willekeur en vexatoire maatregelen van onderzoek of veronderstelling ge-
gronde" belasting, eene «der meest hatelijke in het oog der belastingplig-
»tigen" en «niet strookende met onzen landaard."
Wat het eerste motief der niet-herzieningde «groole offers welke zij
»aan de schatkist kosten zou", aangaat, doet het ons leed dat dit bezwaar
niet nader is toegelicht. Onder «afdoende herziening in verbeterenden zin"
verstaan wij toch niet eene herziening waardoor de som der belasting
minder wordt, maar eene meer evenredige verdeeling van den druk der
belasting. Hel opeenstapelen van patenten op denzelfden individu voor ver
schillende bewerkingen die tot voltooijing van één zelfde product noodig
zijn, zou natuurlijk vervallen en van hem zou dien ten gevolge minder ge
heven worden. Doch daartegenover staan de nieuwe aanslagen der tot nn
toe vrijgestelde beroepen, die waarschijnlijk meer dan dubbel zouden ver
goeden, wat men verloor aan hen die thans voor één bedrijf verschillende
patenten moeten nemen. Het beginsel zelf waarvan de patentbelasting uil-
gaat, schijnt deze gelijkmatige toepassing op alle bedrijven mede te brengen
die, wanneer zij in praktijk wordt gebragt, de opbrengst voor de schat
kist aanmerkelijk zal doen stijgen, terwijl zij tevens, door den druk gelijk
matig te verdeelen, eene aanhoudende en regtmatige grief zal wegnemen.
Wat hel motief der «groote moeijelijkheden" betreft, waarmede eene
afdoende herziening zou gepaard gaanontkennen wij geenszins dat aan
eene goede patentwet, gelijk aan elke nieuwe belastingwet, veel zorg en
vlijt zal moeten besleed worden. Doch dat die moeijel(jkhedeii zóó groot
zouden wezen, dat men daarom zich van hel lol stand brengen eener zoo
algemeen gewenschte verbetering zou moeten laten terughoudenkunnen
wij niet toegeven. De praktijk heeft de voorname gebreken der wet zoo
zeer doen uitkomen en deze gebreken zijn zoo algemeen bekend en erkend,
dat men daarin alleen reeds eene voldoende aanwjjzing vindt van de hoofd
punten waarin herziening en hervorming noodig is. In elk geval, indien
ook al de bezwaren grooler waren dan wij meenen dal zij zullen bevonden
worden, wanneer men eindelijk de zaak ernstig ter hand neemt, blijft de
vraag bestaan, of de moeite aan de herziening te besleden zwaarder mag
wegen dan de verpligling om de billijke en erkeude bezwaren eener ten
eenenmale verouderde belastingwet weg te nemen?
Wij komen nu tot het motief, dat men liever de slechte patentbelasting
in stand moet houden dan het gevaar te loopen haar te zien vervormen in
een' income-tax, die nog veel meer impopulair en drukkend zijn zou. Het
is ons nooit duidelijk geweest, en ook uit het laatste beloog niet duidelijk
geworden, waarom zij die zoo sterk tegen een income-tax gezind zijn, te
geljjkcr tijd zoo sterk aandringen op het behoud der patentbelasting. Want
van alle belastingen is er geenedie in hare natuur meer aan de income-
tax nabij komt dan de patentbelasting. Zij is in haar wezen eene zeer
onvolledige, zeer eenzijdige, ongelijk verdeelde en ongelijk drukkende
income-tax, geheven van eukele klassen der maatschappij ten behoeve van
allen. Het beweren dat eene inkomsten-belasting eene der meest hatelijke
»in het oog der belastingpligtigen" en «niet strookende met onzen landaard"
is, zullen wij thans daarlaten, doch kunnen echter niet nalaten de vraag
te opperen, hoe met dit beweren te rijmen is, dat sinds jaren de nijvere
klassen zich door het gevaar, dat na de patentbelasting de zoo uiterst im
populaire income-tax volgen zou, niet hebben laten weerhouden op de af
schaffing der patentbelasting aan te dringen of, wanneer zij slechts herzie
ning vroegen juist zulk eene herziening vroegen die van de patentbelasting
meer eene inkomsten-belasting zou gemaakt hebben?
