Modes en Nouveautés
EXPOSITIE OP DE BOVENZAAL,
W AABSCHU WMG.
gelijk Ier bestemde plaats te doen aankomen, vermeet ik mij aan het
slot van dit schrijven u een «daarheen!" toe te roepen.
Vooraf nog een enkel woord aan X en S, die ik op deze wijze moei
blijven toespreken, dewijl zij van mijne gulle, welgemeende nilnoodiging
geen gebruik hebben gemaakt, of wel omdat zij mijn schrijven hebben
willen afwachten, ook ter informatie van andere lezers.
In eene zijner aanteekeningen maakt S. melding van een inconsequent en
onkiesch handelen van den kerkeraad en van hh. Predikanten. Bij naden
ken en overwegen geloof ik, dal gij het door u bedoelde «handelen" zeer
eigenaardig zult vinden.
Ik weet niet of en waardoor gij bekend zijt met de juiste dagleekening
toen de oude commissie door den kerkeraad verklaard werd onwettig te
zijn zamengestelden van die, toen de kerkeraad nog gelden van haar
ontving. Doch het doel ter zake niet af, want de geldendie ontvangen
werden, waren verschuldigd, er. in bezit dier commissie. Door hel verkla
ren van baar onwettig beslaan was zij niet ontslagen, daarvan was zelfs
geene sprake. Later toen eene nieuwe commissie benoemd was, had zij
ook nog geene rekening gedaanen wanneer zij ter vereffening van haar
beheer, het door haar verschuldigde (ofschoon naar uwe eigene erkentenis
niet zoo gereedelijk) betaalde, dan zult gij het wel niet ten kwade kunnen
duiden aan de wettige schuldeischers dat zij het hun door den debiteur
verschuldigden in ontvang namen?
Er is hier ter plaatse juist goede gelegenheid te doen opmerken, dat in
en na 1800 er een fonds was aangelegd, later bekend onder den naam van
gemeentefondsom te voorzien in de tractemenlen van de predikanten en
in de onkosten van de eeredienst. De betaling dier tractemenlen was ver
volgens wel geene eerste behoefte omdat de gevreesde overdragt van den
staat op de gemeente geen gevolg had, maar de oorspronkelijke bestemming
hield daarom niet op. En toen dat fonds later eene aanzienlijke hoogte
had bereikt, en toen er overal sprake was van verbetering van hel tracte-
ment der predikanten, was het zoo geheel en al eigenaardig om het fonds
aan die oorspronkelijke bestemming te doen beantwoorden.
Tot die verbetering had ook niet weinig bijgedragen de in 1810 aange-
vangene collecte met een tweede zakje.
Na 1820 bevond men het fonds in znodanigen toestand, dat men er aan
dacht verhooging te geven. (Kon men vroeger wel niet reeds met iets
minder aangevangen zijn? want men kapitaliseerden immers nimmer rente
op rente). Tot voortduring van dien toestand, en als waarborg daarvoor,
behoefde men voorzeker ook de voortduring der collecte, (zijn u de deli
beratie!! te dien aanzien ook bekend?) en die collecte was even als iedere
andere inkomst van het gemeentefonds, waartoe renten en inschrijvingen
behooren, waarborg voor de nu aangevangene uitvoering van oorspronke
lijke bestemming. Eene bestemming die door de edelmoedige eerste bij
dragers in der lijd wel degelijk is gehandhaafd by voorkomende gelegen
heid en waarvan het blijk voorhanden is. Gaarne geloof ikdat die collecte
en de inschrijvingen later minder opbragtenzeker ook door overlijden
van vele goede geversen door verlrek naar elders, en wie weet waardoor
al niet: maar waren er dan geene middelen ter verbetering aan te vangen?
En moest en mogt dan de uitkeering geheel en al ophoudenen dat wel
plotseling, zonder cenige waarschuwing? Is er nu ook verband en con
sequentie te bespeuren toen men bij voorraad die collecte overbragt?
Met innig leedgevoel Iteb ik bemerkt hoe men den slaat van het geschil
op een geheel ander terrein wil overbrengen dan waar het behoorten boe
daarbij hartstogten woelen die ver van ieder moesten zijnen die men al
thans bij anderen niet moest veronderstellen, bij wien ze ver af zijn.
Het geschil is alleen geheel en al van finantieëlen aard.
Personen en rigtingen zijn daar buiten. En waarom brengt men dezen
er bij? Ik antwoord omdat men geen redelijke tegenspraak heeft: immers
wie is tot hiertoe opgetredenom bet gedrag en de handelingen van de
oude commissie te wettigen of te billijken?
Men ignoreert een en ander. lk vraag uu ook eens op mijne beurt:
welk verband is er tusschen de vraag hoe een finantieel beheer zal geregeld
worden, en wie de regeling zal voorstellen, en lusschen eene godsdienstige
rigting orthodoxsche, Groningsche of moderne theologie? Men zoeke
den waren oorsprong van het geschil waar het Ie vinden is. Die dagleekent
reeds vroeger dan de beide laatste theologiën, immers dan ze hier te lande
of hier ter slede was vertegenwoordigd.
