zijn opgewekt, hebben vooral hel hunne bijgedragen tot uitbreiding der uitgaven voor het krijgswezen. Daarop in eens terug te komendit ge- doogen de omstandigheden en de loop der publieke meening nog niet. De uitgaven, waartoe de wet voor dit onderwerp magtiging gaf, kun nen veilig over een eenigzins langer tijdperk worden verdeeldna verloop van eenige jaren zullen zij welligl geheel onder de calhegorie der buiten gewone, afloopende uitgaven gerangschikt kunnen worden, niemand kon verwachten, dat zij op eens van de begrooting geschrapt zouden worden. Maar dit is geenszins het eenige bezwaar dal in den weg stond. Vele wetten vorderen voor hare uitvoering nog voortdurend verhooging van uitgaaf. Sommige van die verhoogingen worden door verhooging van inkomsten opgewogen of overtroffen. Van dien aard zijn de verhoogingen van uit gaaf voor de posterijen en telegrafen. De verbooging van den post, waar uit de uilkeering van het 4/5 van het personeel aan de gemeenten moet bestreden worden, slaat tegen de hooger geraamde opbrengst dier belas ting. De opheffing van hel fonds van het gereserveerde 1/6 der leges, die aan de kantoren der in- en uttvoerreglen en accijnsen geheven wor den, brengt verhooging der uitgaven, maar ook der inkomsten teweeg. Andere posten van uitgaaf, b. v. die voor hel onderwijs, voor renten- garantie aan de kanaal-maatschappijde pensioenende kerkgenootschap penen nog andere, zijn nog voortdurend klimmende. Ten aanzien van de pensioenen kan hel zijn nut hebben uwe aandacht te vestigen op de bijlage E, waarin de loop der zaken wordt blootgelegd. De sommen, die als inkomsten van de schatkist worden uitgetrokken wegens kortin gen op de tractemenlen der ambtenaren, verminderen daarentegen jaar lijks, naarmate hel pensioenfonds in kapitaal wint. Ook moest, ten tijde van het opmaken der begrooting, de som die benoodigd werd geacht tot inkoop van schuld, om te voldoen aan de wet van 27 Sept. 1841, iels hooger worden geraamd dan voor 1868. Nog andere wisselvallige behoeften van de dienst vorderden dit jaar verhooging van uitgaaf. Was het, b. v.aan de eene zijde onnoodig dit jaar te rekenen op uitgaven ter beteugeling van de veeziekte, was het mogelijk minder te eischen voor den aanbouw van gevangenissen en voor subsidiën ten behoeve van openbare werken, van de andere zijde was verhooging niet te ontgaan wegens de kosten van herstel van de gebouwen der prov.- griffiën in twee provinciën, wegens de kosten welke het 7do interna tionaal statistiek-congres zal te weeg brengen, voor de kosten die de tienjarige volkstelling ten gevolge heeft, voor den bouw van het Noso- comium te Leiden, voor uitwateringswerken in Slaats-Vlaanderen, voor de verbetering van den waterweg van Zwolle naar zee. Neemt men al deze belemmeringen in aanmerking, dan zal men den uilslag der pogingen, die de regering in het werk stelde, niet zoo ge ring kunnen schatten. Het eindcijfer van de begrooting voor 1869 bedraagt 96,727,022.91. Dat voor 1868 bedroeg f 99,665,827.86. Doch hieronder was begrepen f 650,000, in ontvang en uitgaaf uilgetrokken met het oog op de mo gelijkheid, dat de exploitatie der staatsspoorwegen op het Rijk kon over gaan. Deze behoort dus buiten de vergelijking te blijven. Het eindcij fer der uilgaven voor 1869 blijkt dus f 2,288,804.95 lager te zijn dan dat voor 1868. De som, voor den aanleg der staatsspoorwegen benoodigd, kan dit jaar twee millioen lager worden gesteld dan voor 1868, in verband tot den stand der werken en dien van het spoorwegfonds. De middelen tol dekking onzer uitgaven bestaan uit de volgende on- derdeelen Gewone inkomsten van den staalf 73,333,275. De bijdrage uit de koloniale geldmiddelen, bij de begroo- ling voor Nederlandsch Indië geraamd op15,618,358. Een jaar renten van het aandeel van Nederland in de schadevergoeding door Japan verschuldigd50,000, Het overschot van de staatsrekening over 1867 4,360,000.t- Eene bijdrage uit het vermoedelijk batig slot van het koloniale dienstjaar 18673,475,000. f 96,836,633.