AEDEELING V. VAN DE EXERCITIEN EN HET BEPROEVEN DER BRANDSPUITEN. Art. 53- B'j de exercitiën en het beproeven van de brandspuiten, worden de'werkzaamheden der geëmployeerden verdeeld als volgt: De opperbrandmeester is belast met het generaal toezigt over zijne spuit en al wat daartoe behoort. Hij plaatst zichwaar hij zulks het best en ket nuttigst oordeelt, terwijl allen, die aan de spuit werkzaam zijn, ach naar zijne orders moeten gedragen. Art. 54- Be bij den aanbrenger of aan de waterzijde geplaatste brandmees ter is uitsluitend belast met het toezigt op die spuit en zuigbuis. Hem worden vier en twintig manschappen toegevoegdwaarvan twee terstond de zuivbuis aanschroeven, zoodra de spuit van den wagen genomen en behoor lijk gesteld zal zijn. l)eze zullen daarna dadelijk de brandemmers, bijl, handspeek, ladder, wagen en verdere losse gereedschappen, welke bij den aanbrenger behoorenovernemen en daarmede bij den wal blijven staan. Van de overige manschappen houden twee of drie, nadat de zuigbuis zal rijn aangeschroefdzich gereed met een paar emmersten einde op beko men last van den brandmeester (doch niet vroeger) water in de spuit te gietenterwijl acht man met pompen aanvangen. He overigen houden zich behoorlijk gereed omop bevel van den brandmeesterde acht pompende manschappen te vervangen. Art. 55» Aan de perspomp wordt een tweede brandmeester geplaatst, bepaaldelijk belast met het toezigt op deze spuit, en die alleen zorgt, dat alles in geregelde orde geschiede. Hem zijn toegevoegd zestien manschappen, waarvan hij er acht aan de pompen plaatst en de overige geregeld bijeen houdt, ter vervanging der anderen. Hij laat, nadat de aanbrenger het water in den bak zijner spuit heeft gebragt, met pompen aanvangen en met lange en geregelde slagen voortgaan. Art. 56- Aan de pijp, en dus bij den veronderstelden brand, is een derde brandmeester geplaatstdie alleen toezietdat de pijphouders het water daarheen rigtenwerwaarts hij zal bevelen overeenkomstig zijn overleg met den directeur van het brandwezen. Hem worden van het in het volgend artikel vermeld aantal manschappen zoo vele toegevoegdals hij naar de plaatselijke gesteldheid noodig mogt achten. Art. 57. Met het toezigt op de linnen en andere slangen, is een vierde brandmeester belast, die zoodanige bevelen geeft, als hij ter beveiliging dier voorwerpen noodig acht. Hem worden toegevoegd achttien manschappen, waarvan zes aan de lin nen en twaalf aan de lederen- of gutta-percha slang en pijp. Van de zes manschappen, aan de linnen slang geplaatst, zullen, zoodra de aanbrenger gesteld istwee den bak met deze slang opnemen en daar mede voortloopenterwijl een derde de slang aan den aanbrenger schroeft, voorts geregeld daaruit viert en inmiddels zorgt, dat er geene bogten of draaijen in komen de overige manschappen plaatsen zich op behoorlijke afstanden van elkander, om te zorgen dat de slang zonder hoeken of val- sche bogten blijvc uitgespreidniemand daarop trede of haar beschadige. Zoodra de slangbak aan de perspomp is gebragtschroeft een derde man de slang daaraan en plaatst zich vervolgens bij de overigende twee bak- dragers brengen den bak weder naar den aanbrenger terug en plaatsen dien op den wagenwaarna zij zich onverwijld naar de linnen slang begeven en met de overigen op de goede behandeling toezien. Twee manschappen nemen de lederen slang op en schroeven het einde aan de perspomp, loopen daarna voort, de slang geregeld uitvierende, ter wijl de overige manschappen zorgen, dat zij niet over den grond slepe. Zij geven daarop de pijp aan de pijphouders over of binden haar aan het ne erhangende touw, hetwelk de pijphouders altijd dadelijk van de spuit ne men en bij zich houden. De twee manschappendie het naast aan de perspomp staannemen de losse goederendaaraan behoorende, onder hunne bewaring. Een der manschappen aan de linnen slang is belast met het dragen van den gereedschapsbak, waarmede