bijvoegsel, behoorende tot de Leydsche Courant
van Maandag 8 April J867, J'°. 42.
Bij den gemeenteraad van Haarlem is ingekomen een voorstel van borg.
en wcth., tot het oprigten eener gemeentelijke tuinbouwschool, op voor
waarde dat het rijk eene subsidie van ƒ6000 'sjaars geve en van de pro-
viDCie Noordholland, of van meer provinciën te zamen, eene jaarlijksche
bijdrage van ƒ3000 verkregen worden. Die school moet strekken tot het
opleiden van tuiniers, warmoeziers, bloemisten, boomkweekers, handelaars
en reizigers in het vak van bloemisterijenz.
In de zitting van den gemeenteraad van Amsterdam, Woensdag II.
gehouden; was aan de orde een voorstel van de hh. Wildschut c. s., om,
nu de tweede kamer de rijks-subsidie voor de medische school heeft verwor
pen, die som uit de gemeente-kas te betalen. Door vier leden van den
raad werd een tegen-voorstcl gedaan, inhoudende, dat de raad aan de
regering zou te kennen geven, dat hij eene rijks instelling voor hooger on
derwijs wenschte en daartoe al de gebouwen voor hooger onderwijs aan
het rijk in gebruik zou afstaan, zoo lang de instelling te Amsterdam ge
vestigd bleef, en eene gemeente-bijdrage van 30000 jaarlijks aanbood. Op
voorstel van den burgemeester werd de behandeling dezer voorstellen lot
nader aangehouden.
Te Utrecht werd eergisteren eene algemeene vergadering van den weer-
baarheidsboud gehouden. Vertegenwoordigd waren 26 vereenigingenwaar
onder ook die uit Leydcn. Na langdurige beraadslagingen is het algemeen
reglement vastgesteld en daarna een nieuw centraal bestuur gekozen. Het
tegenwoordig bestuur werd als zoodanig herkozen. Met algemeene stemmen
werd besloten het beschermheerschap aan M. den koning op te dragen
en het eere-voorzitterschap aan Z. K. H. deu prins van Oranje. Ook werd
aangenomen een voorstel tol het uitschrijven eener prijsvraag, strekkende
ter verkrijging van een stuk, waarin populair en duidelijk aangetoond wordt,
dat Nederland tegen een overmagtigen vijand zeer goed te verdedigen is.
Het voorstel om in dit jaar reeds een scherpschutters-wedstrijd te houden
werd verworpen.
Door het prov. geregtshof van Noordbrabant is Johanna Francisca
van Kessel, wegens brandstichting, tot de straffe des doods veroordeeld.
Dé veroordeelde, wier verstand weinig ontwikkeld is, bleef gevoelloos voor
de roerende toespraak van den voorzitter van het hof.
Volgens den Java-Bode was er te Batavia berigt ontvangen van hel
uitbreken der veeziekte te Soerakarta.
Tot l9ldn luit. bij het wapen der cavalerie in O. I. is benoemd de 2de luit.
C. R. Bentforl van Valkenburg de lstc luit. van de infanterie L. G. de
Grijs, van het 5de bataillon, is overgeplaatst bij het 7de bataillon.
Uil het voorloopig verslag van de afdeelingen der tweede kamer over
het wetsontwerp lot verhooging van hoofdsl. V der staatsbegrooting voor
1867, door de som ter beteugeling der veeziekte uitgetrokken van 1 op 3
millioen te brengen, blijkt dat vele leden het betreurden dat dit ontwerp,
hetwelk eene krachtige poging tot uilroeijing der ziekte moet mogelijk ma
ken, niet vroeger werd ingediend. Eenige leden wenschten, alvoiens hun
oordeel te bepalen, inlichting te ontvangen omtrent het plan, dat de
regering op het oog had. Het was te vermoeden dat de regering voorne
mens was in de hoofdzaak het plan van de meerderheid der staatscommis
sie te volgen, maar zeker was liet niet; mogelijk bleef het dat tot zekere
mate tot de denkbeelden van den heer Loudon wierd genaderd. VVat be
trof het denkbeeld der staatscommissie, toonden verscheidene leden zich be
zwaard aan zulk een maatregel hunne toestemming te verleenen. Was bij
het uitbreken der ziekte een doortastende maatregel voorgesteld, dan zouden
zij er hunne stem aan gegeven hebben. Thans was de zaak moeijelijker.
