BIJVOEGSEL, behoorende tot de Leijdsche Courant j"
van Vrijdag ó7 Jprü 4663J"°. 46.
INGEZOHrnEK.
In de Leydsche courant van 25 en 27 Maart ji. komt een schrijven van
den hoogleeraar J. H. Stuffken voor, dat, zoowel om den stand des schrij
vers als om zijne betrekking van lid des kerkeraads en voorzitter der zooge
naamde nieuwe gemeente-commissie1), meer dan gewone belangstelling verdient.
Het hoofddoel van zijn schrijven is m. i om de handelingen des kerke
raads te verdedigen en het wettig bestaan te bctoogen van het collegie,
waarvan hij voorzitter is. Nu van eene zoo geachte en levens min of meer
officieele zijde de oorsprong en de loop der thans beslaande verwikkelingen
uitvoerig zijn behandeld, zij het mij, die vroeger, even als de heer Stuff
ken, lid des kerkeraad was en thans lid der (oude) gemeente-commissie ben,
vergund, naar aanleiding van zijn schrijven het een en ander in het midden
te brengen. Hoe zwak ik mij ook gevoel tegenover zulk een kundig en er
varen schrijver, nu het er op aan komt eene goede zaak te verdedigen,
geeft mij hel bewustzijn die voor te slaan den moed mijne woorden tegen
over die van den hoogleeraar Sluffken te stellen.
Ik wil de aanleiding, hel begin en eindelijk het tegenwoordige standpunt
van het geschil in de Leydsche gemeente behandelen. Ik zal niet beweren
dal ik onpartijdig benneen, ik kom er rond voor uit dal ben ik niet, doch
het is mijn voornemen mij strikt aan de waarheid te houden. Ik ben ook
de laatste om te beweren dat de gemeente-commissie steeds onberispelijk heeft
gehandeld; maar indien zij soms heeft gefaald, dan is hel niet anders dan
in punten van ondergeschikt belang, en is het wel te verwonderen datwan
neer een strijd zoo lang en met zoo veel volhoudendheid wordt gevoerd er
van weêrszijden wel eens eene feil wordt begaandoch hel is kleingeestig
en verraadt zwakheid, de tegenpartij daarop aan te vallen. Het komt op
hoofdzaken aan.
Door wien zijn de verwikkelingen ontstaan? Wie is, nadat eenmaal de
regterlijke beslissing onvermijdelijk was gewordenoorzaak van de thans
bestaande spanning en beroering in de gemeente? Deze vragen zal ik trach
ten te beantwoorden. Ik heb daarmede echter tot nu toe gewacht, omdat
ik* het beter achtte zulks na de Paaschdagen te doen 2).
üe heer Stuffken vangt aan met te zeggen: de gemeente-commissie
zweeg omtrent de aanleiding van dat verlangen (des kerkeraads tol herzie
ning van hel reglement) en werd daarin door den kerkeraad nagevolgd.
Beide collegiBn achtten het en naar het ons voorkomt tcregt onnoodig
tot den eersten oorsprong op te klimmen."
Dat de gemeente-commissie in haren brief aan de gemeente over de aanlei
ding en het begin der verwikkelingen zweeg, is wa,ar. Doch zij zegt daarin
immers ook. alleen eenige mededeelingen te willen doen zoowel aangaande het
tegenicoordige standpunt der gerezen verwikkelingen als ten opzigle van de ge
dragslijn, die zij tot dusverre daarin gehouden heeften ook voorlaan volgen zal.
De kerkeraad daarentegen begint in zijnen brief aan de gemeente met de
vraag: «waaruit is het geschil ontstaan", doch beantwoordt die vraag zeer
onvolledig of liever in het geheel niet, want hij zwijgt van de eigenlijke
aanleiding lot het geschil. De heer Stuffken erkent ook en keurt goed
dat beide collegiön niet tot den eersten oorsprong opklimmen; doch dan
had, dunkt mij, die vraag door den kerkeraad ook niet gesteld moeten
worden. Dit schijnt de heer Sluffken zelf in te zien, althans hij vult
den brief des kerkeraads aan door de oorspronkelijke aanleiding te vermel
den, doch hij doet dit, m. i., mede niet volledig. Het komt mij voor
dat men huiverig is die naauwkcurig na te gaan en toch dit is het
voorname punt; al wat later is geschied is slechts uitvloeisel of gevolg.
