LEOSCIIE
COURANT.
N". 17.
WOENSDAG 8 FEBRUARIJ.
18<>S,
De Courant wordt Maandag, Woensdag en
Frijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zaturdag avond.
De prijs der Courant is f 3.per vierendeel
jaars. Afzonderlijke nommers zijn tegen 10
Cents verkrijgbaar.
BINNENLANDSGHFj BERItiTEN.
LEVDEN 7 February.
Vergelijkende Staat van de zuivere opbrengst der opcenten en eigene
middelenten behoeve dezer gemeente gehevengedurende de maanden
January 1864 en 1865.
Middelen. 1864. 1865.
Geslagt (bij opcenten en invoer)1757.43( 1967.89j.
Gedistilleerd (idem)- 6007 60£ - 5996.67j.
Gemaal (eigen middel)- 3238.00 - 4888.23.
Wijn, Fruit- en Kunslwyn (idem) - 1423.35 - 1543 80.
ƒ12426.39- /Ï4396l5(h
Ter rolle van de arrondissements-regtbank alhier zijn heden in zake
de bottingen en ricmtalen de gemeente Leyden contra de gemeente Soeter-
woude, conciusiën genomen. De dag voor het houden der pleidooyen is
bepaald op 1 Maart. Gelijk wij reeds gemeld hebben zal voor Leyden op
treden de heer mr. H. A. Neeb en voor Soeterwoude de heer mr. P. L. F.
Blussé, van 's Hage.
By de gisteren op het raadhuis alhier gehouden aanbesteding waren de
minste inschrijvers voor: 1°. het maken van een dubbele ijzeren bascule-
brug met onderbouw en het verleggen der wallen (by de Donkersleeg)le
perceel J. van der Keyden, metselaar alhier, 1463; 2e perceel 11. Figee,
fabriekant te Haarlem, 2785; 3e perceel J. van der Reyden voornoemd,
2083; 2". het maken van een enkele yzeren bascule-brug met onderbouw
(Mare over de Langegracht)leperceel A. Verboog, metselaar alhier, ƒ2099;
2e perceel H. Figee voornoemd, 1825; 3'. het maken van een ijzeren
draaibrug met onderbouw (Oude vest by de Janvossensteeg), le perceel A.
Verhoog voornoemd, 4266; 2e perceel D. A. Schrellen O.ijzergieters
alhier, 5788.90; 4°. het levereu van houtwaren, S. G. Piek, houlkooper
le Oudshoorn 2841.91.
Zondag II. heeft de heer J. H. Donner, pred. bij de christ. afgesch.
gemeente alhier, aan zyne gemeente medegedeeld, dat hy voor de onlangs
ontvangen beroepingen bad bedankt, tly verbond zich op nieuw aan de ge
meente met eene rede over Phil. 111. vs. lb.
Door de kamer van koophandel en fabrieken alhier is het volgende
adres by.de tweede kamer der staten-generaal ingediend:
i> Toen, in Januarij 1862, de kamer van koophandel en fabrieken te
Leyden aan den loenmaligen minister van koloniën advies uitbragt over het
in hare handen gestelde concept-tarief voor Nederlandsch-Indiëgaf zij als
haar oordeel te kennen, dal dit coucept onaannemelijk was. Zij motiveerde
dit oordeel door de drie volgende overwegingen
»1°. de voorgestelde lariefs-verlaging is ontydig, zoowel ten gevolge van
den anormalen toestand waarin op dit oogenblik de nationale nijverheid
verkeert, als door de vele belemmeringen die nog, door fiskale en andere
wellen, op haar drukken, en ten gevolge van de weinige gelegenheid welke
bel openbaar onderwijs tot vorming en ontwikkeling van bekwame indus
triëlen, en ook inzonderheid van werklieden, aanbiedt;
2°. de lariefs-verlaging moet geschieden in verband met eene noodza
kelijke verbetering onzer middelen van verkeer, namelijk met nieuwe spoor
weg verbindingen en het verschaffen van voldoende waterwegen naar zee:
«3°. de verlaging moet meer trapsgewijze geschieden en gedurende eenen
langeren termijn.
»Het is der kamer een waar genoegen le kunnen verklaren dat, na een
drietal jaren deze hoofdbezwaren legen de lariefs-verlaging voor een groot
gedeelte vervallen zijn. Van de vele belemmeringen, die, nog in het begin
van 1862, ep de Nederlandsche nyverheid drukten, zijn cr ettelijke opge
heven. De regeling van het middelbaar onderwijs, sinds toen tot stand
gehragt, was een eerste stap om te geraken tot deze vorming en ontwik
keling der industriële klasse, welke wij beschouwen als onmisbare voor
waarden voor eene gezonde en bloeijende nijverheid. Sedert de drie jaren,
verloopen nadat het bovenvermeld advies werd uitgebragtis het verschaffen
van nieuwe spoorweg-verbindingen en voldoende waterwegen naar zee eene
eerste regeringszorg geworden. Wat, eindelijk, het laatste punt van be
zwaar betreft, dat de verlaging niet genoeg trapsgewijze en binnen eenen
te korten termijn werd voorgesteld, wij meenen dat daaraan, in het aan
hangig ontwerp, voor een groot deel is te gemoet gekomen.
»Ons oordeel over het ontwerp in zijn geheel is dan ook niet ongunstig,
doch wy wenschen zijne tot-stand-koming afhankelijk gemaakt le zien van
enkele wyzigingen, welke wij hieronder laten volgen.