De smetstof was in sommige provinciën overal doorgedrongen. Door het
drinkwater, ja door gevogelte en insecten kon de besmetting worden over-
gebragt. De smetstof bleef zelfs in het haar der gespaarde runderen aan
wezig. Waar was dus de zekerheid, dat als men, ten koste van tonnen
gelds, alle besmette of verdachte runderen afmaakte, de ziekte na een paar
weken niet weder even lievig als te voren zou uilbarsten? Vele andere le
den hielden zich, zonder de geopperde bezwaren gering te schatten, innig
overtuigd dat de maatregel moest worden beproefd en dus het gunstig oogen-
blik waargenomen om, zoo mogelijk, de smetstof te vernietigen. Verschei
dene andere leden gaven in bedenking of niet doelmatiger zou zijn het
kunstmatig doorziekenook door middel van inenting binnen den besmetten
kring, daar men toch op die wijze kon berekenen dat 3 pel. van het vee
niet zou worden aangetast; door het afmaken toch kwetste men gemoeds
bezwaren en schiep men veel ellende; ook zouden de kosten minder zijn.
Dit laatste stemden vele leden niet toe; deze meenden dat dan de uilgaven
zeker tot 10 millioen zouden klimmen. Algemeen droug men aan op krach
tige handhaving der verordeningsnwelk stelsel men ook volgde, en op
spaarzaamheid in hel besleden der toegestane gelden.
Het wets-ontwerp, houdende voorzieningen omtrent den vee-typhus, is bij
het onderzoek in de afdeelingen over het algemeen met genoegen ontvangen.
Over de vraag intusschen, of deze wet als van blijvenden aard moest wor
den beschouwd, dan wel als eene gelegenheidswet, heerschte verschil van
gevoelen.
's GRAVENHAGE 6 April.
Tot burgemeester zijn benoemd: te Ylst de heer T. E. van Poptate
Huissen de heer C. Th. Kolfschoten.
Op hun verzoek is eervol ontslag verleend aan den heer N. F. van
Steenbergen, als notaris te Sliedreclu, en aan den heer D. Q. de Jonge
»an der Halen, als notaris te Zitrikzee.
Aan jhr. F. H. W. von Scherff, vroeger Ned. gezant bjj het Duitsche
bondgenootschapis een pensioen verleend van 4000.
i Tot rentmeester van het kroondomein, rentambt Goes, is benoemdIjBV'
J. L. II. Pompe van Mcerdervoortthans burgemeester van 's Gravesanflè:
De minister van koloniën zal Woensdag aanst. geen gehoor verleenen-
j In de zitting van de tweede kamer van gisteren werd door deniheer
Thorbecke de aangekondigde interpellatie tol de regering gerigt omtrenf^het
antwoord, door den Pruissischen minister-president in den Noord-DuitsclWp
rijksdag over de quaestie van het groothertogdom Luxemburg gegeven. In
dat antwoord kwam o. a. voor dat de Nederlaridsche regering door haren
gezant te Berlijn hare goede diensten had aangeboden ten behoeve der door
haar veronderstelde onderhandelingen van Pruissen met Frankrijk over het
groothertogdom. De spreker deed uit dien hoofde de vraag, of het boven
opgegeven antwoord van den Pruissischen minister president niet op een mis
verstand berustte.
De minister van buitent. zaken gaf te kennen dat het hem aangenaam
was dat hem de gelegenheid werd aangeboden zjjne teil deze aangenomen
houding te kunnen reglvaardigenen den koning-groothertog tegen onver
diende aantijgingen te verdedigen. Deze zou, gelijk hij deed uitkomen, in
de zaak nimmer eene beslissing nemen in str(jd met het belang van Neder
land, tevens lettende op dal der groothertogelijke onderdanen. Voorts deelde
hij roede, dat, wanneer in dezen sprake zou wezen van schadeloosstelling,
zij zoo gering zou zijn, dat zij niet meer zon bedragen dan ongeveer de
helft der waarde van de domeinen die in 1816 aan Z. K. H. prins Frederik
voor Luxemburg waren toegestaan. Met betrekking tot de vraag of het ge
zegde van den graaf von Bismarck op een misverstand rustte, moest hij
ontkennend antwoorden en met den graaf von Bismarck het bestaan van
eigenlijk gezegde onderhandelingen ontkennen. Er waren slechts besprekin
gen geweest; geene wisseling van schrifturen had plaats gehad. Het doel
der besprekingen was geweest om tot onderhandelingen te komendie tot
hel sluiten eener overeenkomst zouden kunnen leiden. De bedoelde onder
handelingen zouden door de Luxcmburgsche regering hebben moeten worden