Nu door den heer Sluffken, even als vroeger door den kerkeraad, de
latere gebeurtenissen tot in de kleinste bijzonderheden worden uitge
plozen, is het van te meer gewigl ook de aanleiding en het begin der
verwikkelingen naauwkeurig en uitvoerig te onderzoeken. Dan zal hel
blijken of het waar is wal de kerkeraad in zijn brief zegt, als hij aan de
gemeente-commissie verwijt, dat zij door het niet volgen van de bepalingen
van het reglement zoo veel onrust en verdriet in de gemeente heeft verwekt
en of daarentegen door den kerkeraad alles is beproefd om bij de hand
having van de belangen der gemeente, spanning en verdeeldheid onder hare
leden ie voorkomen."
De gemeente-commissie benoemde in hare vergadering van December 1853
lot haar lid den heer Bodel Nijenhuis en gaf daarvan op de gewone wijze
kennis aan den kerkeraadmet verzoek om den benoemde aan de gemeente
voor te stellen.
De kerkeraad antwoordde, dat de benoeming van den heer Bodel Nijenhuis
hem niet welgevallig wasomdat hij vroeger (7 jaren geleden) door eene aan-
klagt tegen een herwaarts beroepen lecraar hel bewijs had geleverddat me
dewerking lol eene gewenschtc overeenstemming lusschen de gemeente com
missie en den kerkeraad van hem niet verwacht kon worden De kerkeraad
achtte de benoeming van den heer B. N. niet wenschelijk voor de gemeente
cn weigerde de voorstellingniet verzoek om de benoeming in tc trekken.
De kerkeraad gaf aan het slot van zijn brief het verlangen te kennendat in de
gemeente-commissie nimmer zoodanige leden zouden zitting nemen, «die van
eene bepaald exclusieve rigtiug in het godsdienstige de openlijke blijken
hebben gegeven."
J) Kortheidshalve zat ik de gemeente-commissie van het Nederd. Iterv. kerkgenootschap,"
noemen de (oude) gemeente-commissie, in tegenstelling met de zoogenaamde gemeente
commissie belast niet het beheer der kerkelijke goederen en fondsen loebehoorende aan de
Nederd. herv. gemeente," die ik de nieuwe gemeente-commissife zal noemen, omdat die
namen nu eenmaal aangenomen schijnen te zijn.
-) Door de uitgebreidheid van het stuk is de plaatsing bovendien vertraagd.
De inhoud van dezen brief des kerkeraads moet als de aanlei^^ftpt^JpuT^
de verwikkelingen beschouwd worden. De heer Bodel NijenhdÉsvcrzétti^i-, -
zich tegen het beroep van een leeraar. IIij had daartoe het vbl^jl (•egLjit/l G. j
werd hem dit al door den kerkeraad als ccnc grief aangerekendlafe',
had men van den kerkeraaddaar deze zaak een der kerkeraalk^flÉ^S^
en niet de gemeente betrof, meer verdraagzaamheid mogen verwach
ten; doch in het verzet zelf van den heer B. N. was niet de voorname oor
zaak gelegen van dc tegeningenomenheid des kerkeraads. Van hooge be-
teekenis zijn daarom de woorden des kerkeraads aan het slot van zijn schrij
ven. De kerkeraad geeft daarin onder beleefde bewoordingen doch onbe
wimpeld te kennen, dat wie eene exclusieve rigting in het godsdienstige is
toegedaan, geen lid mag wezen van de gemeente-commissie. Hij stelt eigen-
magtig, met voorbij zien van hel reglement, met verkorting van het regt
der gemeente, een nieuw vereischle in om lot lid der gemeente-commissie be
noemd te kunnen worden, een vereischle, waarvan de betcekenis alleen door
den kerkeraad kon worden verklaard.
üe gemeente-commissie mogt hierin den kerkeraad niet toegeven. Het
was haar onmogelijk de benoeming in te trekken. De kerkeraad bleef vol
houden met zijne weigering om den benoemde aan dc gemeente voor te stel
len. Uierover ontstond eene briefwisseling en later kwam men, op verzoek
des kerkeraads overeen, om eene gecombineerde commissie te benoemen, be
staande uit 3 leden des kerkeraads en 3 leden der gemeente-commissie, ten
einde tot eene schikking te geraken.
Deze commissie kwam bijeen in de maand Junij 1854, doch kon niet tol
overeenstemming komen, en een door gecommitteerden uit de gemeente-com
missie aan die des kerkeraads voorgesteld aecommodemenl werd door laatst
genoemden niet aannemelijk geacht. Het bezwaar des kerkeraads bleek, niet
weggenomen te kunnen worden. Volgens het door die commissie uitgebragt
schriftelijk rapport was dat bezwaar niet enkel gelegen in het toen 7 jaren
geleden verzet van den benoemde tegen een beroepen leeraar; maar daarin
dat de benoemde was toegedaan eene exclusieve rigting in het godsdien
stige, uil welke gezindheid het vroeger verzet was voortgesproten; ook blijkt
uit dal rapport dat, indien de heer B. N. van gezindheid was veranderd en
niet meer was toegedaan eene exclusieve rigting in het godsdienstige, het
vroegere verzet den kerkeraad niet weerhouden zou de voorstelling aan de
gemeente te doen.
