BIJVOEGSEL, behoorencte tot de Leydsche Courant
van Maandag 3 JUei dh69, A°. 53.
ST A DS-BER1G TEN.
scmutter i.i.
MNNENLANDSCHE BERIGTUN.
BURGEMEESTER in WETHOUDERS van LEYDEN doen te weten, dat, ter
voldoening aan de Wet van den 11 April 1827 StaatsblN®. 17), een aan
vang zal worden gemaakt met de inschrijving voor de Schutterlijke dienst van de
genen, welke daartoe dit jaar in de verpligting vallen.
Dat deze inschrijving zal geschieden in tien afzonderlijke registers, inet dien
verstande, dat de personen, geboren in 1835 tot 1843 ingesloten, welke zich
hier ter stede, sedert de vorige inschrijving, uit andere plaatsen met der woon hebben
nedergezet, waaronder ook zijn begrepen de militairen, die sedert de laatste inschrij
ving-hun paspoort verkregen en zich alhier hebben gevestigd, alsmede de zich in dit
Rijk en binnen deze gemeente sinds de laatste inschrijving gevestigd hebbende vreem
delingen zullen worden ingeschreven achier-in de registers, waartoe zij volgens hun
nen ouderdom behoorenterwijl de geborenen in het jaar 184WL zullen worden
geplaatst in een nieuw register, te weten: het eerste van den jare 1869 en het
tiende of dat der geborenen in 1834, van liet vorige jaar, zal komen te vervallen.
Dat van de inschrijving niemand der bovengenoemde personen is uitgezonderd, al
vermeende hij tot de vrijgestelden of uitgeslotenen te behooren, en dus ook niet die
personen, welke reeds hun ontslag uit de Schutterlijke dienst hebben bekomen.
Dat de registers van inschrijvingingevolge art. 5 van het Koninklijk besluit van
den 21 Maart 1828 (Staatsblad^0. 6), zullen worden geopend op Zalurdag den 15 Mei
aanstaande, en op den 1 Junij daaraanvolgende zullen worden gesloten.
Dat derhalve de personen, welke zich vóór gemelde sluiting op den 1 Junij niet
hebben doen inschrijven (en dus ook ieder persoon van elders zijnde komen wonen,
of de in dit j aar zich alhier gevestigd hebbende vreemdelingen, alsmede de militai
ren, welke hun finaal ontslag hebben bekomen, en niet weder zijn in dienst getre
den), bij ontdekking, alsnog achter de teekening, tot sluiting, door bet hoofd van
de Regering aan het einde van het register te plaatsen, zullen worden ingeschreven,
met de bijvoeging van het woord: ambtshalveen volgens art. 9, door den Schnt-
tersraad zullen worden verwezen tot eene geldboete, en daarenboven dadelijk, zo?i-
der loting, bij de Schutterij ingelijfd, indien het zal blijken dat er, tijdens de
verzuimde inschrijving, geene redenen tot vrijstelling of uitsluiting ten hunnen aan
zien bestondenterwijl in zoodanig geval het huwelijk hun ook geene aanspraak
geeft om in de tweede klasse gebragt te wordenalles onverminderd zoodanige straf
bepalingen alsuit krachte der wet van den 31 December 1832op hen rnogten
kunnen worden toegepast.
Dat een ieder wordt vermaand, om voor zoo veel hij van geen geboortebewijs
voorzien is, voor hen, welke alhier geboren zijn, dat bewijs te komen afhalen ter
Secretarie dezer Gemeente (afdeeling burgerlijke stand)van heden af aan, van des voor
middags 10 tot 's namiddags 1 uur: terwijl zij, welke elders geboren zijnzich dat be
wijs onverwijld vóór de inschrijving zullen moeten aanschaffen zullende een ieder
verantwoordelijk zijn voor de gevolgen, wanneer hij, bij gemis zijner geboorte-acte,
door eenc verkeerde opgave van het geboortejaar, abusivelijk wierd ingeschreven.
