commissie bovcngcnoemden brief zonden dus geheel builen haar om had de kerkeraad reeds bepaald welke veranderingen hij in het concept noodig aclille, cn eerst nadat dat alles geschied was, wilde hij de gemeente-commissie raadplegen. De kerkeraad heeft hierin zijne bevoegdheid overschreden, liet concipiee- ren en arresteren van reglementen voor het bestuur der kerkelijke goederen en inkomsten enz. behoort niet lot den werkkring des kerkcraads i); in geen geval mogt de kerkeraad dit alleen, zonder voorafgaand overleg en goedkeuring der gemeente-commissie, doen. Wat de heer Stuffken ook moge vermelden van het al of niet voltallige der kerkeraads-vergaderingen waarin het nieuwe reglement werd behandeld welke van de kerkeraadsleden ontbraken of tegenwoordig warenof er met groote of kleine meerderheid besloten werd, dit doet niets ter zake, indien de kerkeraad zijne bevoegdheid te buiten ging, al besloot hij daartoe ook in cene voltallige vergadering, met algemeene stemmen. De gemeente-commissie liet toen die ongeoorloofde handelwijze des kerke- raads in het midden en antwoordde dat zij bel onnoodig oordeelde tot eene reglements-herziening over te gaan. De kerkeraad is blijven aandringen, cn ook de gemeente-commissie bleef bij haar gevoelen. liet voornaamste bezwaar des kerkeraads tegen hel bestaande reglement, het groote struikelblok voor hem was gelegen iu art. 5 2)dat over de be noeming der leden handelt. Volgens dat artikel moeten de door de gemeente-commissie benoemde leden aan den kerkeraad worden voorgedragen om Ie weten of „er redenen zouden zijn waarom het benoemde lid niet zou kunnen worden voorgesteld aan de gemeente," dus niet om redenen, die den benoemde niet welgevallig doen zijn aan den kerkeraad, maar die de voorstelling volstrekt verbieden; deze moeten dus omschreven zijn en zijn dit ook in art. 23), dat de ver- eischten opnoemt, die de leden der gemeente-commissie moeten hebben, en om wier gemis zij aan de gemeente niet kunnen worden voorgesteld. In dien nu de kerkeraad bevindtdat het benoemde lid de vereischten niet bezit, dan heeft hij redenen om de voorstelling te weigeren. Voldoet het benoemde lid aan de vereischtendan is de kerkeraad door het reglement gehouden hem aan de gemeente voor te stellen; de gemeente, en bij gevolg ook de kerkeraad, heeft dan het regt over den persoon des benoemde te oordeelen en bezwaren legen hem aan te voeren. Die opvatting van hel artikel is duidelijk en natuurlijk en gedurende meer dan vijftig jaren door beide collegien toegepast. De kerkeraad wil eene geheel andere uitlegging; hij beweert, dal hij volgens art. 5 het regt heeft wegens alle mogelijke redenen, ook builen den persoon des benoemde gelegendie hij slechts mogt goedvinden te opperen, kortom omdat de benoemde den kerkeraad niet welgevallig is, de voorstelling aan de gemeente te weigeren. Door die uillegging zou het regt der gemeente, om hare goed- of afkeuring over de benoemde personen uil te spreken, in hooge mate beperkt en ingekort worden. De kerkeraad zou eerst de voorkeur hebben, en de gemeente alleen la ten beslissen over personen, die hij goed vindt aan haar oordeel te onder werpen en die hem welgevallig zijn. De geheele kwestie over art. 5 is in weinige woorden duidelijk te maken. Door het reglement is voorgeschreven 1°. Benoeming. 2°. Goedkeuring. Door wien de benoeming geschiedt, hier over zijn beide collegien het eens. De gemeente-commissie benoemt. Over het tweede punt is verschil. De gemeente-commissie is van oordeel, dat de goedkeuring slechts aan e'én toekomt en wel aan de gemeente. De kerke raad zegt neen; eerst moet ik goed keuren, en na mij de gemeente. Het reglement moest dus veranderd wordenom het meer in den geest des kerkeraads te doen zijn. Het was der gemeente-commissie duidelijk geworden, dat het den kerkeraad met de revisie van het reglement niet te doen was om een voor het beheer der kerkelijke goederen