenige beschouwingen over het defensiewezen en de daarom
trent door den minister van oorlog genomen maatregelen. Hij verklaarde
zijn vertrouwen aan dezen te willen blijven schenken, en uitte den wensch
dat die minister nog lang als zoodanig mogt werkzaam zijn.
De heer van Sypesleyn verklaarde niet tegen het eindcijfer der begrooting
van oorlog gestemd te zijnin verband met de zekerheid die hij had dal
ons land kon verdedigd worden. Maar hij uitte den twijfel of men voor
de toegestane sommen in liet bezit was van datgene wat men in redelijk
heid kon verlangen. Tot slaving van dat gevoelen betoogde hij dat er ge
brek bestond aan bekwame aanvoerders bij bet active leger. De heeren
Cremers en Oldcnhuis Gralama verklaarden bedenking te hebben tegen het
endcijfer der begrooting van oorlog. De eerste meende dat men bij het
vaststellen van zoodanige uitgaven wel moest overwegen tot welke hoogte
de kosten voor het verdedigingswezen konden worden opgevoerd zonder de
financiële krachten van het volk uit te puttenen hoe die in evenredigheid
daarmede te brengen waren. De tweede spreker wees op de onevenredige
verhouding welke er te vinden was in de uitgaven voor oorlog en marine
tegenover die van andere staatsbehoeften. Hij verlangde het legér in vol
doenden staat gebragt en gehouden te zien, doch niet op te kostbaren
voet; hij betoogde dal in de uitgaven daarvoor bezuiniging kon worden
gebragt. De heer de Casembroot trad in beschouwingen over het dep. van
marine. Ilij betoogde dat bij het zeewezen niet aan het invoeren van be
langrijke bezuinigingen te denken viel; maar dat men zich in het belang
van Nederland en Indie krachtdadig ter verdediging moest voorbereiden
ofschoon hij toegaf dat men hierbij het vermogen der natie moest in het
oog houden. Met de handelingen en inziglen van den minister van marine
verklaarde hij zich in vele opzigten niet te kunnen vereenigen. De heer
Knoop betoogde de noodzakelijkheid om ons krijgswezen op goeden voet le
houden, ten einde in slaat te zijn steeds onze onafhankelijkheid te verde
digen. Tot die verdediging betoogde hij dat wij volkomen in slaat waren.
Daartoe moest onder anderen ook ons leger dienen; waarbij, ofschoon dit
in voldoenden staat verkeerde, hervormingen konden worden ingevoerd. Te
dien opzigte verklaarde hij niet in alle opzigten de gevoelens van den heer
de Boo van Alderwerelt te deelenalsmede de mecning te zijn toegedaan dat
ons krijgswezen op zuiniger voet behoorde te worden ingerigt, doch dat
besparingen niet te ver behoorden te worden uitgestrekt, ten einde de be
langen der verdediging niet te benadeelen. De heer Stieltjes, na eenige
geschiedkundige bijzonderheden omtrent ons defensiewezen te hebben mede
gedeeld, verklaarde dat het eindcijfer der begrooting van oorlog voor hem
niet de hoofdzaak was; doch dat hij gaarne instemde met hen die aandron
gen op het invoeren van bezuiniging, mits aan de verdediging niet te kort
werd gedaan. Voor hem was de hoofdzaak dat wij in het bezit van een
krachtig leger werden gesteld, en daar hij zich nu met de inzigten van
den minister van oorlog om daartoe te geraken niet kon vereenigenzou hij
zich genoopt zien tegen diens begrooting te stemmen. De heer Storm van
's Gravensande betoogde dat de adressen tot vermindering der uitgaven voor
het krijgswezen niets te beteekenen haddendie lieden konden het niet
bcoordeelen. evenmin als vele niet militaire leden der kamer; men had er
geen verstand van. Hij was er stellig van overtuigd, dat het stelsel van
den heer de Roo niet goedkoopcr zou zijn dan dat van den minister. Wat de
verbinding van ons leger met bet Indische betrof was hij het niet zoo ge
heel eens. Hij liet nu de officieren voor 't oogenblik daar, maar was het
eens met den ministerdat men zich van die verbinding meer voorstelde dan
er van te verwachten was. lljj meende tevens dal men zich ook van het
detacheren van officieren bij het Indische leger overdreven verwachtin
gen vormde.
In de zitting van heden zijn de beraadslagingen voortgezet. De lieer
Thorbecke kwam op tegen het beweren van den heer Storm van 's Grave-
sandedatbehalve de specialiteitenniemand de zaak kon beoordeelen.
Voorts liep het debat grootendeels over het hooge eindcijfer dezer begroo
ting. Er waren lieden die sterk op bezuiniging aandrongen en zich. daarom
tegen liet hoofdstuk zouden verklaren. Anderen die evenseens dit deden
maar hel eindcijfer regtvaardigden uit de tijdsomstandigheden. Op voorstel