— Ten aanzien van deze ramingen meen ik mij te mogen gedragen aan de memorie van toelichting tot de wet op de middelen en de toelich tende staten tot de onderscheidene begrootingen. Het zal u daaruit blij ken, dat het overschot, hetwelk de dienst van 1867 overliet, zijnen oorsprong ten deele heeft, gelijk straks reeds werd aangemerkt, in het achterwege laten van de amortisatie, waardoor 1,270,801.57 onuitgege ven bleef. Ruim f' 1,150,000 bleef bovendien onuilgegeven van de som men, tot beteugeling van de veeziekte beschikbaar gestelden iets meer dan f 320,000 op de gelden voor het maierieel der marine en de bui tengewone geniewerken toegestaan. De werkelijke opbrengst van de inkomsten, die op het Is hoofdstuk van de raming der koloniale geldmiddelen voor 1867 werden voorgedra gen, ging die raming te boven. Vergeleken met die uitgaven, welke hier te lande voor de Indische dienst waren te doen voor dat jaar, levert de koloniale dienst 1867 uit dien hoofde eene bate op van bijna 5J millioen. In de onderstelling, dat het IIs hoofdstuk der Indische be grooting en de middelen in Indië zelf te innen, geenerlei overschot opleveren zullen, was het allezins geoorloofd uit die werkelijk aanwezige bate van bijna 5\ millioen, 3| min of meer voorde dienst van 1869 beschik baar te stellen. Er blijft dan nog eene som van twee millioen min of meer over, ter latere beschikking. De koloniale bijdrage voor het dienstjaar 1869 is geraamd op f 15,618,358. Mogt men, met het oog op den invloed, dien de omstandigheden op de prijzen der koloniale producten sedert eenigen tijd uitoefenende raming van de opbrengst der veilingen misschien te hoog willen achten, ik zon daartegenover kunnen verwijzen op de sedert lang en bij herhaling van de Indische regering verlangde afrekening over de dienstjaren aan 1867 voorafgaande, die nog niet is ontvangen. Het is verkieselijk ook nu nog niet te rekenen op de baten, welke daaruit kunnen voortvloeienmaar de waarschijnlijkheid bestaat, dat die afrekening baten zal aanwijzen. Ik zal, mijne heeren, de eerste zijn om te erkennen, dat deze uit komst geenszins eene volkomene genezing is van de kwaal, die ik zeer velen met mijvoor de zwakke zijde van onze financiën houden. Evenmin zal ik de waarde overschatten van de vermindering der be. grooting, waartoe de regering kon overgaan. De vermindering van uit. gaven voor den aanleg van spoorwegen is geene besparing; de uitgave zelve zal toch later moeten geschieden. De inkrimping der uitgaven ij overigens niets dan eene bescheidene, eerste schrede op een langen weg. Zulk eene schrede heeft echter ontegenzeggelijk groote waarde, wanneer men het beginsel der regering zou willen aannemen, en, noodzakelijk verband daarmede, ook geene belastingen afschaffen, g< inkomsten verminderen, zonder te gelijk behoorlijke equivalenten vastu stellenevenmin lusschentijds de begrooting te verboogenzonder tevens middelen van dekking aan te wijzen. Dit is te meer noodig, omdat in volgende jaren nieuwe verhoogingen van uitgaaf ons toch ij wacbten staan. Voor de voltooijing der spoorwegen zal in het vervolg - hel is meermalen gezegd eene leening gestoten moeten worden, geheel der uitgaven daarvoor is geraamd op 140,000,000 min of meer, Van dat bedreg zalmet inbegrip van hetgeen voor het volgend jaar ge raamd wordt, 106J millioen uil koloniale baten gevonden zijn. Men zot later dus ongeveer 30 of 40 millioen moeten leenen, en de begrootin< met de renten van dat kapitaal verhoogen. Later, zeg