gevoerd; maar Nederland had, gelijk de minister aantoonde, er belang bjj
te weten, indien er beschikt werd, of dergelijke besluiten ook het Neder-
landsch belang konden benadeelen; en men moest voorkomen dat mogt
eenige beslissing zijn genomen niet overeenstemmende met de wenschen van
Duitschland, dit aan Nederland wierd geweten. Ten einde hare verantwoor
delijkheid te dekken, en zich het regt te verzekeren om eenige leiding aan
de zaak te geven, had de Nederlandsche regering den nevel die over de
zaak hing trachten op te heffenen ten einde alle misverstand weg te ne
men zich trachten te vergewissen omtrent het gevoelen van andere mogend
heden over een evcntuelen afstand van Luxemburgen om alle geheimzin
nigheid te doen verdwijnen, had zij hare goede diensten officieel aangebo
den, zoo later onderhandelingen moglcn worden aangeknoopt, uit welk
voorstel bleek dat Nederland alleen bemiddelaar wilde zijn en dus geen
partij in deze zaak was. Aldus wenschte hij te doen constateren dal wjj
met de Luxemburgsche quaestie niets gemeens haddenen mogt dit niet
gaaf erkend worden de goede diensten ter schikking verleenen. Hel door
hem beoogde doel werd volkomen bereiktdaar in eene officiële nota hem
te kennen was gegeven, dat Nederland ten deze van alle verantwoordelijk
heid werd ontheven, en men te Berlijn uitdrukkelijk erkende dat de zaak
slechts den groothertog aanging. Hij had zich tot het volgen van deze ge
dragslijn vooral genoopt gevoeldomdat de toestand van Limburg nog niet
volkomen geregeld was. Steeds had hy beweerd dal het noodig was bjj
eene officiële verklarnigdoor de Pruissische regering gegevente doen er
kennen dal alle banden tusschen Limburg en Duitschland hadden opgehou
den te bestaan. Aangenaam was het hem nu te kunnen mededeelen dat
dergeljjke verklaring was afgelegd. Nu lij) de meest geruststellende verkla
ringen omtrent Limburg had ontvangeuzou hij zich met de zaken van
Luxemburg niet meer inlaten.
De heer Thorbecke zeide dat het hem niet te doen was om kritiek uit te
oefenen op de handelingen des ministers; maar hij moest toch zeggen, dat
hetgeen de minister gezegd had omtrent de bemoeijing onzer diplomatie,
ook ondanks zijn uitvoerig betoog, hem niet duidelijk was geworden. Hy
wilde er echter niet op terugkomen. Hij verheugde zich over de verklaring
dat de regering zich van nu af van alle tusschenkomst in de zaak van
Luxemburg zou onthouden.
Vervolgens werden in beraadslaging gebragt en met algemeene stemmen
aangenomen het wets-ontwerp tot vaststelling der begrooting van Suriname
voor 1867 en dat lot vaststelling der begrooting van Curasao voor 1867.
Daarna werd de behandeling voortgezet van het hoofdstuk koloniën der
staatsbegrooting. Na eenige beraadslaging werd het geheele hoofdstuk thans
gebragt op ƒ2,316,820.80, aangenomen met 52 legen 17 stemmen. Tegen
hebben gestemd de hh. van Blom, Viruly Verbrugge, Heemskerk, Stieltjes,
van Beyma thoe Kingma, van Foreest, Jonckbloet, Reinders, VVintgcns,
Blom, Hingst, Taets van Amerongen, van Zuylen van Nyevelt, de Roovan
AlderwereltFokker, van Eek en van Limburg Brouwer. De heer Godefroi
heeft voor de stemming verklaard de begrooting te zullen aannemen, ten
einde den minister in de gelegenheid te stellen het wets ontwerp op de uit
gifte van woeste gronden in erfpacht te verdedigen.
De kamer nam daarop in behandeling het wets-ontwerp tot nadere rege
ling van het gebruik van het koloniaal batig slot voor 1864. Bij deze ge
legenheid werd bjj de regering aangedrongen op indiening eener cultuurwet.
De minister van koloniën gaf de redenen op, die hem verhinderden omtrent
dit onderwerp eene toezegging te doen.
In de zitting van heden werden de beraadslagingen voortgezet. By
2 deelde de minister mede, dat de productie in 1866 hooger was dan in
1865, en bij 3 (koffij) had er eenige discussie plaats tusschen de heeren
Fransen van de Putte, Blom en Rochussen, die afkeurden dat de monsters
van de koffij der Ned. handel-maatschappij niet meer gelijk vroeger algemeen
konden verkregen worden. De minister van koloniën antwoordde dat dit