Dat den belanghebbenden bij deze nog wordt herinnerd, dal zij bij de inschrij
ving tevens zullen moeten opgeven hunne woonplaats, benevens het wijk en hel
huisnommerhun beroep en dat hunner Ouderszoo die nog in leven zijn,
alsmede den tijd van inwoning alhier, en eindelijk of zij ingeschrevenen gehuwd of
ongehuwd zijn, en in het eerste geval of zij kinderen hebben, zoo ja, hoeveel
van elk geslacht; wordende de gehu^ydgn aangemaand, om zich van een extract uit
het huwelijks-register te voorzien, om daarop door den lieer der Gebuurte^ waarin
zij wonen, het getal hunner kinderen te doen certificeren, ten einde daarvan bij de
inschrijving te doen blijken, zullende almede tot de afgifte dier huwelijks-extracten
van heden af worden gevaeeerd ter secretarie dezer gemeente (afdeeling burgerlijke
stand), van des voormiddags 10 tot 'snamiddags 1 uar.
Dat ten einde deze inschrijving geregeld afloope, een iegelijk, in die termen j
vallende, bij deze wordt opgeroepen, om zich te vervoegen in een der vertrekken
van het Raadhuisen wel
Op Zaturdag den 15 Mei 1869,
de bewoners van Wijk I, II, III en IV;
Op Pingsdag den 18 Mei 1869,
de bewoners van Wijk V en VI, benevens de bewones van de Buitenwijk.
Op fVoe?isdag den 19 Mei 1869,
de bewoners van Wijk VII en VIII:
telken dage van des voormiddags 10 tot des namiddags 2 uren;
met uitnoodigingom op den bepaalden dag zich stiptelijk ter aangeduider plaatse
aan te melden, ten einde men zich niet te wijten hebbe de gevolgen, welke uit het j
achterblijven zouden ontstaan; zullende wijders het tijdstip, dat de registers ter
inzage zullen liggen, en de dagen der loting, welke, volgens de Wet, vóór den j
1 Julij aanstaande geheel zal moeten zijn afgeloopen, nader worden bekend gemaakt.
En verder gelet, hebbende op art. 7 van Zr. Ms. besluit, van den 7 September
1828, (iStaatsbl. N®. 55) roepen bij deze op alle personen, welke als gehuwd of
als weduwenaars met kind of kinderen, in bet afgeloopen jaar in de termen zijn j
geweest, om uit dien hoofde in de tweede klasse van de algemeene rol der Schutterij i
te worden gebragtdoch sedert dien tijd door het overlijden van hunne vrouwen I
of kinderen, de bevoegdheid hebben verloren, om in die klasse te verblijven, en
dus alsnu in de eerste klasse der voor dit jaar op te maken algemeene Schutters-
rol geplaatst moeten worden, om van dusdanige verandering van omstandigheden i
schriftelijk kennis te geven, of zich daartoe ter secretarie aan te melden, des voor-
middags tusschen 10 en 1 uur, vóór de aan te vangen inschrijving, en dus uiterlijk tot
den 14 Mei aanstaande; zullende, wanneer deze kennisgeving door den belang
hebbende inogt zijn verzuimd, en hij dien ten gevolge niet bij de Schutterij zou
zijn ingelijfd, door Burgemeester en Wethouders proces-verbaal tegen hem moe
ten worden opgemaakt en aan de Regtbank ingezonden ten einde op de nalatigen
toe te passen de strafbepaling van art. 1 der Wet van den 6 Maart 1818 [Staatsbl,
IV®. 12), houdende eene geldboete van ten hoogste ƒ50, en eene gevangenisstraf uiter
lijk van drie dagen, hetzij afzonderlijk, of wel beide de straffen te zamen genomen. I
En zal deze door aanplakking en door plaatsing in de Leydsche Courant worden
afgekondigd. Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BB AN DELER, Burgemeester.