In de door den kerkeraad aan den heer B. N. toegeschrevene exclusieve
rigting in het godsdienstige, in diens godsdienstige gevoelens, was alzoo de
voorname reden gelegen, waarom de kerkeraad den heer B. N. wilde uit
sluiten en weren uit de gemeente-commissie. Doch ook al lag de reden
des kerkeraads (zoo als de heer Stuffken beweert) in hel verzet van den
benoemde tegen hel beroep van een leeraar, uien bedenke dat de heer B. N.
niets meer deed dan waartoe hij als lid der gemeente regt had. Met gelijk
regt had ieder lid des kerkeraads als lid der gemeente zich kunnen verzet
ten tegen de benoeming van den heer B. N., door na diens voorstelling
daartegen bezwaar in te brengen.
De kerkeraad vereenigde zich met het gevoelen zijner commissie, en het
voorgestelde aecommodemenl werd verworpen. Hij stelde toen aan de gemeente
commissie voor om de zaak door arbiters te doen uitwijzen. De gemeente
commissie mogt hiertoe niet overgaan, omdat de zaak niet in de termen viel
om door scheidsmannen te worden uitgemaakt. Over den persoon des be
noemde immers kon geene arbitrage plaats hebben. Indien deze voldeed aan
de vereischlen, in art. 2 van hel reglement bepaald, was het oordeel over
den persoon alleen aan de gemeente. En evenmin over het punt of de be
noemde, wanneer liij is toegedaan eene volgens den kerkeraad exclusieve
rigting in hel godsdienstige, eene der vereischlen mist, opgenoemd in art. 2
van het reglement (weiligt n°. 1 Volgens hel rapport der gecombineerde
bemiddelings-commissic was die gezindheid de reden, waarom de kerkeraad
den benoemde niet wilde voorstellen. Herhaalde malen deed de gcmeeute-com-
uiissie den kerkeraad de vraag, wat hij bedoelt wanneer hij zegt dat iemand is
toegedaan eene exclusieve rigting in hel godsdienstige en tegen welke wet,
reglement of bepaling door den zoodanige wordt gezondigd. De kerkeraad
was, dunkt mij, verpligt opheldering van die woorden te gevenwelke door
hem waren gebezigd cn waarin de reden lag zijner weigering; maar hij
heeft die niet willen geven.
Na eene langdurige briefwisseling eindigde deze verdrietige zaak door het
bedanken van den heer Bodel Nyenhnls.
Ten gevolge van hel geschil, ontstaan over de benoeming van den lieer
B. N. en dus speciaal met hel oog op art. 5 van het reglement, dat over
dc wijze van benoeming handelt, is de kerkeraad begonnen, zonder vooraf
gaand overleg met de gemeente-commissie, met hel maken van een nieuw
reglement op hel bestuur der kerkelijke goederen.
De heer Stuffken bestrijdt zeer uitvoerig de opvalling, die hij zelfheeft
van het schrijven van «twee oud-kerkeraadsleden", die ik echter niet met hem
deelalsof de kerkeraad eerst na verloop van een jaar tot herziening van
hel reglement besloot. De heer S. heeft gelijk: het voorstel tot regiemenis-
herziening geschiedde, alhoewel eenige maanden na het begin der onaange
naamheden wegens het benoemen van den heer B. N., in den kerkeraad
reeds vroeger; doch het is, dunkt mij, om het even of dat gedaan werd in
Maart 1854 of in January 1855. De hoofdzaak is dat liet een gevolg was
van de benoeming des heeren B. N. en de weigering des kerkeraads tot
voorstelling aan de gemeente.
De eerste brief des kerkeraads aan de gemeente-commissie over de herzie
ning van het reglement is geschreven, nadat de gecombineerde of bemidde-
lings-commissie vruchteloos was bijeen geweest en rapport had uitgebragt.
De kerkeraad had reeds vroeger, en wel in Maart 1854, eene commissie
benoemd voor de herziening, die in de kerkeraads-vergadering van 5 Mei
een concept-reglement ter tafel bragt. Vóór de kerkeraad aan de gemcente-
1) Was niet hier jnist de kerkeraad zelf exclusief?