hij bestendig langs die slang loopt, ten einde tot het stoppen van lekken als anderzins, het noodige uit te reiken; desgelijks zijn twee der manschappen aan de lederen slang, ieder van eene gereedsctiapszak voorzienwelke daarmede elk afzonderlijk ten voorschreven einde langs deze slang loopen. De manschappenaan beide slangen geplaatstworden allen in het bewoe- len, het aan- en afschroeven enz. geoefend. Art. 58. He beide adjunct brandmeesters vervoegen zich bij den opper brandmeester van hunne spuit, die hun zoodanige bediening aanwijst als hij noodig zal achten. Zij vervullen de plaatsen der afwezige brandmeesters, of worden tot het inwinnen van berigten het toezigt op de gereedschappen ladders, zeilen, haken enz., of tot het overbrengen van bevelen gebruikt, of op andere wijze ten meesten nutte gebezigd. Wijders zijn den opperbrandmeester nog toegevoegd zes mannendie hij daar zendt waar hulp noodig is. Ingeval de brand verondersteld wordt bij nacht plaats te hebbenblijven twee van deze manschappenmet flambouwen voorziendaar staanwaar i I de opperbrandmeester hen plaatst. Art. 59. Bij het houden der exercitiën of het beproeven der spuiten, I zal de opperbrandmeester, een half uur vóór den bestemden tijd, de geëm i I ployeerden zijner spuit aan het spuithuis doen verschijnen en, na de rol I te hebben doen aflezen en zich overtuigd te hebben dat alles in orde is, de spuiten ter aangeduider plaatse doen oprukken en verblijven, tot dat de directeur van het brandwezen tot het uitbrengen enz. order geeft, waarna t gehandeld wordt zoo als boven omschreven is. Art. 60. Be inspectie en oefening afgeloopen zijnde, houdt het pompen t opeerst met den aanbrengerdaarna met de perspomp, t De slangen worden voorts behoorlijk afgeschroefdmet de pompstokken uitgestreken en daarna op de spuit gelegd, die onmiddellijk over zijde wordt gehoudenom er het water te doen uitloopen. Vervolgens wordt de perspomp, alsmede de aanbrenger, aangehangen waarna k de perspomp tot aan den aanbrenger terugrijdt, en blijven alzoo staan tot [s dat de overige spuiten mede zijn geinspecteerden, op bevel van den direc teur van het brandwezenal de spuiten geregeld optrekken naar de stads- j, timmerwerf. Aldaar blijven zij en worden de spuitgasten afgedankt, nadat nogmaals dc rol is gelezen en gebleken dat ieder zijn onderseheidingsteckcn bij zich heeft. He brandmeester en adjunct-brandmeesters vertoeven tot dat de directeur van het brandwezen hen afdankt, nadat elk de gebreken in het materiëel zijner spuit heeft opgegeven. A E HEELING VI. VAN BELOONINGEN EN STRAFFEN. Art. 61. Aan de spuitgasten der drie stads-spuitendie het eerst bij den brand en op het eerste teeken water zullen hebben gegevenwordt eene premie verleend van vijf en twintig voor de eerstevijftien voor ^de tweede en tien gulden voor de derde. In gelijke verhouding worden premiën aan de spuitgasten der particuliere spuiten verleend. Afwezig gebleven spuitgasten deelen niet mede, terwijl ook zij, die te laat kwamen of zich onbehoorlijk hebben gedragen, daarvan voor het ge heel of ten deele kunnen worden uitgesloten. Art. 62. Aan ieder die het eerst den directeur van hetjj brandwezen van een werkelijk plaats hebbenden brand verwittigt, kan eene belooning van drie gulden worden toegelegd. Art. 63. Aan elk der twaalf spuitgasten, die ;het eerst aan het spuit huis zijn om de spuit weg te halen, wordt eene belooning van vijf en twin tig cents toegekend. Bij het vertrek der spuit wordt eene lantaarn aan het spuithuis uitgehangen, welke bij nacht van een brandende kaars moet zijn voorzien, ten bewijze dat de spuit is weggevoerd. Art. 64. Wanneer bij brand, de dienst langer duurt dan drie uren, genieten de spuitgasten, voor elk uur langer, tien cents bij dag en vijf tien cents bij nacht. He vier pijpgasten van elke spuit ontvangen bovendienbij eiken brand waarbij zij water gevenieder vijftig cents. Hijdie zich zonder ver gunning