verlangde het woord te voeren; alleen vestigde de voorzitter, prof Veth, de aandacht op eene bepaling, die voorkwam in de door den heer Fransen van de Putte, als minister van koloniën, ingediende cultuurwet, dat aan den inlander geene woeste gronden zouden worden afgestaan zonder conces sie, eene bepaling, waartegen men zich destijds verklaard had. Hij vroeg aan den heer de Bruyn, hoe hij over het al of niet wenschelijke eener der gelijke bepaling dacht, en of zij ook belemmerend zou kunnen werken. De heer de Bruyn gaf hierop te kennen dat het afstaan van woeste gronden wel eenig overleg vereischte, daar op sommige plaatsen het wegkappen van het hout tot nadeel strekte; hier te lande werden de stroomen gevoed door het smelten der sneeuw op de verderop liggende bergen; dit was op Java het geval niet, de bosschen waren daar op bepaalde plaatsen het reservoir van het water. Het zou dus niet kwaad zijn dat de regering de zone be paalde waar geen bosch mogt weggehakt worden. Tegen de bepaling van het niet afstaan van woeste gronden zonder concessie had hij geen bezwaar indien de zaak maar gemakkelijk werd gemaakt en de lange administrative weg werd vermeden. Na dankzegging aan den spreker voor zijne belang rijke en boeijende voordragt, sloot de voorzitter de vergadering. Wij vernemen dat op verlangen van vele hoorders, zoo te Groningen als hier, de redevoering van den heer de Bruyn zal worden gedrukt en het licht zal zien bij de uitgevers de Breuk en Smits alhier. De heer dr. J. T. Bergman heeft op nieuw een bewijs geleverd, dat hemondanks het klimmen zijner jarende lust en de krachten blijven om een gedeelte van zijnen tijd te wijden aan de studie van een onderwerp, waarin hij steeds belang heeft gesteld, de regeling van het hooger onder wijs. Immers, gelijk hij in het vorige jaar de door den toenmaligen minister Heemskerk ontworpen wet op het hooger onderwijs tot een voorwerp van onderzoek gemaakt en zijne gedachten daarover aan het publiek medege deeld heeft, zoo heeft hij zich nu met de door den tegenwoordigen minister Fock ontworpen wet bezig gehouden en zijn oordeel daarover kenbaar ge maakt in een geschrift, dat bij Gebroeders van der Hoek alhier het licht ziet onder den titel van: Het wets-ontwerp op het hooger onderwijs, inge diend aan de tweede kamer der staten-generaalden 15den Maart 11., onderzocht door J. T. Bergman. In dit boekje biedt de schrijver ons een overzigt van het nieuwe wets-ontwerp, waarbij hij aangeeft, in hoe verre dit met het vorige ontwerp overeenstemt, waarin het daarvan afwijkt, en verder zijne aanmerkingen op een en ander mededeelt, of wel verwijst naar hetgeen reeds in zijn geschrift van het vorige jaar gezegd is. Had de schrij ver menige bedenking tegen het ontwerp-Heemskerkook ten opzigte van het ontwerp-Fock is dit, en in niet mindere mate, het geval. Hij keurt goed, dat het militair hooger onderwijs niet in dit ontwerp is opgenomen, dat, volgens het ontwerp, het hooger onderwijs zoowel het gymnasiale als het universitaire omvat, dat onder de talen, aan de voorgesteld wordende progymnasia te docerenmede opgenomen zijn het FranschHoogduitsch en Engelsch, dat ook bij dit ontwerp het behoud van de drie thans bestaande hoogescholen gewaarborgd en dat, met afwijking van het ontwerp-Heems kerk, de godgeleerdheid niet naar seminariën verbannen wordt; maar overigens is er veel, waarmede hij zich niet kan vereenigen, als met het wederom voorgestelde overbrengen der zoogenaamde propaedeutica van de hoogeschool naar de gymnasiën, de opheffing der faculteiten, het doen vervangen van de academische examina door staats-examinahet mees terschap in de onderscheidene wetenschappende bepalingen omtrent het collegievan curatoren, den rector-magniflcus, de assessoren en den secretaris van den academischen senaat, enz. Alles bij elkander genomen, is het oor deel van den heer Bergman over bet ontwerp-Fock verre van gunstig te noemen. Aan het slot van zijn onderzoek zegt dan ook de schrijver dat hij aan het ontwerp van 15 Maart 11. nog veel minder dan aan dat van 25 Februarij des vorigen jaars in allen deele zijne onvoorwaardelijke goedkeu ring kan hechten, en verklaart hij, hoe meer hij over de zaak nadenkt, des te meer tot de overtuiging te komen, "dat, zal