enz. beter reglement te hebben; maar om onbe- perkten invloed te hebben op de keuze der leden van de gemeente-commissie, en haar langzamerhand van een zelfstandig collegie, naast den kerkeraadte maken lot eene onder den kerkeraad staande commissie. De heer Stuffken erkent dit zijdelings in zijn schrijven waar hij zegt, dat het ontwerp des kerkeraads, de geheele onafhankelijkheid der gemeente-commissie ophief. »Het droeg aan den kerkeraad een deel der functien op, die elders door een collegie van nolabelen en het provinciaal collegie van toezigt worden uitgeoefend." De gemeente-commissie werd dus volgens hel door den ker keraad geconcipieerde reglement afhankelijk gemaakt, niet van de ge meente, maar van den kerkeraad. Er bestond dus heerschzucht aan de eene zijde, aan de andere zijde verdediging daartegen. De gemeente-com missie moest zich krachtig tegen den drang des kerkeraads verzetten en mogt nooit treden in eene verandering van reglement, waarin zij helmiddel zag waardoor de kerkeraad zijn doel zocht te bereiken. Op het aanhouden des kerkeraads was de gemeente-commissie nu wel Zie de reserves op het algemeen reglement voor de Hervormde kerk enz. 2j Art. V: dBij het sterven en ontslag van eenig Lid, zal een ander in deszelfs plaats, binnen den tijd van twee maanden door de Gemeente-Commissie benoemd en aan den Kerken raad voorgedragen worden ten einde binnen den tijd van acht dagen te vernemen of er redenen zouden zijn, waarom het benoemde Lid aan de Gemeente door den Kerkenraad op de Openbare Godsdienst-oefeningen den eerstvolgenden Zondag niet zou kunnen voorge steld worden, om te weten, of iemand een gegrond bezwaar tegen den Persoon, die be noemd wasmogle hebben in te brengenover het gewigt van welke bezwarenzoo van den Kerkeraad, als van de Gemeente, zal geoordeeld worden op de wijze, welke bij Art. 14 bepaald is." 3) Art. II: «Deze Commissie zal bestaan uit niet meer dan twaalf en niet minder dan tien van de geschiktste Leden der Gemeente, die de navolgende vereischten zullen moeten hebben: 1. Dat zij, door Belijdenisse des Geloofs, Ledematen der Nederduitsche Hervormde Gemeente binnen deze stad, en onbesproken van leven zijn. S. Dat zij hunne vaste woonplaats, sedert twee jaren, binnen deze Stad gehad hebben. 3. Dat zij door ouderdom of huwelijk meerderjarig zijn. 4. Dat zij elkander niet bestaan in de naaste graden van Bloedverwantschapof Zwa gerschap." verpligt te wijzen op het ongeoorloofde van zijne handelwijze. Er ontstond weder eene langdurige briefwisseling. Herhaaldelijk en telkens op nieuw vroeg de gemeente-commissie den kerkeraad op welken grond hij zrjne bevoegdheid steunde, om alleen een nieuw reglement te ontwerpen, en voegde er eindelijk de verklaring bij dat zoolang de kerkeraad die niet kon aanlooneu zij zoodanig ontwerpen van een reglement op hel bestuur der kerken enz. beschouwde als eene onreglmatige daad, eene ongeoorloofde aanmatiging van magt. De kerkeraad zonder eenig voldoend antwoord te geven, is toch voortge gaan met de behandeling van het door zijne commissie geconcipieerde regle ment. Hel werd goedgekeurd, en in dc kerkeraadsvergadering van 19 Jan. 1855 werd besloten, het ter goedkeuring aan de gemeente aan te bieden. Toen werd met nadruk tegen dit besluit in den boezem des kerkeraads zei ven opgekomen; 14 zijner leden dienden een protest in van den volgenden inhoud Legden den 26 January 1855. Eerwaarde Broeders! Het besluit door den algemeenen kerkeraad in de vergadering van den 19den dezer met de meerderheid van slechts e'e'ne stem genomen, om hel ont worpen reglement ter goedkeuring aan de gemeente aan te bieden, heeft bij de ondergeteekenden een diep leedwezen verwekt. Zij zijn overtuigd dal de verwijdering die er thans reeds lusschen den kerkeraad en de gemeente-commissie bestaat, ter oorzake van het nieuw gekozen lid, de uitvoering van zulk een maatregel hoogst ontijdig is, en niet anders dan de