Leiden, 1 Mei 1869. v. PUTTKAMMERSecretaris.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEYDEN doen te weten, dat door
den Raad dier gemeente, in zijne \ergadering van den 8sten April 1869, is vast
gesteld de volgende
VERORDENING
houdende wijziging der Algemeene Polier'everordening van den 24sten
October 1867 voor de gemeente Leyden.
Art. 67 der Algemeene Policieverordening wordt vervangen door de volgende be
palingen, als:
1°. Asch en vuilnis mogen niet anders worden opgehaald dan tot 10 uren in den morgen.
2°. Asch mag niet verzameld of vervoerd worden dan alleen in overdekte en van
achteren met deuren of zeilen gesloten karren of in overdekte vaartuigen, zoodat er
geene verstuiving plaats heeft.
3°. De asch- of vuilniskarren mogen niet overladen worden, en het uitzifte
asch, gedurende het inzamelen en vervoeren, is verboden.
4®. Het vervoer der opgehaalde asch en vuilnis, met schuiten, naar de bergpl
waarvoor vergunning is verkregen, biijft tot 11 uren in den morgen veroorloofd.
5°. Het. wegvoeren van de asch, vnilnis of andere specie, welke op gemeentegrond
wordt aangetroffen, is verboden, tenzij op daartoe ontvangen last overeenkomstig het
bepaalde in art. 68, alinea 2.
6°. Die asch of vuilnis aan of van de haizen der ingezetenen wil weghalen of
vervoeren, is verpligt van dat voornemen schriftelijk kennis te geven aan Burge
meester en VVethouders, met opgave van het getal karren, wagens en schuiten die
hij daartoe wenscht te bezigen, alsmede van de bergplaats waar hij de opgehaalde
asch, vuilnis, enz. wenscht te brengen. Hij bezorgt die kennisgeving ter Secretarie
waarvoor hem een bewijs van ontvangst wordt afgegeven.
7°. Die zonder zoodanig bewijs asch of vuilnis weghaalt of vervoert, of door zijne
werklieden doet weghalen or vervoeren, zoo ook die in strijd handelt met de vorige
bepalingen, wordt gestraft met eene boete van tot ƒ10.en gevangenis van
één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk.
De bepalingen sub. 145 en 6 zijn niet van toepassing op hen die van wege
de gemeente belast zijn met liet ophalen van asch en vuilnis.
Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leyden, in zijne openbare vergade-
Iring van den 8sten April 1869.
De Burgemeester, v. D. BRANDELER.
De Secretarisv. PUTTKAMMER.
Zijnde deze Verordening aan de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, volgens
hun berigt van den 20sten April 1869, B. n®. 1925 (4e afd. A)a G. S. n®. 49,
in afschrift medegedeeld.
En is biervan afkondiging geschied waar het behoort den lsten Mei 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
v. d. BB AN DELER, Burgemeester,
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
LEYDEN, 1 Mei.
De afdeeling der maatschappij tot Nut van den Javaan hield gisteren
avond weder eene openbare vergadering in het gebouw dér maatschappij tot
Nut van 't Algemeen, waarin als spreker optrad de heer IJ. de Bruyn, di
recteur der openbare werken op Java, en eere-voorzitter der maatschappij
van landbouw aldaar, die zich, even als onlangs bij zijn optreden te Gro
ningen, ten doel had gesteld, den tegenwoordigen toestand van den land
bouw op Java te schetsen, een onderwerp, waaromtrent zeker niemand, met
het oog op de ervaring, door hem in zijne betrekking op Java opgedaan,
hem de bevoegdheid zal ontzeggen een oordeel uit te spreken. Hij begon
met zijne hoorders in kennis te brengen met de te Batavia bestaande Ned.
