fiurgcrlijfce jStanb. 4 en 4è pCts BlypolSieeli-ObligiKtëii. RENTEBETALING. 00k hier te regt. Het prentje van Orlers is een «minder bekend" prentje, a[ hg, en een leelijk prentje bovendien. (Ik had trouwens niet beweerd dat het een mooi prentje was.) Uw inzender geeft mij overigens verlof te doen en te schrijven «wat rioodig is om mijne zaak" mijne zaak?) «sma kelijk 'e maken," eene zaak waarbij ik, naar hem dunkt, «veel belang moet hebben. Moet dit laatste als een grond van verwijt, als een argument legen mijn schrijven gelden? Ik kan het niet gelooven, want ik zie volstrekt niet in, waarom, indien men bij eene zaak veel belang heeft, men dat belang niet openlijk 'zou mogen voorstaan. Stel, dat uw inzender een tegenovergesteld belang had, het belang om de zaak onsmakelijk te maken, om te verhin deren" dat hel plan in werking kwam, zou hij het niet een zeer vreemd verwijt en het tegendeel van een argument vindenwanneer ik tegen zijne bestrijding alleen aanvoerde, dat het mij scheen, dat hij «veel belang" had, de zaak te doen mislukken? Doch, hetzjj al dan niet als verwijt bedoeld, ook hier geef ik de stelling toe. Ik heb veel belang dat de zaak die echter volstrekt niet mijne zaak is tot stand kome; ik stel een hoog be- jan» in de verwezenlijking van het plan. Mijn belang is niet een indivi dueel belang, want ik zal er niets bij winnen als hel plan gelukt en er niets bij verliezen wanneer het misluktmaar een belang als ingezeten der gemeente. Als Leydenaar stel ik er belang in, dat in onze stad eene groot- sche instelling van nut en vergenoegen lot stand kome, die ons, moreel en materieel, zal opheffen. Mjjn belang is een leydsch belang, en dat zal gedeeld worden door elk die de moeite gelieft te nemen ernstig en zonder ïceningenomenheid over de gevolgen van zoodanige inrigting na te denken. Uw inzender (ik hoop dat hij het mij niet al te kwalijk zal nemen, dat jk hel zoo ronduit zeg) is het tegenovergestelde van een logicus. Hij kipt uit hel geheel van het plan twee onderdeelen uit: de tentoonstellingen van beeldende kunst en de kunstbeschouwingen, om daaruit te betoogen, dat eene gelegenheid tot tentoonstellingen en kunstbeschouwingen in Leyden eene noodelooze en nuttelooze onderneming is. Hij redeneert aldus: «In jebruarij 1850 is er, in een lokaal op de Pieterskerkgracht, eene tentoon stelling van schilder- en andere kunstwerken, voor een weldadig doel, ge houden. Het goede doel, met deze tentoonstelling beoogd daargelatenbleek weldra de geringe sympathie haar geschonken. De tentoonstelling werd bijna niet bezocht; zij mislukte ten eenenmalc en de overtuiging lag voor de hand dat in Leyden eene tentoonstelling van beeldende kunsten te hou den, misplaatst is." En hij eindigt: «het nut en het genot te bewijzen om eene tentoonstelling van schilderijen te Leyden te houden dient eerst vooraf te gaan." Mij dunkt, bel is niet wel mogelijk onlogischer te rede neren. Ruim veertien jaren geleden is er eens eene tentoonstelling in Ley den gehouden die zeer weinig bezoek en sympathie vond. Ziedaar het feit. En uit dit leil maakt de briefschrijver de conclusie: derhalve zijn voortaan in Legden alle tentoonstellingen van beeldende kunsten misplaatst. Omdat deze ééue tentoonstelling van 1850 geen bezoek en geene sympathie vond, zal nu nooit meer eenige tentoonstelling bier bezoek en sympathie vinden. Eer ik de consequentie dezer redenering toegeef, verzoek ik den schrij ver nog drie dingen te bewijzen 1». dal geene volgende tentoonstelling beter zal wezendan de tentoon stelling van 1850, of althans niet meer in den smaak van het publiek zal vallen; 2°. dal het leydsch publiek van nu onveranderd hetzelfde leydsch publiek is, dat in 1850 was; 3®. dat de kunstzin van het tegenwoordig publiek sinds veertien jaren niet is vooruitgegaan. Nog erger onlogisch is liet bewerendat uit die ééne ondervinding van vóór veertien jaren gebleken is, dal eerst dient vooraf te gaan het bewijs van «liet nut en het genot om eene tentoonstelling van schilderijen te Ley den te houden." Mij dunkt, dat uw inzender, door zijn voorbeeld van 