bijvoegsel, behoorende lot de Leydsche Courant
van Maandag d Mei dB65, /V°. 53.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEYDEN doen te
weten, dat door den Raad dier gemeente, in zijne vergadering van den
9den Maart 1 865is vastgesteld de volgende
VERORDEKINO
op het Brandwezen in de gemeente Leyden.
A FD EE LING I.
van het personeel.
1. Algemeene bepalingen.
Art. 1. Aan het hoofd van het brandwezen staat, behoudens het bepaal
de bij art. 189 der gemeentewet, de Wethouder, Voorzitter der Commissie
van Fabricage, en onder diens onmiddellijk bevel staan de volgende amb
tenaren en brandspuitgasten, door Burgemeester en Wethouders op zijne
voordragt aan te stellen uit een dubbeltal voor elke benoeming:
een directeur van het brandwezen en zijn adjunct;
een opperbrandmeester, vier brandmeesters, twee adjunct-brandmeesters en
tachtig spuitgasten bij iedere spuit, waaronder minstens vier pijpgasten en
vier lichters.
Ter gelegenheid van brandkan de opperbrandmeesterbij gebrek aan
spuitgastenzooveel helpers aannemenals bij iedere spuit worden vereischt.
Art. 2. Bij verandering van woonplaats, zijn de opperbrandmeestersde
brandmeesters en de adjunct brandmeesters verpligt daarvan kennis te geven
aan den directeur van het brandwezen; de spuitgasten aan den opperbrand
meester van elke spuit.
Art. 3. Als onderscheidingsteeken wordt gedragen
door den directeur van het brandwezen en diens adjunct, een donker rood
lint, ter breedte van 3J duim, waaraan het wapen der gemeente in zilver,
ter grootte van 5J duim middellijn, wordt gehangen en waarop hunne qualiteit
is uitgedrukt. Ingeval van brand bij dag, zullen zij bovendien door een
bediende, houdende een stok, waaraan eeij. wit vlaggetje is bevestigd, wor
den vergezeld; bij brand des nachts, wordt het vlaggetje vervangen door
eene lantaarn met rood licht;
door den opperbrandmeester van elke spuit, een rood lint, ter breedte van
2 duimwaaraan het wapen der gemeente in zilverter grootte van 3 duim
middellijn, wordt gehangen en waarop deze betrekking duidelijk staat uitge
drukt, benevens een brandstok ter lengte van 1| a 2 el;
door de overige brandmeesters, mede een rood lint, als dat voor de opper
brandmeesters bepaald, benevens een stok ter lengte van 1 el;
door de adjunct-brandmeesters, een lederen band om den arm;
door de spuitgasten, een elastieken band om den arm, waarop hetnom-
mer der spuit waarbij zij behoorenen het nommer der rol waarop zij
zijn ingeschrevenduidelijk vermeld staatvoorts wordt door eene letter
aangeduid het onderdeel der spuitwaarbij hij geplaatst is.
Bovendien ontvangt elke spuitgast eenen penning van koper of zinkals
boven gemerkt, dien hij ten allen tijde bij zich draagt en bij brand over
geeft aan den brandmeesteronder wiens bevel hij staat.
Twee dagen na den brand moet hij dien penning terughalen.
De spuitgasten zijn verantwoordelijk voor hunnen band en penning en
zullen die betalenwanneer door hunne schuld die moeten worden vervangen.
2. Van den directeur van het brandwezen.
Art 4. De directeur van het brandwezen moet minstens dertig jaren oud
zijn; zestig jaren bereikt hebbende, wordt hij ontslagentenzij Burgemeester
en Wethouders op zijn verlangen hem in die betrekking, telkens voor één
jaar, mogten willen continueren.
Art. 5. Hij heeft, onder toezigt van den Wethouder, Voorzitter der
Commissie van Fabricagede zorg voor al het materiëel van het brand
wezen en houdt daarvan en van de plaatsenwaar een en ander zich be
vindt, een behoorlijk register.
Art. 6. Hij heeft in alles, wat het brandwezen betreft, onder zijne
bevelen den adjunct-directeur van het brandwezen, de opperbrandmeesters,
de brandmeesters, adjunct-brandmeesters en spuitgasten.
Hij is bevoegd zoodanige personen, tot het brandwezen behoorende, te
verwijderen als hem noodig mogt voorkomen.
