ders tegen willekeur van het gouvernement of zijne ambtenarenen ter uit voering der voorgedragen aanvulling, die zoo veel aan den kolonialen wetge ver overlaat, geene andere zamenstelling van den raad van Indië noodig is. De degelijkste waarborg, zegt de minister, moet gezocht worden in het j meer algemeen worden der humane beginsels van regering onder de ambte naren, en hierover bestaat geen reden tot klagen. Omtrent het communaal bezit blijft het wets-ontwerp het stilzwijgen be- waren, daar de minister den overgang in individueel bezit aan den tijd wil overlaten, en, zijns inziens, liet voorgedragen ontwerp daartoe allengs zal leiden. Het regerangs-reglement (art. 71) belemmert dien overgang niet en waar de begeerte naar dien overgang ontstaat, zal vermoedelijk zonder koloniale ordonnantie, door een verstandig plaatselijk bestuur, de zaak met behartiging van het belang van den kleinen man tot stand komen. Het bij de tweede kamer ingediende wets-ontwerp //lot regeling van j het toezigt bij het oprigten van fabrieken, magazijnen, bewaarplaatsen en andere inrigtingenwelke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken," berust op dezelfde beginselen als die nedergelegd waren in de twee vroeger ingediende wetsontwerpen. De wijzigingen, die in het tegenwoordig ont werp zijn gemaakt, strekken om te trachten in de wet nader te omschrijven, welke inrigtingen een wakende tusschenkomst van het gezag vereischen en om tevens het aantal dier inrigtingen zooveel mogelijk te beperken. Ge vaarlijk zijn in den zin dezer wetsvoordragt geacht: inrigtingen die de pu blieke veiligheid bedreigen door het gevaar van zelf-ontbrandende, lichtont vlambare of ontplofbare stoffen. Schadelijk zijn geacht inrigtingendie den algemeene.1 gezondheidstoestand door uitdampingen en stoffenalsmede door het lozen van vochten, vermengd met ongezonde en stinkende bestand- deelcnbedreigen. Eene algemeene definitie van hinder acht men kwalijk te geven. En zijn evenwel gevallen, waarin de belangen van den fabriekant ondergeschikt zijn aan die van derden. Deze gevallen heeft de wet erkend in art. 5, maar verder acht zij geen tusschenkomst van het gezag wensche- I lijk. Dat art. 5 bepaalt dat de vergunning van het gemeentebestuur-noodig is voor de oprigting van elke fabriekwaarin de werkzaamheden geraas kunnen veroorzakenhoorbaar buiten het tot die fabriek behoorende ter- rein, en welke gelegen is binnen een afstand van drie honderd meters van j inrigtingen, uitsluitend bestemd voor verpleging van zieken, uitoefening van godsdienst of geven van onderwijs. Ten aanzien van stoomwerktuigen wordt i een repressief stelsel voorgedragen Aan geen voorafgaande vergunning zal j derhalve de oprigting van stoomwerktuigen meer verbonden zijn. Het hoofdbeginsel van het door de regering ingediende wets-ontwerp lot regeling van het armbestuur is: ondersteuning in de werkelijke verblijf plaats. de plaats waar de arme zich bevindt op het oogenblik, dat behoefte aan ondersteuning ontstaat. Dit stelsel, zegt de memorie van toelichting, ontgaat alle fnoeijelijkheden en is eigenlijk de opheffing van elk onder standsdomicilie, hetgeen alle verhaal uitsluit en belangrijke vereenvoudiging moet aanbrengen. Het is niet de bedoeling de veclzins heilzame bepalingen der wet van 1854 te herzien, maar de regering wenscht daaruit alleen weg te nemen de bepalingen omtrent het domicilie van onderstand en het stelsel van verhaal. Elke gemeente zal ook hare eigen kosten van polieic dragen. 's GRAVENHAGE1 October. Door Z. M. is benoemd tet lid van den raad van Nederl. Indië, met herstelling in zijne vroegere ancienneteit, de lieer 0. van Rees, laatstelijk lid van dat collegie, thans onder genot van wachtgeld hier te lande De afdeelingen van de tweede kamer der slalen-generaal hebben heden het onderzoek over de ontwerpen van wel, houdende de begrooting van Ned.-Indië voor 1870 voortgezet. Het prov. geregtshof in Zuidholland hield zich heden onledig met het wederzijdsch ingesteld hooger beroep van het 0. M. bij de arrond.