Op een paar punten is, naar wij meenen, het ontwerp aan zijn beginsel
en doel trapsgewijze en evenredige verlaging van het, op het beginsel
van differentiële regtcn gegrond, tarief niet getrouw gebleven. Na toch
voor de jaren 1866, 1867 en 1868 een differentieel regl van 10 en 20 pCl.
te hebben aangenomen, stelt hel voor de jaren 1869 en vervolgens dat regt
op 10 en 16 pCt. Wij bevroeden de kracht der redenen niet waarom,
terwyl in de drie eerste jaren de Nederlandsche nijverheid met 10 pCt. tegen
de mededinging der vreemde nijverheid beschermd wordt, deze mededinging
der vreemde nijverheid in 1869 door eene vermindering met 4 pCt., tegen
over de Nederlandsche, die op het oude peil blijft, zal aangemoedigd wor
den. Wy rekenen deze tarifering te meer bedenkelijk, daar, by te ver
wachten te lage aangiften der waarde van de uit het buitenland ingevoerde
artikelen, het nominaal verschil van 6 pCt. tusschen het vreemde en hel
inlandsche fabriekaat in werkelijkheid geringer zal zyn. Met de redenen
daarvoor in de memorie van toelichting aangevoerd, kunnen wij ons niet
vereenigen. Wij begrypen de reden, dat men een geleidelyken overgang
wenscht te maken van een hoog tot een verlaagd tarief, doch niet de reden
dat men in een tarief van differentiële rcglen, hetwelk dus bepaaldelijk ten
doel heeft de nijverheid van hel moederland te begunstigen boven die van
vreemde stalen, na verloop van een drietal jaren, het beginsel behoudende,
zyne toepassing verlamt door de tariefsverlaging uitsluitend aan de nijver
heid der vreemde staten toe te slaan.
»Uil sommige uitdrukkingen der memorie van toelichting, b. v. uit dc
woorden men wenscht alleen te doen uitkomen dal de nadeelen van de
differentiële regten geenszins zijn voorbygezien bij de zamenstelling der
«tegenwoordige wetsvoordraglzou men kunnen opmaken, dat men reeds
in dit tarief den weg wilde hanen om, bij eene volgende tariefsherzie
ninghet stelsel der differentiële regten geheel latende varen, het
regt van 16 pCl. tot 10 terug te brengen en hel zoodoende geheel met dat
op den invoer uit het moederland gelijk te stellen.
Zonder eenigzins te willen vooruitloopen op een eventueel debat over
hel al dan niet behouden van het stelsel der differentiële regtenvragen
-.vij, of dit doel der regering niet evenzeer zou bereikt worden, ';:n"ee'
men, na in 1869 hel differentieel regl op 8 en 16 pCt. verlaagd le heb
ben, later voorstelde ée'n uniform regt van 8 pCt. te heffen? De Indische
verbruikers van de producten uit het moederland zouden dan reeds van
1869 af van deze vermindering met 2 pCt. kunnen profiteren, terwijl een
inkomend regt van 8 pCt., als fiskaal regl beschouwd, toch altoos nog
hoog zou kunnen genoemd worden. In eik geval meenen wijdat in deze
voordragt niet moet of mag geanticipeerd worden op de vraag, of hel be
ginsel der differentiële regten zal gehandhaafd of afgeschaft worden. Deze
voordragt huldigt en handhaaft het beginsel. Wy meenen dan ook daar
uit regt Ie hebben op eene zuivere en evenredige toepassing, eene toepas
sing die voor de toekomst niets verhindert en niets praejudiciëerlen deze
quaestie aan den laleren wetgever en de belanghebbenden geheel overlaat.
Wy zouden daarom wenschen, dat overal waar voor den invoer van het
vreemde fabriekaat een regl van 16 pCt. geheven wordt, hel Nederlandse!)
fabriekaat niet hooger dan niet 8 pCt. belast werd. Wat de schatkist
in cijfer minder int, zal zij waarschtjnlyk weder aan meerderen invoer
terugwinnen.
«Een ander punt van bezwaar is, dat by sommige artikelen, van welke de
invoer uit Nederland vrij is, op den invoer uit het buitenland een regt van
4 of 5 pCl. gesteld is. In overeenstemming met art. 2 alinea 3 van het
traktaat in 1824 tusschen Nederland en Groot-Briltanje gesloten zie wet
van 18 Junij van dat jaar (Slbl. n®. 39,) zouden wy daarvoor wenschen
gesteld te zien een regt van 6 pCt.
«Een derde punt, eindelijk, waartegen wij groot bezwaar hebben, is de
bepaling van art. 3, 1". luidende: «Behalve de goederen, by hel tarief zelf
«van invoerregt vrijgesteld, worden daarvan ontheven: 1®. alle goederen,
«aangevoerd ten behoeve of voor rekening van het gouvernement," waarbij
dc memorie van toelichting alleen opteekent: «In Nederland worden van
«de goederen, ingevoerd voor rekening of ten behoeve van het gouverne-
«ment, even als van alle andere, de regten geheven. In Nederlandsch-Indië,
«waar de gouvernements-invoer zeer uitgebreid is, zou dit tot veel noode-
«loozen omslag leiden."
«Wij waardeeren in zaken van handel en njjverheid het beginsel om allen
«noodeloozen omslag" le vermijden, zeer. Wy meenen echter, dat hier
gewiglige gronden voor de niet-vrijstelling bestaan, welke zwaarder wegen
dan het anders zoo loffelijk motief van vermijding van omslag. In de eerste
plaats zetten wij den grond voorop, dat, door de verpligtiing tot aangifte
en voldoening van regten ook aan het gouvernement op te leggen, de con
trole van het publiek wezenlyker is. Men behoeft niet te gissen, maar men
kan wetenwat en hoeveel het gouvernement uit het buitenland wat en
hoeveel het uit het moederland aanvoert. Die wetenschap is voor onze
nyverheid van groot belang, want daaruit kan zy leeren èn den aard en
omvang der behoeften naar bepaalde artikelen in onze koloniën, èn in welke