Wanneer die verwijdering betreft zijn adjunct, een der opperbrandmees
ters, brandmeesters of adjunct-brandmeesters, geeft hij binnen acht dagen
berigt aan Burgemeester en Wethouders, met opgave der redenen, daartoe
geleid hebbende, met aanvrage, zoo hij dit noodig acht, om ontslag van
den verwijderde; waarop Burgemeester en Wethouders, na den betrokken
persoon te hebben gehoord of opgeroepenbeslissen.
De directeur van het brandwezen is geregtigd ombij brandde spuit
gasten van die spuiten, welke niet in werking zijn, te verwisselen, tegen
diegenen welke één uur gewerkt hebben.
Art. 7. Hij dient den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fa
bricage, en des gevraagd, Burgemeester en Wethouders, van berigt en raad
op al wat met betrekking tot het brandwezen in zijne handen wordt gesteld.
Hij doet, zoo dikwijls hij dit noodig acht, aan den Wethouder, Voor
zitter der Commissie van Fabricage, alle zoodanige voorstellen omtrent het
personeel, het materiëel en de dienst bij het brandwezen, als hij geraden
oordeelt, na daaromtrent de opperbrandmeesters gehoord te hebben.
Hij ontvangt alle berigten van de opperbrandmeesters betrekkelijk het
gedrag der spuitgasten enz.zoo bij brand als andere dienstverrigtingen
en zendt die, dit noodig achtende, aan den Wethouder, Voorzitter der
Commissie van Fabricage, in.
Binnen vier en twintig uren na iederen brand zendt hijaan voornoem
den Wethouder, daarvan een naauwkeurig verslag in, met opgave van de
nommers der spuiten en de namen der personen aan wie premiën kunnen
worden verleend.
Art. 8. Hij is verpligt toe te zien dat de brandspuiten behoorlijk wor
den onderhouden. Hij zorgt dat de plaatsing daarvan, zoomede die der
brandspuithuizen en andere bewaarplaatsen van brandbluschmiddelenaan
zijnen adjunct, de brandmeesters en onderbrandmeesters bekend zijn.
Art. 9. De betrekking van adjunct-directeur van het brandwezen open
vallende wordt door hem binnen eene maand eene aanbeveling van twee
personen aan den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage,
ingezonden.
Bij het openvallen cener plaats van opperbrandmeester, brandmeester ol
adjunct brandmeesteris hij verpligt, binnen eene maand, eene aanbe
veling van twee personen voor iedere opengevallen plaats aan den voor
noemden Wethouder iu te zenden. Hij ontvangt daartoe, binnen veertien
dagen na het openvallen van iedere plaats, van de opperbrandmeesters eene
opgave van twee personenwelke zij als opvolgers geschikt achten. Bij
zijne in te zenden aanbeveling wordt deze opgave overgelegd.
Bij het openvallen eener plaats van spuitgast, is hij verpligt, binnen
eene maand, eene aanbeveling van twee personen voor iedere opengevallen
plaats aan den voornoemden Wethouder in te zenden. Hij ontvangt daar
toe binnen veertien dagen na het openvallen van iedere plaatsdoor tus-
schenkomst van den opperbrandmeester der spuit, waarbij de vacature is
ontstaan, eene opgave van twee personen, welke daartoe geschikt voorko
men, welke bij de aanbeveling wordt overgelegd.
Art. 10. Langer dan één dag de gemeente willende verlaten, heeft hij
daartoe verlof van den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage,
noodig. Door ziekte of andere tijdelijke verhinderingen belet zijne betrek
king waar te nemengeeft hij daarvan aan dien Wethouder en zijnen
adjunct kennis. Langer dan eene maand verlof bekomende of verhinderd
wordende zijne betrekking waar te nemen, kan zijne bezoldiging over zoo-
danigen tijd worden ingehouden.
3. Van den adjunct-directeur van het brandwezen.
Art. 11. De adjunct-directeur van het brandwezen moet minstens dertig
jaren oud zijn; zestig jaren bereikt hebbende, wordt hij ontslagen, tenzij
Burgemeester en Wethouders op zijn verlangen hem in die betrekking, tel
kens voor één jaar, mogten willen continueren.
Art. 1,2. Bij afwezigheid of verhindering van den directeur van het
brandwezenis hij verpligt diens betrekking waar te nemen.
Langer dan eene maand, buiten het geval van ongesteldheid, met die
waarneming belast zijnde, kan hem door Burgemeester en Wethouders de
belooning van directeur van het brandwezen worden toegelegd, naar evenre
digheid van den duur dier waarneming.