1850, juist dat «nul en genot" bewezen heeft. Is het leydsch publiek in derdaad zoo achterlijk en weinig ontwikkeld in kunstzindat het goede tentoonstellingen niet weet te waarderen, dan vooral is het nuttig zijnen smaak, door het goede kunstwerken te doen zien, op te wekken en te vor men. liet is met de beeldende kunst gelijk met de toonkunst. Door dik werf goede muziek te hooien, leert men de goede muziek kennen en genie ten; door dikwerf goede kunstwerken te zien, leert men ook de schoonheid der beeldende kunst kennen en genieten. Aangeboren smaak en kunstzin is eene zeldzame uilzondering; bij de massa van het publiek is dit eene sluimerende gave, die eiseht ontwikkeld en gevormd te worden. Zich te be klagen over het gebrek van kunstzin bij een publiek, dal men nooit kunst heeft leereu genieten, is even ongerijmd als zich te beklagen over het stom zijn van een kind dat men nooit heeft leeren spreken. Dat het lokaal voor de tegenwoordige kunstbeschouwingen te klein of on geschikt is, heb ik nooit beweerd. Ik heb alleen in het algemeen gezegd, dat het een voordeel en een gemak zijn zou, wanneeer de inrigting op de Ruïne aan hare leden ook het genot der kunstbeschouwingen verschafte. liet slot van het stuk van uwen inzender is mij niet duidelijk. De schrij ver erkent wel, dat hel «koolzwart" tafereel van den Leydenaar niet mijn tafercel van dien geachten persoon is, maar het tafereel van den fanlaisie- Leydcnaar, zoo als de vreemdeling zich hem voorstelt, doch tevens straalt bij hem eene gevoeligheid jegens mij door, dat ik dien fantaisie-Leydenaar zoo «koolzwart" gemaakt heb. Hij roept mij eindelijk bestraffend toe: «Moet die speelsche vergelijking" eene vergelijking die «speelsch" is, kan ik mij niet wel voorstellen «van aristocraten en burgers het mid del zijn om het leydsch publiek lot elkander te brengen en hunne alge- meene belangstelling voor eene algemeene zaak in te roepen? Doch gesteld zij zullen zichvóór er nog iels beslist isnu reeds laten leiden door den dringenden loon des schrijvers, dan is Leyden in het oog van den vreem deling immers toch nog zóó diep gezonken, dat de verfraaide Ruïne alleen Leyden op verre na niet zal kunnen opheffen?" Wal het eerste punt aangaat, niets zal mij aangenamer wezen, dan wanneer uw inzender betere en doeltreffender middelen weet om het leydsch publiek tol elkander te brengen en zijne algemeene belangstelling voor eene algemeene zaak in te roepen," dan het middel van die speelse he vergelijking", waaraan hij zich zoo ergerde. Variis modis bene fiten ik neem gaarne elk bondgenoot aan, die een beter middel weet dan ik aan gaf om een goed doel te bereiken. Wal het tweede punt, den slotzin, aangaat, zou ik haast gaan twijfelen of uw inzender mijn schrijven (mijn «dringenden loon", gelijk hij klaagt), wel begrepen heeft. Ik beveel niet daarom (zoo «dringend" en zoo «on stuimig") het plan van de Ruïne aan, opdat Leyden zich daardoor in de oogen van den vreemdeling ophelfe en rchabililere. Ik beval bet aan, voornamelijk omdat het voor Leyden van nut en belang is. dat zulk eene inrigting lot stand kome, en ook omdat hel ons zelfvertrouwen en onzen moed verheffen zal, omdat het zal toonen, dat deze moedeloosheid, waar aan men in Leyden zelf veel te veel toegeeft, deze magtspreuk en dit voor oordeel, dat in Leyden niets kan tol stand komen, wal groot en goed is, inderdaad niet anders is dan eene magtspreuk en een vooroordeel. Even weinig heb ik gezegd of bedoeld te zeggen, «dal de verfraaide Ruïne al- lée'n Leyden zou opheffen." Geenszins. Maar wanneer zulk eene inrigting als de ondernemers voorstellen tot stand komt, zullen wij een groolen slap vooruit gedaan hebben. Leyden heeft dan bewezen, en zoowel aan zich zeiven als aan den vreemde, dal het iets dat groot en goed is tot stand weet te brengen. De inrigting op de Ruïne zal het sprekend bewijs wezen wat in Leyden èn tol nut èn tot vergenoegen kan gedaan en in het leven geroepen worden, wanneer de regie mannen aan het hoofd staan en de burgerij wil medewerken. Men ziet dan aan het gebouw op de Ruïne proefondervindelijk, wat ook in hel vervolg met cendragt in en voor Ley den kan gedaan worden. Ik blijf, mijnheer de Redacteur, met hoogachting uw dienaar De onstuimige aanbevelen. STADS - ItKKILTi: IV. VERGADERING van den Gemeenteraad van LeydenDonderdag den 9dtn Junij 1864, 'snamiddags ten 2 ure. Onderwerpen 1°. Benoeming van een tweeden hulp-onderw(jzer der 3de klasse aan de openbare lagere school voor minvermogenden. 