heeft verwijderd vóór de rol is afgelezen, verbeurt zijne belooning. Art. 65. Bij het verslag, ingevolge art. 7 dezer verordening, door den directeur van het brandwezen aan den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, in tc zenden, geeft hij tevens op de nommers der spuiten, die het eerst bij den brand gereed waren om op het eerste teeken water te geven, alsmede de namen van zoodanige personen, aan wie, naar zijne meening, belooningen kunnen worden toegekend. Art. 66. Burgemeester en Wethouders beslissen of er belooningen zullen worden toegekend, en zoo ja, tot welk bedrag, en aan welke personen. He directeur van het brandwezen beslistop advies van brandmeesters wie der spuitgasten geheel of ten deele moeten worden uitgesloten van de belooning, toegekend aan de spuit, waarbij zij behooren. Art. 67. Bij het onderzoek of de oefening, bij afdeeling V dezer verorde ning bedoeld, genieten de opperbrandmeesters van elke spuit voor tijdverlies twee gulden, de brandmeesters een gulden vijftig cents, de adjunct-brand meesters een gulden en de spuitgasten dertig cents. Art. 68. Voor het betrekken der brandwacht, in de IVe afdeeling dezer verordening bedoeld, geniet de adjunct-brandmeester een gulden en ieder der opgekoraene spuitgasten vijftig cents. Heze belooning kan echter door den directeur van het brandwezen geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, van zoodanige spuitgasten, die te laat, of niet van hun onderscheidingsteeken en penning voorzienter wacht zijn gekomen of. zich aldaar onbehoorlijk hebben gedragen. Spuitgastendieter wacht opgeroepenzonder wettige reden afwezig blijven, worden op eene der volgende wachten op nieuw opgeroepen, en zijn alsdan verpligt die wacht zonder belooping waar te nemen; voor de tweede maal afwezig blijvende, zonder wettige verhindering, kan hun ont slag door den directeur van het brandwezen worden voorgedragen. Een adjunct-brandmeester, ter wacht opgeroepen, te laat komende, ver beurt zijn wachtgeld; zonder wettige redenen afwezig blijvende, wordt hij op eene der volgende wachten op nieuw opgeroepen, en alsdan weder afwezig blijvende, zonder van wettige verhindering te doen blijken, wordt daarvan door den directeur van het brandwezen aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven, welke, na den betrokkene te hebben gehoord, hem kunnen ontslaan. He adjunct-brandmeester en spuitgasten der wacht, die, in geval van brandhunne spuit dadelijk naar de plaats van den brand gebragt hebben genieten voor die wacht eene dubbele belooning. Buitengewone belooningen kunnen worden toegekend aan hendie zich bij het blusschen van brand bijzonder hebben onderscheiden. He aard of het geldelijk bedrag wordt, op voorstel van Burgemeester en Wethouders, door den Gemeenteraad bepaald. Art 69. Aan het oordeel van den Burgemeester en van den Wethou der, Voorzitter der Commissie van Fabricage, blijft het.overgelaten om, bij zwaren of langdurigen brandaan het personeel van het brandwezen ten koste der gemeente eenige ververschingen te doen uitreiken. Overgangsbepalingen. Art. 70. He directeur van het brandwezen, de adjunct-directeur van het brandwezen, de opperbrandmeesters, brandmeesters, adjunct-brandmeesters en spuitgasten worden door Burgemeester en Wethouders benoemd voor den tijd van drie jaren. Art. 71. Bij het in werking treden dezer verordeningzijn alle be staande keuren en reglementen op de brandweer afgeschaft, alsmede de vroe ger afgegevene armbanden, penningen, enz. Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leydenin zijne open bare vergadering van den 9Jen Maart 1865. He Burgemeester, H. TIEBOEL SIEGENBEEK. De Secretaris v. PUTTKAMMER. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort den 29st,n April 1865. Burgemeester en Wethouders voornoemd, D. TIEBOEL SIEGENBEEK, Burgemeester, v. PUTTKAMMER, Secretaris.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1865 | | pagina 7