DULGAMARIAANTJES. afschaffing der conscriptie aangekondigd, met. uitnoodiging aan alle voor standers der zaak om daaraan deel te nemen. PARIJS, 12 Maart. Re hertog Christiaan van Sleeswijk Holstein Augus- tenburg is gisteren avond op zijn kasteel in Silezie, in den ouderdom van 71 jaren overleden. WASHINGTON, 12 Maart. Het Huis der Vertegenwoordigers heeft de voorgestelde resolutie, tot begunstiging der onafhankelijkheid van Cuba ver- zondeu naar het comité van buiten!, zaken. FLORENCE. 12 Maart. De Cm r. hal. meldt dat de internationale commissie, aan welke is opgedragen onderzoek te doen naar de middelen om een regt- streeksche postdienst tusschen Rrindisi en Ostende te organiserenzal bijeen komen te Florence, en dat alle bij deze zaak belanghebbende regeringen daar zuüen vertegenwoordigd zijn. Opgave van brieven, welke in de eerste helft der maand Februarij door het postkantoor te Leyden zijn verzonden en die niet besteld zijnomdat de personenaan wien zij geadresseerd warenop de aangewezen plaatsen onbekend waren. Geadresseerd aan: Akelesken. te Alkmaar; Frank, de Groot, C. M. Berends, S. KortenaarT. Wolf, mej. A. Bisschop, mej. A. de Groot, geb. Verhagen, allen te Amsterdam: Baan te Capelle; J. Klieken, te Deventer; mej. F. de Bok, wed. H. Hooven, mej. van DortLamlctallen te 'sGravenhage; ,1. J. de Vries, le Hardegarijp; geb. de Vries, te Harlingen; Hesseling, te 's HertogenboschJ. Langeveld, le Ilillegom; J. H. Stand, te kuilenburg, J. van der Meer. te Langeraar; P. Wilrosem jr.L. van der Nat, mevr. Corbée. allen te Leyden; J. C. Oostveen, te Noordscharwoude; Bal, te Valkenburg; Jans van der Geer, te Veur; A. Z. Niewenhuisente Zoetermeer; Schorel, F. van der Laan, beide te Zoelerwoude. IV. Niet onduidelijk geeft gij mij uwe vrees te kennen voor eene nieuwe uitbarsting der veetyphus, en gij drukt er de hoop bij uit: dat er toch eenmaal eens eene wet op de veeartsenijkunde komen moge. die aan alle kwakzalverij een einde maken en tevens beletten zal dat "Jan Rap en zijn maat" zich voor enkele stuivers een npnte.nl" als veearts koopen kan. Indien daardoor waar lijk de kwakzalverij der empirici kon geweerd wordenzou ik mij met uw wensch geheel kunnen vereenigen, maar de ondervinding zal u ook bier weer leeren dat de zaak met eene nieuwe wet niet verbeteren zal. omdat een koe of os niet met een mensch kan noch map vergeleken worden, hoe- vele koeien en ossen er ook in menschelijke gedaante rondloopen of zitting hebben in hoogereof lagere vergaderzalendat de mensch wetten maakt voor den m-nschis duidelijk en verklaarbaar omdat hij mensch is, en dus de behoefte van een mensch kent, maar dat de mensch wetten maakt voor de beesten, is, dunkt mij, minder gemakkelijk, omdat men daarvoor de be kwaamheden of eigenschappen van een beest moet hebbennu geloof ik wel dat er genoeg knappe beestachtige menschen zullen gevonden worden die in eene groote dierlijkheid uitmunten en de kenmerken van ezels, schapen en zwijnen dragen, doch daarmede zal nog niet veel gewonnen zijn, omdat juist die bollebozen even als de beesten, waarop zij gelijken, niet kunnen spreken en dus stom zijn. In ieder geval raad ik u aan: geduld te oefenen en den tijd niet vooruit te loopeu; immers wij Nederlanders zouden ons karakter verloochenen, wanneer wij toonden driftig te zijn; bedenk toch dat wij juist uitmunten door onzen slakkengang en dat ons levensdevies is: «kom ik er van daag niet, dan kom ik er morgen." en "haastige spoed is zelden goed" wordt ons op de school reeds ingepeperd. Dat de vervulling van uw wcnsch daarenboven menigen nijveren burger zou benadeelenis iets, waarop ik uwe aandacht vestig. Wat toch zou er van al het zieke vleesch worden als er nog strenger