ooit eene reorganisatie van ons hooger onderwijs wel slagen, der wetenschap tot bevordering en het vaderland tot roem verstrekken, het weleer bij koninklijk besluit van 2 Augustus 1815 uitgevaardigde reglement ten grondslag gelegd, daaruit al het goede behouden, daarin het gebrekkige verbeterd en het daaraan, naai den eisch van dezen tijd en den tegenwoordigen stand der wetenschapnog ontbrekende aangevuld behoort te worden." Ook op dit geschrift van den heer Bergman zij de aandacht gevestigd van allenvoor wie de regeling van het hooger onderwijs- geene onverschillige zaak is. Door het kiescoUegie bij de Ned. herv. gemeente alhier is gisteren, ter vervulling der bestaande vacature, het volgende zestal van predikanten ge vormd: dd. J. D. B. Brouwer, te Harderwijk; A. lvuyper, te Utrecht; N. If. de Graaf, te Rotterdam; P. van Son, te Warmond; H. V. Hogerzeil, te Veenendaal; J. A. Gerth van Wijk. te Kampen. Wij vestigen de aandacht op de in dit blad aangekondigde voordrag ten, met proeven, die in de volgende week alhier door prof. Hasert, in de stads-gehoorzaalzullen gegeven worden. Door zijne buitengewone krachtige hydro-oxygeen microscoop wordt het leven van dieren en planten op eene aanschouwelijke wijze voorgesteldde fijnste deelen van hun zamenstel op de duidelijkste wijze bloot gelegd, zoodat de toeschouwer door dit vermo gend hulpmiddel de grootheid der natuur in het kleine, die gewoonlijk door hem niet wordt opgemerkt, met verwondering leert kennen. Als voorbeel den kunnen genoemd worden dat eene vloo tot eene lengte van 40 voet wordt gebragt en dat men het oog eener vlieg ter grootte van 20 voet ziet. In Duitschland hebben de voordragten van prof. Hasert grooten opgang ge maakt, en prof. Ehrenberg te Berlijn heeft hem. bij een vleijend attest, zijne ingenomenheid met zijn werktuig betuigd. Ook laatstelijk te Amster dam en te 's Ilage werden die voordragten met de meeste voldoening bijge woond. Men mag aannemen dat de te leveren proeven voor velen een ver rassend genot zullen opleveren. - Het getal der in het Werkhuis alhier opgenomenen bedroeg gedurende deze weck dagelijks van 119 tot 131 volwassen personen en 57 tot 65 kinderen. Men schrijft ons uit Katwijk aan Zee van 30 April: De dienstdoende schutterij, welke nu is gekleed, heeft hare wekelijksche wapenoefeningen begonnen, onder bevel van den kapitein A. K. de Koning. De heer J. Krull is beroepen naar de herv. gemeente te Anjum (classis Dokkum.) De Staatscourant bevat het verslag der commissie, in 1869 belast met het afnemen der geneeskundige examensvolgens art. 5 der wet van 1 Junij 1865. Het diploma van arts is uitgereikt aan de volgende heeren: J. A. C. Lubeke, bevoegd tot de uitoefening der geneeskunde in Pruissen; L. L. H. Keulen, idem in België; J. H. van Dijk, med. et art. obst. doctor; J. J. Cannegieter, med. doctor; A. Fockema, med. doet.; J. K. Pameijer, med. doctorandus; J. F. Manikus, officier van gez. 2de kl.A. M. Grondhout, offi cier van gez. 2dc kl.H. J. van Schoot; L. P. Schmidt, heel-en vroedmeester. 2 candidaten werden afgewezen, 7 trokken zich voor den aanvang van het examen en 2 gedurende het examen terug. De minister van binnenl. zaken heeft, onder dagteekening van den 8s,en April jl.aan de commissarissen des konings in de provinciën de vol gende circulaire gerigt: //Uit art. 8 van het ontwerp van wet betreffende de matengewigten en weegwerktuigen zal u reeds gebleken zijndat de regering de in vroegere ontwerpen voorgestelde terminologie der maten en gewigten in zoover gewijzigd heeft, dat het gebruik der tegenwoordige, naast dat der systematische namen geoorloofd is. Deze maatregel draagt echter een tijdelijk karakter. Volgens art. 44 moet de wet binnen 10 jaren worden herzien. Dat tijdvak is gesteld tot geleidelijke, doch uitsluitende invoering der terminologie, die van ons maten- en gewigtenstelsel een inte grerend deel uitmaakt. Op de regering rust hoofdzakelijk de taak om de voorbereiding tot die invoering te bevorderen. Daartoe komt in de eerste plaats in aanmerking het bezigen van geene andere dan de systematische benamingen in alle van de regering uitgaande stukken, waarin van maat of gewigt sprake is. Zal echter deze maatregel doel treffen, dan behooren ook alle besturen, collegiën