-regtbank alhier en A. de la Vieter, tegen het vonnis van dit laatste collegie, dat hem, in strijd met het requisitoir van den officier van justitie, wegens het drukken en verspreiden van een geschrift, waarin een bepaalde ondeugd werd te last gelegd, veroordeelde in eene geldboete van 400 en op grond dat dit geschrift voor den aanklager, den heer J. C. van Lier, stenograaph bij de kamers der staten generaal, honend was, tot eene schadevergoeding van 150, de kosten van het proces en die, welke de aanklager zal blijken te hebben, met magtiging van dezen om dit vonnis te doen aanplakken. Het overig gedeelte van dit vonnishetwelk liep over de aan den heer Ising ontzegde aanklagt, kwam ten gevolge van dit appel eveneens in be handeling. Nadat de heer Raadt van Oldenbarncveld als rapporteur den loop van dat geding in eerste instantie blootgelegd had, waartoe de bekende entre-filets in de dagbladen van Zuidholland van 18, 20 en 23 Februarij 11. aanleiding hadden gegeven, was het 0. M.bij monde van advocaat-generaal, aan het woord. Zorgvuldig onthield hij zich van alle nevenbeschouwingenwaartoe deze en dergelijke zaken aanleiding kunnen geven en ging onmiddelijk tot I de behandeling der zaak over. Hierbij werd in alle opzigten de meening van de regtbank gedeeld. Zoowel de ontzegging van des lieeren Ising's aanklagt als de toewijzing van die van den heer van Lier was gegrond en waar, wat dit laatste betrof, met juistheid kon gevonnisd worden, daar kon het O. M. zich ook vereenigen met de hoegrootheid van de straf en de schadevergoeding aan de beleedigde partij. Het requisitoir strekte dan ook tot vernietiging van de wederzijds inge stelde hoogere beroepen en bevestiging van het vonnis a quo, met veroor deeling van den appellant in de kosten van het hooger beroep en van die der gevoegde beleedigde partij. Alvorens mr. W. Jacobsonverdediger van de civiele partijhierop het woord verkreeg, legde hij het hof eene conclusie over strekkende dat de j aanklagt van den heer Ising alsnog gegrond zal worden verklaard en aan- I gevende de te bepalen boete en schadsvergoeding. Ook over sommige pun ten in de conclusie voor de regtbank van den heer van Lier, die niet toe gewezen waren, handelde dit stuk. Ten slotte werden de pleidooijen gevoerd, waarbij mr. J. van Gigh voor den appellant de la Vieter optrad. De uitspraak deeleu wij nader mede. B UIT E N L A N DSC II li BERIGT E N BEL, «IE. Men wil weten dat de regering de zuidelijke citadel van Antwerpen verkocht heeft aan een huis te Berlijn voor 14 millioen fr.tot het aanleg gen van bassins, entrepots en eene vrijhaven. Het merkwaardigste deel der thans afgeloopen September-fecsten te Brussel was eene wapenschouwing, die op 27 September werd gehouden. Er waren 35000 man vercenigd. te weten: 40 bataillons infanterie, 35 eska drons cavalerie, 16 batterijen veld-artillerie45 batterijen ander geschut, een bataillon genie, eene compagnie telegrafisten en eene compagnie ponton niers. Dit leger is door den koning in oogensehouw genomen en heeft ver volgens voor Z. M. gedefileerd. Algemeen heeft het de opmerkzaamheid getrokkenhoe spoedig en ordelijk die troepen te Brussel vereenigd en ter- i stond na dé wapenschouwing weder in liet land verspreid zijn. Het aantal j vreemdelingen, gedurende de feesten te Brussel aanwezig, was uitermate groot. ENGELAND. LONDEN30 September. De verklaring door lord Clarendon op een gastmaal te Watford afge legd. waarbij hij de hoop uitdrukte op het behoud van den Europeschen vrede, was van den voigenden inhoud: Als minister van buitenl. zaken ben ik niet alleen in slaat gesteld, maar zelfs verpligt, veel te weten van hetgeen in vreemde landen gebeurt en van hetgeen omgaat in de raads vergaderingen van andere rijken. Gedurende eenigen tijd ben ik op hel vasteland geweest en ik heb de gelegenheid gehad de mcening van vele personen te vernemen, die