den der ingezetenen, huns ondanks, ten allen tijde binnen te treden. TWAALFDE HOOFDSTUK. BOUWPOLICIE. Art. 310. Niemand mag aan de straat eenig gebouw oprigteu, dan na schriftelijke kennisgeving aan Burgemeester en Wethouders, wier voorschriften, in het belang van de veiligheid der voorbijgangers of der belendende ge houwen, moeten opgevolgd worden. Deze bepaling is ook op het verbouwen, afbreken of uitbreken van gebouwen toepasselijk. Art. 311. Indien Burgemeester en Wethouders oordeelen dat de grond, waarop men verlangt te bouwen, uithoofde van zijne ingeslotene ligging of andere voor de open bare veiligheid of gezondheid nadeelige omstandigheden, daartoe ongeschikt is, stellen zij, bij een met redenen omkleed voorstel, aan den Gemeenteraad voor, dien grond voor bebouwing ongeschikt te verklaren. Art. 312. Bij het afbreken of bouwen langs de publieke pas sage zal het plaats hebben dier werkzaamheden dooi den uitvoerder, ter voorkoming van gevaar, worden aangewezen door het uitsteken van een houten kruis. Art. 313. Niemand mag, zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, zijn gebouw, muur of heining buiten noch binnen de algemeene rooijing der belendende erven doen uit- of inspringen, waartoe de aanwijzing van rooimeesters moet gevraagd worden. Art. 314. Geen gebouw mag binnen deze gemeente worgen 0p_ gerigt dan met steenen gevel en sleenen zijwanden. Ook mogen zij niet anders dan met pannen, leijen, tegels of andere niet brandbare stoffen gedekt zijn. De tegenwoordige gehouwen welke niet overeenkom stig aan deze bepalingen zijn ingerigt, moeten, bij herstelling of vernieuwing, daarmede in overeenstem ming worden gebragt. In buitengewone gevallen alleen kan door Burgemeester en Wethouders vrijstellino- van het opvolgen dezer bepalingen gegeven worden. Art. 315. Zijvoor wier rekening tusschen andere huizen ge bouwd wordt, moeten, indien naar het oordeel van rooimeesters dit vereiscbt wordt, hunne gebouwen met sterke ijzeren ankers, volgens voorschriften door rooi meesters te geven, aan de naast belendende doen ver binden, behoudens beroep op Burgemeester en Wet houders. Art. 316. Alle ankeringen moeten deugdelijk aangebragt en onderhouden worden. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ten allen tijde dienaangaande een onder zoek in te stellen Art. 317. Geene paardenstallen mogen worden daargesteld of' gebouwen, die daartoe vroeger hebben gediend, op nieuw als zoodanig in gebruik genomen worden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Bij het geven van die vergunning zal o. a. steeds worden be paald dat de ruif geplaatst moet worden tegen een vollen steens muur, die een palm van den genieenen muur verwijderd is. Art. 318. Al wie in zijn huis tot het maken van riolen, kelders, putten, waterbakken of dergelijke werken den grond laat opgraven, moet daarbij de bevelen volgen, hem door rooimeesters in het algemeen belang of in dat der belendende gebouwen gegeven, behoudens beroep op Burgemeester en Wethouders. Art. 319. Hij die in de nabijheid van eenen gemeenen of' niet gemeenen muur een put laat graven, die er een mest- hak tegen aan wil bouwen, of tegen dien muur een magazijn of pakhuis van zout of eene verzamelplaats van bijtende stoffen of van lompen wil aanleggen, of daartegen andere schadelijke of gevaarlijke werken wil maken, is verpligt eene tusschenruimte te laten of te maken van ten minste vier palmen. Bij het graven van een riool of sekreet zal die afstand vijf palmen moeten bedragen. Sekreetputten moeten daarbij met afgeronde hoeken worden gemetseldhet gewelf' en de muren moeléh minstens één steen dik