ik: het is we overbodig te doen opmerken, dat men die som niet op eens zal noodij hebben. Eene gunstige gelegenheid kan dus nog zeer geruimen lijd wor den afgewacht. Sommige andere onvermijdelijke vermeerderingen, b. v. die voor subsidiën aan de kanaal-maatschappij toegezegd, zullen, althans ten deele worden opgewogen doordien de uitgaven voor andere werken van open baar nut alsdan niet meer noodig zullen zijnzooals b. v. die voor waterweg van Rotterdam naar zee, de droogmaking in Schieland, ent, Maar niemand zal ontkennen, dat de behoeften stijgende zijn, dai nog tal van behoeften onbevredigd blijft. Kon men besluiten de vervul ling te beperken binnen de grenzen van de natuurlijke vermeerdering dei inkomsten ze zóó te beperken dat er ook ruimte bleef tot verminde ring van den omvang der hulp, welke men van de koloniale kassei vraagt, het mag verkieselijk worden geacht. Tot die toename der in komsten zullen, door den lijd, ook de staatsspoorwegen bijdragen, ft voordeelenwelke zij aan den staat opleverennemen toetot dusva is de vermeerdering langzaammaar de naderende geheele voltooijinj opent gunstiger vooruilzigt voor eene verdere toename. Naar het oordeel van de regering is althans de vraagof verhoogin[ van lasten, zonder dringende, onvermijdelijke noodzakelijkheid gevorderi mag worden, eene vraag, die ernstige overweging verdient. Het is eene dier vragen, waarop het niet ongeraden is de publieke opinie voor tt bereiden; vooral na een lang tijdperk van nooit gekenden financiële! voorspoed. Mogt onverhoopte tegenspoed nood doen ontstaande regering zon haren pligt weten te vervullen. Maar daarvan is nu geen sprake, dt vraag is op dit oogenblik alleen, of men onder gewone omstandighedci reeds nu een beroep op het vermogen der ingezetenen moet doen. De regering meent, dat men nog eerst een anderen weg kan beproeven. Met een tweetal opmerkingen wensch ik deze rede te besluiten. Uit de mededeelingenbij de Indische begrooling en bij de wet op dt middelen gedaan, zal u gebleken zijn, dat ik met mijn ambtgenootvooi de kciloniën in overleg ben getreden over de dikwijls geopperde vraag of het raadzaam is de financiële betrekkingen tusschen Nederland Indië op een anderen voet te regelen. Al had de gedwongen werkeloos heid, waartoe ziekte mijn ambtgenoot gedurende vrij langen tijd veroor deelde, niet belet dit overleg ten einde te brengen, het zou, in den be trekkelijk korten tijd die ons gegeven wasnog niet tot rijpheid hebben kunnen komen, en in elk geval nog geen invloed op de begrooting vooi 1869 hebben kunnen uitoefenen. De zaak zelve wordt geenszins uit hel oog verloren. In de tweede plaats. Straks nam ik de vrijheid op te merken, dal aan afschaffing van belastingen zonder equivalent niet gedacht kan wor den. Wanneer ik daarbij nu enkel herinner aan de moeijelijkheden, welke hel opsporen van equivalenten altijd oplevert, maar die niet in omvang en gewigt zijn verminderd sedert de afschaffing van de gemeente- accijnsen, en bij den invloed dien deze nuttige maatregel op het belas tingswezen van groote gemeenten uitoefende, dan zal men de waarde kunnen schatten van de redenen welke beletten, thans het oor te leenen aan de niet geheel ongegronde bezwaren over sommige belastingen, mei name den zeep-accijns. Voor stilstand op het gebied van de verbeleritig der financiële wetge ving behoeft men iritusschen niet bezorgd te zijn. Meer dan eene wets- voordragt, behalve die welke u reeds aangekondigd is, zal de onge grondheid dier vrees aantoonen. Door de kamer is de beraadslaging over hel adres in antwoord op de troonrede bepaald op Maandag aanst. BI »ao Leyd meen nami niu' schil deel der Te Leyden ter boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1868 | | pagina 6