Indische maatschappij van nijverheid en landbouw, haar ontstaan -en wer
king, en deelde vervolgens naar aanleiding van hetgeen in het door die
maatschappij uitgegeven tijdschrift, door mannen als van Gorkum, Holle,
van der Poel enz. was geboekt, ëen overzigt mede van den toestand der
rijst- en koffijcultuur, waarbij hij zich. om niet te wijdloopig te worden,
bepaalde. De toestand van den landbouw op Java, zeide spreker, was niet
gunstigdaarover werd in niet één geschrift een gunstig getuigenis gege
ven; me» had zelfs den landfxmw aldaar landbederf genoemden toch zij
was de bron waaruit alle inkomsten moesten voortvloeijen. Betreffende de
rijstcultuur stelde hij achtervolgens in het licht, in welken toestand die
cultuur zich bevond, wat de oorzaken waren van haren achteruitgang en
wat er zou moeten worden verrigt om daarin verbetering aan te brengen.
Van de wijze, waarop de inlander thans te werk gaat bij het ontginnen van
woeste gronden en van de wijze, waarop de cultuur der rijst in de gouver-
mentslanden plaats heeft, deed hij in breede trekken het verkeerde uitko
men; een gevolg van die wijze van handelen was dat de oogst van de gou-
vernementslanden zoo gering was in vergelijking met dien van particuliere
landerijen. Uitbreiding werd vooral belet door het niet benuttigen der op
Java aanwezige groote stroomen, waartoe de staat zijne hulp moest verlee-
nendat echter verzuimd wordt. Als oorzaken van het verval werden door
spreker genoemd het gemis van persoonlijk grondbezit, liet dwangculluur-
stelsel en de opgedreven heerendiensten. Met de koffijcultuur was het, naar
sprekers oordeel, niet beter gesteld. Ook die cultuur leverde treurige resul
taten op. In weerwil van uitbreiding bleef de opbrengst dezelfde, met ver
mindering van de qualiteit van het product. Verbetering zou daarin worden
gebragt door aanwending van kapitaal, het houden van meer toezigt,
bet geven van regt op de gronden en afschaffing' van heeren- en cultuur-
diensten. De spreker ging vervolgens de oorzaken 11a, die aanleiding gaven
dat men de middelen van herstel, die voor de hand lagen, ongebruikt liet,
t. w. dat men de bezwaren te groot achtte en voorbijzag den in den laat-
sten tijd veranderden toestand op Java. Men had zicli in het hoofd gezet
dat de Javaan zonder dwang niet zou werken, dat hij zijnen grond voor
eene kleinigheid aan fortuinzoekers zou verkoopen en de baten voor Neder
land verloren zouden gaan en genoten zouden worden door hen, die in het
Willemspark te 's Iïage paleizen lieten bouwen. Om die denkbeelden te be
strijden, gaf spreker eene karakterschets van den Javaan, als zijnde een
mensch als ieder ander, eene mengeling van goed en kwaad, gehecht aan
den grond, wanneer hij dien bezit, en die, in weerwil van gebrek aan
onderwijs, tot eenige ontwikkeling is gekomen, en betoogde daaruit dat
niets aanleiding gaf om te vreezen dat hij geen vrijwilligen arbeid zou wil
len verriglen of zijnen grond zou verkwanselen. Door het invoeren van de
gewenschte verbeteringen zou, meende spreker, het voordeel voor Neder
land niet afnemenmaar toenemen. De tegenwoordige toestand der Indi
sche maatschappijde veranderde denkbeelden gedurende de laatste jaren
moesten voorts eene krachtige aansporing zijn om tot verbetering de hand
aan het werk te slaan. Spreker eindigde met den wcnsch dat de agrari
sche wetten, door den minister van koloniën toegezegd, den bloei van land
bouw en nijverheid in Ned. Indië bevorderlijk mogten zijn. Het publiek gaf
den spreker luide zijne ingenomenheid met het gesprokene te kennen.
Na eene korte pauze werd de gelegenheid tot discussie of tot het ver
krijgen van nadere inlichtingen opengesteld; het publiek was echter toen
op verre na niet meer zoo talrijk als bij het uitspreken der rede. Niemand