zijn, terwijl de bodem, ter dikte minstens van 0.28 Ned. el, even als de muren waterdigt moeL gemaakt worden door eene beklamping van klinkers en sterke tras. Art. 320. Alle gebouwen, aan de straat uitkomende, moeten van goede gotenloopende langs het dak en van daar naar beneden op de straat, voorzien zijn. Niemand mag het water van zijn dak langs de muren op den publieken grond doen afloopen. Art. 321. Niemand mag, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, eenige uitstekken buiten den gevel zijner woning doen maken of uithangborden, dwars over de straat hangende, doen stellen. Gelijke vergunning is noodig tot het doen maken van over de straat openslaande deuren of vensters. Art. 322. Stoepen mogen niet gelegd of verplaatst worden dan met goedvinden van den Gemeenteraad en onder toe- zigt van rooimeesters. Wanneer bestaande stoepen worden verlegd en daarbij niet meer of geen andere gemeentegrond wordt ingenomen, is de toestemming van Burgemeester en Wethouders voldoende. Dit is mede het geval wanneer verzocht wordt aan bestaande stoepen bekken of palen te plaatsen. Art. 323. Wanneer gebouwenmurenheiningen of schoor- sleenen kenteekenen van bouwvalligheid vertoonen en voor de voorbijgangers of de naburige perceelen gevaar lijk wordenbevelen Burgemeester en Wethouders de herstelling of verbetering daarvan binnen eenen bepaal den lijd. Art. 324. Ieder bruiker of eigenaar van een windmolen is ver pligt jaarlijks in de maand Januarij aan Burgemeester eu Wethouders in te leveren eene verklaring van rooi meesters en van een door hem aan te wijzen molen maker, inhoudende dat de assen en wieken van zijnen molen zijn bevonden in behoorlijken staat. Art. 325. Wanneer aau de bepalingen der beide voorgaande artikelen niet voldaan is, of zelfs voorloopignemen Burgemeester en Wethouders, op kosten van den eigenaar of bruiker, al die maatregelen, welke zij voor de veiligheid der voorbijgangers of der naburige perceelen noodig achten. Art. 326. Steigers en schuttingen moeten stevig gesteld zijn en zóó ingerigt dat de bouwstoffen niet op den open haren weg vallen. Onmiddellijk na de voltooijing van steigers eu schuttingen worden zij onderworpen aan de goedkeuring van rooimeesters, die, ingeval van goedkeuring, een schriftelijk bewijs daarvan afgeven. Art. 327. Overtreding van eenige bepaling van artikel 310, van art. 312 tot en met art. 322, voorts van de arti kelen 323 en 324 wordt gestraft met eene geldboete van drie tot vijf en twintig gulden en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of' afzonderlijk. Art. 328. Werkbazen, die behulpzaam geweest zijn aan het maken van eenig werk, dat in strijd is met de bepa lingen van dit hoofdstuk, worden, evenzeer als zij die hel hebben laten makengestraft. Art. 329. Aan de rooimeesters wordt, onder inachtneming der bepalingen van art. 3 dei- wet van 31' Augustus 1855 (Staatsblad n°. 83)de bevoegdheid toegekend om ter uitvoering van de artt. 310, 314 tot eu met art. 319, en van de artt. 323 en 324 van dit hoofdstuk, de woningen der ingezetenen, huns ondanks, binnen te treden. Art. 330. De rooimeesters maken van alle overtredingen der bepalingen van dit hoofdstuk op den ambtseed proces verbaal opaan den Burgemeester in te dienen. ALGEMEENE BEPALINGEN. Art. 331. Onder de uitdrukking straat of openbare straat wor den in deze verordening verstaan alle wegen pleinen bruggen, binnen het bebouwd gedeelte der gemeente, gelijk mede de plantsoenen en de singels der gemeente bestemd om door de ingezetenen iu het algemeen te worden begaan of bereden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1867 | | pagina 21