wetenschappelijk toezicht op den in-, door- en uitvoer en denverkoop daarvan, werd uitgeoefend? Hoevele keur meesters zijn er reeds niet geweest die aan oogon steking leden wegens het veelvuldig zieu van dingen, die buiten het tfo</licht moesten gehouden wor den en waarbij zij dan spoedig één oog moesten toedrukken of zelfs nu en dan door de vingers moesten zien;" ja er zijn voorbeelden bekend van menschen, die daardoor stekeblind zijn geworden en geen koe van een mensch wisten te onderscheidenzoodra men ze "muntjes" en "bankjes" onder de ongen hield. Ongelukkig genoeg, werden die brave bevorderaars der industrie, zoodra het bekend werd dat ze de oogziekte ond«r de leden hadden, van hun ambt ontzet en gestraft. Zie! zóó handelt men met amb tenaars die hun eigenbelang voorbijzien en slechts dat van anderen op 't oog hebben! 'tls misschien wel daarom dat de koning van Pruissen of de keizer van Oostenrijk (wie van beiden is 't ook?) gelast heeft dat som mige bijziende militairen brillen mogen dragen. Jammer genoeg dat er niet meer brillen gedragen worden door hendie verplicht zijn het een of ander oogluikend (dat is: meteen huk voor 'toog) te moeten toelaten; daardoor zouden de brillen stellig goedkooper worden en zou men ook beter den prijs daarvan kunnen bepalenomdat nu nog alleen «twee joden weten wat een bril kost" terwijl daardoor tevens het ongerief werd weggenomen dat zelfs sommige hooggeplaatste personen door den bril van lagere ambte naren moeten zien. En nu durft men nog zeggen dat de hooge standen te trotsch zijn om zich met den minderen man in te laten! Immers, wanneer men zich vernedert om door eens anderen bril te zien, geeft men toch een doorslaand bewijs dat men zijn eigen bril, al is die ook in goud gevat, niet zoo deugdelijk acht, als die van zijne inferieuren! Gij vraagt mijne meening over de meerdere of mindere soliditeit van de leening: Paleis van Volksvlijt, en het nemen van loten. Ja! wat zal ik u daar van zeggen? De ondervinding leert het, de ministers van iinantiën weten het. en de directeuren van het Paleis hopen het: dat de menschen veel van loterijen houden en gaarne een "kansjewillen wagen. En wat beteekenen dan ook een paar simpele "achterwielen" als men daardoor misschien schat rijk kan worden en grid "is de ziel van de negotie," want het geld maakt krom wat recht is; daarom worden dan ook de kromme, manke en ge bochelde dames, als met een tooverslag recht cn welgemaaktwanneer ze maar een groote zak met geld meê ten luiwelijk brengen. Gij zult het dus met mij. eens zijn: dat er een zeer groote kracht in het geld zit en dat ieder er naar streven moet: zooveel en zoolang mogelijk geld bij een le schrapen. Wel is w aar doet de eene dit behendig en heimelijk soms ten nadeele van principalen, weduwen en weezen. en een ander weer openlijk. omdat hij aan 't «laadje" zit en begrijpt dat het publiek beier hem dan hij het publiek kan onderhouden, doch dat is hetzelfde, en het is alleen aan wangunstige vitters en op de handen-kijkers te wijten, dat die brave lui, die hun uiterste best doen. om binnen korten tijd rijk en "binnen" te zijn, genoodzaakt zijn een pleizierreisje naar Engeland te makenom daar wat uitterusten van hun moeitevollen arbeid, dien men zóó met ondank beloont! De tijd laat mij niet toe, ook over de huwelijks-loterij nader uittewijden waarin (luizende nieten, tegen één prijs zijn; en toch worden er, vooral in Mei en November zoovele aandeelen in genomendat men er verbaasd van staat om uw geluk te beproeven, geloof ik daarom dat gij zekerder een of meer loten in het Volkspaleis kunt nemen dan één huwelijkslot, waaraan gij voor altijd verbonden blijft en dat nooit meer a pari wordt