2°. Voordragl betreffende de vervulling der betrekking van klokkenist. 3°. Voordragt betreffende den toegang tot deze gemeente aar. de zijde der Mare. 4°. Adres van P. van der Meer en H. van Cazant, tol het in gebruik be komen van gemeentegrond. 5°. Adres van W. C. Bacrt, ter bekoming van een stukje gemeentegronds. 6°. Adressen van F. C. Rose en J. van der Tas, lot hel bekomen van ge meentegrond. 7°. Adres van P. Kooreman Pz.om vergunning tot bel leggen van eene hardstcenen stoep voor het huis op de Oude Vest, wijk VI. n°. 1154. 8°. Adres van J. Scheltema Jz., om vergunning lot het leggen van een spoelvlot in den Ouden Singel. 9°. Adres van M. T. Meijer, wed II. Root, waarbij zij haar verzoek her haalt aangaande de vernieuwing der beschutting van hare huizen langs het Gangetje. 10°. Adres van P. van Vliet, om tegemoetkoming in zjjne aanneming van het Ulrechtsche jaagpad. 11°, Suppletoire begroolingen en staten van af- en overschrijving, dienst 1863 en 1864. 12°. Rekening met bijbehoorende staten, dienst 1863, van Vrouwen Kraam- moeders. 13°. Suppletoire staten van begrooting, dienst 1863, van de administratie der Vereenigde Gast- en Leprooshuizen en de Gemeente-apotheek. ONDERTROUWD: P. F. W. Boers, jm. 26 j. en E. C. de Kettning, jd. 21 j. C. Sieraljm. 30j. en P. Neuteboom jd. 31 j. H. Duyverman jm 22j. en E. C. PhilippOjjd. 25 j. W.F. Marlyn jm. 19 j. en S. van den Berg.jd. 18 j. A. Horree, jm. 21 j. en J. C. Florisson jd. 24j. H. Stoutenjm. 23 j. en N. Turenhoul, jd. 21 j. j. C.Niesten ,jm.27j. en A. Dirkzwager.jd. 26 j. C. P. van Clcef, jm. 25 j. en H. M. van Kasjd. 29 j. P. Neuteboom wed1-. 53 j. en H. Stephanus, wed". 50j. P. J. van Iperen, jm. 34j. en J. M. Koppc- schaar, wedc. 43 j. K. F. Meijer, jm. 51 j. en C. E. van der Welkwede. 53 j. W. F. Schaap, jm. 24 j. en A. Huddinghjd. 30j. E. J. Bannetjm. 44j.enR. Barnesteyn jd. 35 j. Gehouden Verkooping van onroerende goederen in het lleeren-Logement aan den Burg, Zaturdag 4 Junij. Notaris P. Mdiler. Een Huis, Erf met Tuin, aan de westzijde van de Oosterlingplaats of Garcnmarkl, Wijk 11. N°. 206. Opgehouden. Een Huis en Erf, nevens hel voorgaande, Wijk II. N°. 20Grood, Kad. Sect. E. N°. 953. Koopers G. P. Timp en J. M. P. de Graaf, 1425. 254'" Staats-Loteri). Trekking der Tweede Klasse. lslc Trekking. N°. 8895 een prijs van ƒ1500. Nos. 3070 en 7260 ieder een prijs van ƒ1000. 2dc N°. 17990 een prijs van ƒ2000. N°. 1947 een prijs van 1500. N°. 425 een prijs van 1000. ADVEKTEiV'TIEN, Heden overleed, aan eene langdurende ongesteldheid, mijn dierbare Echt genoot WILLEM ADRIANUS PESKENS, in leven Heel-en Verloskundige in den ouderdom van 66 jaren. Leyden, 5 Junij 1864. J. C. PESKENS, van Rosse. Gevoelig voor de ondubbelzinnige bewijzen van deelneming in het mij zoo diep treffend verlies mijner geliefde Moeder, betuig ik bij deze mijnen har- telijken dank. Leyden. S. S. A. WUN'DER, Wed. W. van Wetering. Het Bestuur van de Nederlandsche Hypotheekbank berigtdal de Coupons van hare Schuldbrieven, vervallende 1 Junij 1864, betaald zullen worden op Woensdag 1 Junij aanst. en volgende werkdagen: te Amsterdam ten Kantore van de Ontvang- en Betaalkas. Alkmaar Heeren de Lange de Moraaz. Arnhem E. C. Engelberts C°. Assen den Heer E. A. Smidt. Dordrecht de Heeren Stoop Hens. 'sGravenhagc Scheurleer Zonen. Groningen Mesdag Zonen. Haarlem Weslerkappel Hoofd. 's Herlogenbosch den Heer F. van Lanschol. Leeuwarden A. Grataina. Leyden de Heeren Lezwijn Eigeman. Middelburg den Heer M. A. 'l Gilde. Rotterdam de Heeren Jan IIavelaar Zoon. Utrecht A. Godman Zoon. Zwolle A. van Deventer Zonen. Amsterdam, Mei 1864.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1864 | | pagina 3