noodlottigste gevolgen kan na zich slepen. Bovendien wordt er een twistappel door in de gemeente geworpen, die de orde, de rust en den vrede in haar midden versloren en aanleiding geven zal tot eene verbittering en scheuring, voor de finanliële maar vooral voor de zedelijke belangen hoogst nadeelig. Ook de band der broederlijke eens gezindheid lusschen predikanten onderling en tusschen kerkeraadsleden loopt bij het verder voortgaan op den ingeslagen weg, gevaar van verbroken te zullen worden, en wat moet er worden van een staat van zaken waarin zoo veel verdeeldheid heerscht? Wij zijn allen geroepen, Broeders! ons te benaarstigen om de eenigheid des geesles te behouden door den band des vredes en der liefde, die het hoofdgebod des Evangelies is, met al ons vermogen aan te kweeken bij ons zelveu cn in de gemeente. Daarom verzoeken wij u ernstig en dringend op uw genomen besluit terug te komeu en de voortzetting der zaak te laten rusten tot dat bij kalme zielsgesteldheid het reglement zal kunnen worden in behandeling gebragt, en na gehouden overleg met de gemeente-commissie worden voorgedragen en uitgevoerd. De ondergeteekenden vleijen zich dat dit hun verzoek in het waarachtig belang der gemeente et) uit innerlijke overtuiging gedaanniet zal worden afgeslagenmaar ware het anders dan zouden zij de aansprakelijkheid voor de heillooze gevolgendie er uil zullen voortkomenverre van zich werpen. (get.) H. FANGMAN. A. BBOWN. F. H. G. van 1TERSON. J. F. KUYPER. J. B. de MOEN. J. van YLIET. E. M. BEIMA. L. S. van PRAAG. S. A. MEERBURG. A. van WITZENBURG. A. NIERMEIJER. P. H. BERKHOUT. A. K. IV. E. C. FISCHER. J. SCHELTEMA. Aan den Algemeenen Kerkeraad der Nederd. Ilerv. Gemeente te Legden. Hoogst belangrijk en opmerkenswaardig is dat stuk zoowel om den waar- digen loon, de ernstige en waarschuwende woorden, die er in voorkomen, als om de onderteekenaars. Onder hen zijn mannen, die later zelve een nieuw reglement concipieerden en aan de gemeente aanboden, zitting na men in de nieuwe gemeente-commissie en de oude gemeente-commissie voor den regter dagvaardden I De kerkeraad heeft hierop afgezien van zijn verder pogèn, om lot eene reglementsherziening te gerakenen heeft het door hem gemaakte reglement ter zijde gelegd. Uil het volgende blijkt echter, dat de kerkeraad zich toch niet kon ont houden van inmenging in de benoeming van leden der gemeente-commissie. Naliet bedanken van den heer Bodel Ntjenhuis benoemde de gemeente-commis sie, ten einde ook in nog drie beslaande vacaturen te voorzien, in hel begin van 1855 vier nieuwe leden en deed daarvan de gewone kennisgeving aan den kerkeraadmet verzoek de voorstelling aan de gemeente te doen plaats hebben. De kerkeraad had geen bezwaar tegen de nieuw benoemden en besloot, »na zich overtuigd te hebben dat zij voldoen aan de vereischten in art. 2 van het reglement opgenoemd"op een der eerstvolgende Zondagen de voor stelling aan de gemeente te doen. De kerkeraad heeft echter die voorstel ling eenigen tijd uitgesteld en wel omdat hij door cene commissie dc vier benoemde hceren wilde doen inlichten omtrent den tegenwoordigen stand van zakenen hun in overweging geven hunne optreding te verschuiven tot dat de zaak der reglementsherziening geëindigd zou zijn. De kerke- raads-commissie heeft dan ook de vier heeren in de kerkeraadskamer U De vier nieuw benoemde leden waren de heeren prof. H. CockJ. J. van Stapele B. F. Krantz en J. F. Sandifort. Behalve deze beslond het collegie uit de heeren jhr. mr. J. N. van Pnttkammer, nir. J. B. C. P. Cauinr. A. 0. E. grave van Limburg Sti- rum prof. A. Rutgers, mr. M. H. A. Lisman en J. G. van der Burch. De kerkeraads- commissie, die in last had de vier nieuw benoemden te bewegen geene zitting te nemen, bestond, indien ik mij niet bedrieg, uit de hh. ds. Chr. Krabbe, prof. J. H. Stuffkcn en P. J. Zuurdeeg,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1863 | | pagina 6