uitbetaald. t.t. INGEZONnEN. der Handelingen van den Gemeenteraad is aan Aan de Redactie! In het laatste verslag Burgemeester en Wethouders het verwijt gedaan, dat zij de aanbesteding tot het bouwen eener nieuwe meisjesschool in verband hebben gebragt met het plan tot bebouwing van een deel der Ruïne. In het fond der zaak het verband dat tusschen bet eene plan tot be bouwing en het andere bestaat behoef ik thans niet te treden. Het is reeds aanvankelijk aangetoond door den voorzitter en den wethouder Hu- brecht. Doch ik wensch eene opmerking te maken op eene uitdrukking van een der raadsleden (den heer du Rieu) die gezegd heeft: "Ik moet mijne "bevreemding te kennen geven dal burgemeester en wethouders twee zaken, "het plan van de sociëteit op de Ruïne en het bouwen van de meisjes- "school, aan elkander verbonden hebben." Er bestaat geen plan om eene «sociëteit," op de Ruïne te bouwen. Et bestaat een plan om op de Ruïne een groot gebouw te zetten waaraan Leiden sinds lang behoefte heeft en waardoor eindelijk aan de, door zijne bevolking, in rangorde vijfde gemeente des rijks, de gelegenheid zal geopend wordenom ook hier ter stede tentoonstellingen van producten van kunst, wetenschap en volksvlijt le houdendie aan andere vrij wat minder aan zienlijke gemeenten zooveel voordeel verschaffen. Zoolang Leiden van zulk een gebouw, tot allerlei ondernemingen van nut en genoegen ingerigt. verstoken blijft, zal het ook verstoken blijven van al de voordeelen en het vertier, welke het gevolg zijn van deze groote middelen van aantrekking voor een veel talrijker publiek dan dat der gemeente. Wanneer alle krachten in ééne hand zamengevat wordenkan Leiden iels tot stand brengen wat Leiden waardig is en lot eer strektterwijl het altoos zal te kort schieten en achterlijk blijven, wanneer men uit misplaatste zuinigheid zich wil blijven behelpen met de ondoelmatig ingerigte en bekrompen lokalen over welke het Ieidsch publiek zich telkens beklaagt, en wanneer men. met verdeelde krachten werkende, het ongerief bestendigt dat men, door gelijktijdig aan het publiek verschillende gelegenheden tot nut en genoegen aan te bieden, elkander's pogingen wederkeerig belemmert en verhindert. De systematische tegenstanders van de onderneming de Harmonie schij nen. ten einde het publiek op een dwaalweg te brengen en van de zaak af keerig te makenafgesproken te hebbensteeds te gewagen van »de So ciëteit op de Ruïne" hoewel zij. zoo zij het al niet beter welen, het toch beter konden weten dat van geene «Sociëteit op de Ruïne" sprake is of ooit geweest is. Om aan de onderneming een vasten fmantielen bodem te verzekeren, is aan de Harmonie, behalve een leesmuseum, ook eene conversatie-zaal verbondenwaarvan men tegen eene zeer matige jaarlijksche contributie, lid kan worden. Maar dit maakt van de Harmonie geene sociëteit. Die conversatie-zaal is een aanhangsel van het plan, eene aanzienlijke en duur zame bron van inkomsten voor de onderneming in haar geheel, een flnan- tiële steun er van, doch om die conversatie-zaal is het niet te doen. Het is te doen om het groote gebouw, om de gelegenheid van in Leiden, gelijk in andere plaatsen die dikwerf veel minder gunstig voor het verkeer gele gen zijn, gelegenheid te hebben tot het houden van congressen, nationale of internationale tentoonstellingen, van groote muziekuitvoeringen, akade- miefeesten enz.welke gelegenheid thans ontbreekt of voor onevenredig groote kosten tijdelijk moet verschaft worden. Hadden wij thans die «So ciëteit op de Ruïne," gelijk men haar schimpend noemt, dan zou Leiden gelegenheid hebben te doen wat boven Utrecht's kracht gaat, het houden der internationale tentoonstelling van de Vereeniging ter bevordering van