en ambtenaren in hunne briefwisseling, zoowel met de regering, als met de onder hen ressorterende ligchamen of perso nen, het gegeven voorbeeld te volgen. Daartoe roep ik uwe medewerking in. Van uwe handelingen ten deze kan vooral afhangen, of het metrieke stelsel langzamerhand eene waarheid in ons vaderland worden zal. Uwe dagclijksche briefwisseling met de gemeentebesturen en uwe verhouding tot een groot aantal ambtenaren in de provincie geven den gereeden weg aan, om het uitsluitend gebruik der internationale terminologie te verzekeren. Ik heb alzoo de eer u uit te noodigen eene algemeenc aanschrijving aan de onder u ressorterende besturencollegiën en ambtenaren te rigten omop het voetspoor der regering, geene andere benamingen voor maten en gewig ten te bezigen dan de systematische, zoowel in hunne correspondentie met uwe vergadering als in die met aan hen ondergeschikte ligchamen en personen. Bij de ten behoeve van het rijk gehouden aanbesteding van paarden, van 234 stuks voor het reg. veldartillerie te Utrecht, is aannemer gewor den voor ƒ351 per stuk de heer Vermeulen aldaar, die de paarden ook voor het reg. rijdende artillerie heeft aangenomen. Voor de reg. huzaren te Zutphen en Leyden is aannemer de heer Moesbergen, te Alphen, en voor het reg. huzaren te Deventer, de heer Smit. van Hanover. De procureur-generaalfungerend directeur van policie in Noordholland, heeft de aandacht gevestigd op een nieuw soort van adreskaartin den vorm van een bankbillet van ƒ100, in het zwart gedrukt, met gewerkten rand, waarin aan de vier hoeken het cijfer 100 voorkomt. Binnen den rand staan, boven dit in letters uitgedrukt cijfer, de woorden Salon Amu sante de Theodor Lijon. Deze kaarten zouden ter misleiding van minkun- digen aangewend kunnen worden. Het IIbi. meldt dat de scheepstimmerwerven Woensdag en Donderdag ochtend op den gewonen tijd (vijf ure) voor de werklieden zijn geopend ge worden waaruit blijkt dat de scheepsbouwmeesters genegen blijven de werk lieden ten allen tijde weder op den gewonen voet in dienst te nemen. Enkelen hebben zich op de gewone werkuren vertoond en zijn toegelaten. De overi gen wenschen wel terug te komen, mits de werktijd om zes ure beginne. Men meent dat er onder de wegblijvenden zijn. die wel het werk zouden wenschen te hervatten, maar dit niet doen uit vrees voor anderen. Deze vrees intusschen schijnt ongegrond te zijnin zoo ver tot heden die lieden zich rustig gedroegen en er derhalve geene aanleiding bestond voor het ver moeden, dat zij, uit overtuiging liet werk verlieten, dwang zouden willen uitoefenen op de overtuiging van anderen, hetgeen zij trouwens niet zouden kunnen doen zonder de wet te overtreden. Te Nijmegen is een mineur, die zich nabij de Hezelpoort wilde baden, i gezonken. Een slapende visscherdie op zijn hulpgeroep ontwaaktestak hem den hengelstok toe. dien hij nog kon vatten, maar die terstond door midden brak. Toen hij later werd opgehaald, was hij reeds dood. Blijkens het verslag der kamer van koophandel en fabrieken te Enschedé zijn aldaar, in 1868, 498,000 stukken diverse katoenen goederen met certi ficaat van oorsprong naar O. Indië uitgezonden. Uit het verslag der kamer blijkt, dat de katoen-industrie in 1868 in het algemeen niet zeer gunstige I resultaten opgeleverd heeft. De kamer schrijft dit toe aan de fluctuatie dei- prijzen van ruwe katoen en garens, aan overvoering der Ned. O.-I. markt, j aan belangrijke faillissementen in Indië en aan den verderfelijken invloed van het cultuurstelsel, waardoor de welvaart onder de Indische bevolking sterk afneemt en de koopmagt des Javaans uitgeput wordt, zoodat de vraag voor consumtie steeds geringer wordt. In Zeeland is het thans over het algemeen rustig. De kanaalarbeiders zijn overal aan het werk gegaanmaar zij blijven op verhooging van loon aandringen. Op verschillende punten vertoont zich de militaire magt, daar men niet zonder vrees is voor nieuwe ongeregeldheden. Uit Noordbrabant zijn thans vele troepen naar verschillende punten in Zeeland overgeplaatst. In de veenderijen onder Beets in Friesland hebben mede eenige ongere geldheden plaats gehad. De veenarbeiders vorderden hooger loon en ver;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1869 | | pagina 6