groolen invloed hebben op de toekomst van Eu- J ropa; en ofschoon ik niet de gave der profetie bezit, ofschoon ik niet voorgeef in staat te zijn verder in de toekomst te zien dan anderen, kan ik echter niet anders doen dan bij deze gelegenheid mijne innige overtui ging uit te spreken, dat wij nooit sinds den oorlog tusschen Pruissen du Oostenrijk zulk een schoon vooruitzigt hadden, om de onwaardeerbare ze geningen van den vrede te blijven genieten. llet is zeker, zegt de Fransche Mon. uuiv., dat de keizerlijke regering, wegens verschillende redenenzich zoo min mogelijk wenscht af tc scheiden van *k' buitenlandsche staatkunde van Engeland, en hel schijnt, dat de Fransche regering meer en meer van zins wordt, de Duitsche eenheid, als een feit, dat door niets gekeerd kan worden, aan te nemen. In elk i geval is er niets in de tegenwoordige omstandighedendat de vredelievende ilizigten des keizers schijnt te zullen tegenwerkenen dit is waarschijnlijk de indruk, welken lord Clarendon van zijne zamenkomst heeft medegenomen. Bij dezelfde gelegenheid is door lord Clarendon verklaard dat de regering nog niet had bepaald wat zij, betreffende den grondeigendom in Ierland, zou voordragen, maar dat zij in geen geval zich zou vereenigen met een van die wilde en revolutionaire plannen, welke dezer dagen waren geopperd. De Lond. Gaz. bevat een besluit van den geheimen raad. waarbij maatregelen worden genomen ter beteugeling van de thans hier te lande hcerschende veeziekte, de tongblaar en het klaauwzeer De beesten, aan die ziekte lijdende, of dezulke, die met zieke beesten in aanraking zijn ge weest of zijn, zullen in het geheel niet mogen worden vervoerd, tenzij om, met inachtneming der daartoe betrekkelijke bepalingen, geslagt te worden. De maatregelen zullen gelden van den lsten October tot den Ist" Januarij aansl.en hebben alleen op Grool-Brittanuië betrekking. Aan den lord-luitenant van Ierland is, toen hij dezer dagen te Cork aankwam, door den stedelijken raad een adres aangeboden, strekkende om op de bevrijding der Fenians aan te dringen. Hij heeft gezegddat de zaak een onderwerp van overweging bij de regering uitmaakte. Er is eene tekgraaflinie aangelegd en voltooid van Kaap Landscnd, den zuidwestelijken uithoek van Engeland, tot St. Mary op de Scilly-eilan- den aan den ingang van hel kanaal. Deze korte lijn is vooral bestemd om de overbrenging van scheepstijdingen te bevorderenhel is eene onderneming van eenige particulieren. Kort na de stormen, welke vóór eenigen tijd gewoed hebben, ver scheen het verslag der schipbreuken over 1808, uitgegeven door het minis terie van koophandel, welk verslag door zijn cijfers treurige zaken vermeldt. Stormen van buitengewone hevigheid en langen duur werden in 18G8 op de Engelsche kust niet waargenomen, vandaar dat het getal der schipbreuken kleiner was dan in 18G7 en 1866. In het geheel werden 2131 vaartuigen, gezamenlijk van 427,000 tonnen inhoud, door ongevallen getroffen; dat is 392 minder dan in 1867. Van deze 2131 schepen behoorden er 1801 in het koninkrijk Groot-Brittannie en zijne koloniën te huis, tegen 272 welke bui tenlandsche waren. De vlaggen der overige schepen waren onbekend. Van de Britsche schepen waren 1317, van de vreemde 20 werkzaam voor Engel sche kustvaart. Uitgenomen de aanvaringen (waarvan 379 geregistreerd zijn) laten zich 158 schipbreuken toeschrijven aan zorgeloosheid en onoplettend heid. en van 841 ligterc ongevallen zijn 205 aan gelijke oorzaken toe te schrijven. Hoe groot het verlies aan menschenlevens bij de aanvaringen was, is niet met zekerheid te zeggen, maar het moet zeer belangrijk zijn, aangezien op deze wijze de schepen het snelst zinken. De Times, de Ooslersche quaestie besprekende, geeft eene hoogst ongunstigemaar niet onware voorstelling van hetgeen de beheersehers van Turkije, Egypte en Griekenland doen om de moeijelijkheden grooter te ma-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1869 | | pagina 2