4. Van den opperbrandmeesterden brandmeester en den
adjunct-brandmeester.
Art. 13. Opperbrandmeesters, brandmeesters en adjunct-brandmeesters
moeten mintens vijf en twintig jaren oud zijn; zestig jaren bereikt heb
bende, worden zij ontslagen, tenzij Burgemeester en Wethouders op hun
verlangen hen in die betrekking, telkens voor één jaar, mogten willen con
tinueren.
Art. 14. Aan hunne zorg is opgedragen de spuit, waarbij zij zijn ge
plaatst, met het daarbij behoorende materiëel. De spuitgasten, daarbij
aangesteld, staan onder hunne bevelen. Zij ontvangen van den directeur
van het brandwezen eene door hem geteekende lijst van het materiëel hun
ner spuitmet eene juiste opgave van het getal en de grootte der lederen
en linnen slangen en het aantal brandemmers daarbij behoorende.
Art. 15. Ingeval van brand of bij andere dienstverrigtingen zijn zij ver
pligt te gehoorzamen aan de bevelendie hun door den directeur van het
brandwezen, of door hem die dezen vervangt, gegeven worden.
Art. 16. Zij zorgen voor de stipte vervulling der bevelendoor den
directeur van het brandwezen aan de spuitgasten gegeven.
Gedurende den brand zijn zij verpligt zich steeds te bevinden bij dat
gedeelte der spuit, waartoe zij behooren; alleen de opperbrandmeester van
elke spuit heeft vrijheid zich van tijd tot tijd te verwijderenom de noo-
dige bevelen van den directeur van het brandwezen in te winnen.
Art. 17. Brandmeesters zijn bevoegd, de aan hunne spuit verbonden
spuitgasten te verwijderen en hun het bij art. 3 vermelde onderscheidings
teeken te ontnemen.
Van zoodanige verwijdering geven zij binnen acht dagen berigt aan den
opperbrandmeester.
Art. 18. Ingeval van brand of bij andere dienstverrigting nemen brand
meesters, elk voor zijne spuit, van iedpren spuitgast daarbij tegenwoordig,
den in art. 3 bedoelden penning in ontvangst.
Zij maken bij het eindigen van den brand of de dienstverrigting, in
overleg met de adjunct-brandmeesters, eene lijst op der spuitgasten, die
daarbij hebben dienst gedaan. Deze lijst wordt daarna door de brand
meesters en adjunct-brandmeesters, die tegenwoordig zijn geweest, onder
teekend.
Brandmeesters zenden, uiterlijk binnen vier dagen na iederen brand of
dienstverrigting, voormelde lijst, met zoodanige opmerkingen als zij raad
zaam achten aan den directeur van het brandwezen in.
De opperbrandmeester van elke spuit is verpligt jaarlijks eene generale
lijst van al de manschappen zijner spuit aan zijne brandmeesters uit te
reiken.
Art. 19. Brandmeesters of adjunct-brandmeesters, die tijdens den brand
of bij andere dienstverrigting niet tegenwoordig waren zijn verpligt binnen
vier dagen de redenen hunner niet-verschijning aan den directeur van het
brandwezen schriftelijk op te geven; dit verzuimende, of de directeur van
het brandwezen die redenen niet voldoende achtende, verbeuren de brand
meesters voor de eerste maal één guldenvoor de tweede maal twee gulden en
voor de derde maal vier gulden; de adjunct-brandmeesters telkens de helft.
Bovendien kan door den directeur van het brandwezen het ontslag van
den nalatigen brandmeester of adjunct-brandmeester worden aangevraagd.
Art. 20. Brandmeesters of adjunct-brandmeesters, eenig gebrek aan
hunne spuit of aan het daarbij behoorende materiëel ontdekkende, tot her
stel waarvan uitgaven noodig zijngeven daarvan onmiddellijk den direc
teur van het brandwezen kennis en doen tevens de noodige aanvrage tot
herstel.
Zij mogen geene uitgaven doen dan op magtiging van den directeur
van het brandwezen, die daarvoor de toestemming van den Wethouder,
Voorzitter der Commissie van Fabricage, behoeft; tenzij bij oogenblikkelijke
noodzakelijkheid en de som van vijf gulden niet te boven gaande.
Art. 21. Brandmeesters of adjunct-brandmeesters mogen niet langer dan