Fabriek- en Handwerksnijverheid, en zou men niet meenen dat dit, in meer dan één opzigt. voor Leiden nuttig, belangrijk en voordeelig wezen zou? Onder de «systematische tegenstanders" van het plan, onder de bevoor oordeelde opposanten die opzettelijk de oogen sluiten en de ooren toestop pen, om de voordeelen van het plan niet te moeten erkennen en in hunne oppositie te kunnen blijven volharden, reken ik den heer du Rieu niet. Dat bij zoodanige onderneming altoos ook bezwaren aan de voordeelen over staan. spreekt van zelf. en is bij alle ondernemingen het geval. Dat, vol gens het oordeel van sommigende bezwaren de voordeelen overwegen en dat zij op dien grond meenen hunne stem niet aan de verwezenlijking van het plan te kunnen geven, laat zich begrijpen, en ook deze overtuiging moet geëerbiedigd worden, al deelt men haar niet. Maar van een gemoe delijk en geacht man, als de heer du Rieu, mag men vergen, dat hij, ook in zijne oppositie, het doel der onderneming niet miskenne en niet, door eene verkeerde voorstelling en benaming voedsel geve aan de op positie der bevooroordeelden die er meer op uit schijnen het publiek te misleiden dan door redenen te overtuigen. En de ondernemers èn de onder neming verdienen, in elk geval, eene billijke beoordeeling en waardering. Zij hebben aanspraak wederlegd en niet overschreeuwd te worden. Wanneer men dit plan onder valsche voorstellingen begraven, en door er eene kari katuur van te maken dooden wil, kan men misschien zijn doel bereiken. Doch men bedenke wel. wat men begraaft en wat men doodt, dat men iets begraaft en doodt wat eene groote levenskiem in zich heeft en wat een groot deel der burgerij, die meent dat zelfs de zuinigheid de wijsheid wel eens bedriegt, met warmte ondersteunt en in het algefneen belang der ge meente tot stand gebragt verlangt te zien. Een adhaerent. Met veel genoegen namen wij kennis van het ons toegezonden jaarlijksch Verslag, der alhier gevestigde Vereeniging «Uit Liefde." Uit dat verslag toch blijkt, dat gedurende dezen winter 12,084 bons ter waarde van 1327.74 door de gezamenlijke leden dezer zoo nuttige Ver eeniging aan de behoefligen werden uitgereikt. Telt de Vereeniging ook al 275 leden met inbegrip van 14 vrouwelijke leden, het mag verwondering baren, dat eene zoo nuttige instelling, die met de meeste bescheidenheid gedurende 22 jaren hier ter stede werkte, niet nog een veel grooter ledental mag bezitten, als men nagaat dat tegen eene geringe contributie van slechts 3 per jaar,-ieder lid voor dat bedrag bons voor levensmiddelen erlangt. Overtuigd van het groote nut dezer in stelling, voldoen wij dan ook gaarne aan het tot ons gerigt verzoek, een woord van opwekking tol het aanvaarden van het lidmaatschap te plaatsen overtuigd als wij zijn, dat er nog zeer velen onzer stadgenooten zullen ge vonden worden, die onbekend misschien met hel doel en de werking der Vereeniging, zich gaarne onder hare leden zal willen zien tellen, waartoe wij met gepaste vrijmoedigheid aansporen en nitnoodigen. Wij doen dit bescheiden verzoek des te eerder daar. zijn wij wel onder- rigt, hel bestuur op middelen bedacht is geweest om de liefdegaven der leden nog nuttiger te bestedenen wel om eerlang bons voor warme spijzen te verstrekken. Hulde brengende aan den belangloozen ijver van het Bestuur, hopen wij dat het plan, wanneer liet ter beoordeeling aan de leden wordt onderwor pen, dit al die belangstelling en die medewerking, zoowel van de leden als van onze buiten de Vereeniging staande stadgenooten, zal ondervinden, welke eene zoo heilzame en practische verbetering voor de behoefligen in zoo ruime mate verdient. u. L. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1869 | | pagina 6