Indien echter, gelijk de regering schijnt te meenen, er een wezenlijk
verschil tusschen patentbelasting en inkomsten-belasting bestaat, en gene
zelfs moet behouden worden, als een schild om zich daardoor legen de ge
vreesde en gehate inkomsten-belasting te dekkendan meenen wij dat dit
doel veel beter zal bereikt worden door eene doortastend in verbeterden
zin herziene patentwet, dan door eene patentwet zoo verouderd en vol ge
breken als de bestaande. Het is toch niet te ontkennen dat deze op dit
oogenblik geenszins populair is en dat zij meer en meer impopulair wordt,
naarmate hare vele onbillijkheden meer worden in het licht gesteld. Hoe
meer men echter kan aannemendat deze impopulariteit niet een gevolg is
van het beginsel der wet, maar van de onvolmaaktheid en eenzijdigheid
harer bepalingen, des te sterker dringt het argument, dat zij, om op hare
werkelijke waarde geschat te wordenvan deze gebreken moet worden
gezuiverd. Het ligt, dunkt ons, in den gang eener gezonde redenering,
dat wanneer men erkent dat de bestaande patentbelasting zeer ongelijk
drukt en daarom op hare afschaffing of herziening steeds wordt aangedron
gen, en levens verklaart dat men hare opbrengst niet missen kan en haar
bestaan waardeert als eene verzekering tegen eene andere nog veel meer
impopulaire, gehate en anti-nationale belasting, men ook tot de conclusie
moet komen, dat het zaak is de, ons tegen een income-tax beschermende
patent-belasting zoo spoedig mogelijk op den regtmatigsten en meest prak-
lischen voet in te rigten, opdat hare verdiensten algemeen erkend en gewaar
deerd worden.
Wij althans meenen de herziening dezer belasting, eene «doortastende
«herziening in verbeterenden zin", met ernstigen aandrang te moeten ver
zoeken. Wij verlangen niet, dal die herziening offers aan de schatkist zal
kosten. Integendeel, wij verlangen eene ruimere opbrengst; wij verlangen
slechts de wegneming van oude en algemeen erkende bezwaren. Wij ver
langen niet dat mindermaar dat meer evenredig opgebragt worde. Wij
verlangen, in één woord, dal de patentbelasting, zoo zij behouden en be
stendigd wordt, aan haar beginsel trouw blijve en aan haar doel beant
woorde, dat zij worde eene belasting door de nijverheid opgebragt, maar
dan ook door alle nijverheid en in billijke evenredigheid tot de verdiensten
van elk's bedrijf.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leyden.
P. nu RIEU, Voorzitter.
W. C. OLIVIER, Secretaris.
Jdar lij ksch Verslag van de Vereeniging tot voortdurende onder
steuning der nagelaten betrekkingen van verongelukte visschers
der Reederijen te Katwijk aan Zee en te Noordwijk aan Zee.
In het afgeloopen boekjaar zijn ontvangen:
Aan contributién van de reeders, die zulks gedeeltelijk van de inkomsten
der visschers afhouden:
van 47 bomschuiten te Katwijk a 3.ƒ141.—
«9 Noordwijk a ƒ3.- 27.
168
aan jaarlijksche bijdragen van 50 cents of liooger - 971.90
intrest- 581.80^
172L7ÖÏ-
en is door de respective Commissie te Amsterdam ontvangen:
aan giften voor eensƒ112.20.
De Vereeniging heeft dit jaar ondersteund 18 weduwen, 40 weezen en 2
bejaarde personen, zijnde de nagelaten betrekkingen van de verongelukte
bemanning der bomschuiten de Industrie, Zorg en Vlijt, Vrouw Neeltje,
Katicijks Welzijn, de AdrianaKatwijks Welvaren en de Jonge Dirk.
De tijdelijke Commissie te Katwijk heeft iu de ondersteuning der nage
laten betrekkingen, zijnde thans 4 weduwen en 8 weezen, van de beman
ning der verongelukte bomschuit de Drie Gebroeders tot nog toe uit de
door haar ontvangen giften kunnen voorzien, doch zullen deze nagelaten
betrekkingen dit jaar ook ten laste van de kas der Vereeniging komen.
Door de Vereeniging is uitgekeerd in dit boekjaar 1707.90; gedurende
de zomermaanden werd voor elke weduwe 1.25voor elke bejaarde ƒ0.871
en voor elk kind ƒ0.25 per week uitgekeerd, en gedurende de wintermaan
den voor elke weduwe ƒ1.50, voor elke bejaarde 1.10 en voor elk kind
ƒ0.35 per week.
Het kapitaal bestaat nu uit 23500 nominaal Nationale Werkelijke Schuld
2i pCt.ƒ1711.28 in contanten en ƒ92.25 nog in te vorderen.
De Vereeniging eindigt haar verslag met opregte dankbetuiging aan allen,
die hare pogingen hebben ondersteund en met den wensch dat door jaar
lijksche bijdragen, giften en legaten haar fonds meer en meer aanwassen moge.
De Vereeniging voornoemd,
Katwijk aan Zee, 17 Juni 1867. J. U. MARON1ERloco President.
A. van DRIEL, Secretaris.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. D11ABBE.