Die oorsprong en voortgang van het geschil tot heden wil kennen die
moet opklimmen tot hel einde der vorige en het begin der tegenwoordige
eeuw, en hij volge den loop der jaren en verschijnselen, en hij ziet een
aaneengeschakelde keten.
Ik zal trachten zoo kort mogelijk dit aan het licht te brengen. Door
hooren en opmerken in jongeren leeftijd, en onderzoek in lateren, ben ik
cenigzins op de hoogte gebragt, en deel mijne ervaring en beschouwing mede.
Door de gebeurtenissen op het laatst der vorige eeuw bij de scheiding
van staat en kerken toen de laatste in hare behoeften zou moeten voor
zienwerden er bemoeijingen van kerk-besturen uitgelokt en dezen moesten
gedurende geruimen tijd ijverig bezig zijn op finantieel gebied. Geen won
der dat dit met belangstelling gedaan werd, want hel gold ook ligchaamlijk
onderhoud voor zich, voor huisgezin en kinderen. Door die besturen wer
den eerst uit hun midden beramende commission benoemd. Toen er ver
volgens hoofdregelen waren vastgesteldwerd de gemeente geraadpleegd en
hare medewerking gevraagd, Commission hier ter slede op verlangen
van het mecrendeel der zeer weinig stemmende leden der gemeente wer
den benoemd door den kerkeraed. Er werd een fonds bijeengebragl. Dit
alles geschiedde afgescheiden van kerkmeesteren der hoofdkerken, die vroeger
door het stedelijk bestuur zijn aangesteld, en tot de aanzienlijkste leden der
gemeente behoorden.
In 1809 werd de zaak finaal geregeld en kwam eene commissie tot stand,
waarin ook de nog overgebleven kerkmeesters werden opgenomen. Ofschoon
nu de kerk gescheiden heette van den staatin het finantieel beheer van
de eerste bleef een politiek element, en waar somtijds bet politiek gezag
als zoodanig niets werkte, daar deden zulks personen, die tot de regering
behoord hadden of nog behoorden. Zoo werden de belangen der ge
meente vertegenwoordigd door den kerkeraad op geestelijk gebied, op finan
tieel door de commissie behartigd. Maar op het eerste kon niet in alle
opzigten gewerkt worden zonder beweging op bet tweede, en er behoorde
dus tusschen beide besturen de meest mogelijke eenstemmigheid. Ter bevor
dering daarvan waren er wederzijdsche commissiën van conferenliën. Maar
de geschiedenis is daar, hoe menigmaal die commissiën niet eenstemmig
waren. Wederkeerige bevoegdheid en regl van kerk- en gemeente-commissie
waren bij een reglement bepaald, maar niet zelden was de gelegenheid daar,
dat de een de bevoegdheid of bet regt der andere, ofschoon dan ook met
alle mogelijke bescheidenheid en beleefdheid, betwistte. Hierdoor ontstond
menigmaal aanleiding tot de noodigc ophelderingverduidelijking of zelfs
verandering van eene of andere bepaling in het reglement. Daarbij was et-
van den aaanvang en voortdurend een geest van naijver, en bij de gemeente
commissie de veronderstelling dat dc kerkeraad zich boven haar wilde stel
len. In 1820 hebben er eindelijk wijzigingen in liet reglement plaats ge-
had, waarbij bevoegdheid en regt van den kerkeraad zeker althans niet
ingekrompen zijn. Dit had juist plaats op het tijdstip toen de kerkeraad
ijverig had medegewerkt om de zelfstandigheid der gemeente te bewaren,
waarbij dan tevens ook de gemeente-commissie in wezen bleef, en wel
zonder notabelen boven zich.
Moge nu de verhouding tusschen hel een en ander bestuur veelal eene
beleefde goedwillige zijn geweestde beleefdheid en bescheidenheid van
eenig deel des kerkeraads was vroeger ett later wel eens zeer toegevend en
eerbiedig. Vroeger beheerschte het politiek gezag het kerkelijke. De lijd
bragt verandering aan. De profecy van 1801 kwam al spoedig, en meer en
meer lot vervulling. Magt en geüsurpeerde magl ontwikkelde zich later in
eigenzinnigheid.
Onderlusschen was en bleef de kerkeraad bij eenigen, vooral in den laat-
sten tijd, de bok van alle ongeregtigheid. Hij is evenwel onder den last,
die men hem gelieft op te laden niet bezwekenwant een groot deel en
wel het meest drukkende valt weder spoedig af, en rolt naar nabjj gele
gen kamer.
Het slot volgt.
«tl Al»»- BEKHiTEN.
VERGADERING van den Gemeenteraad van LeydenDonderdag den
16deD April 1863, 's namiddags ten 2 ure.
Onderwerpen
1°. Stemmen omtrent het voorstel van Burgemeester en Wethouders in
zake het pensionneren van gemeente-ambtenarenen zoo noodig ver
dere voortzetting van dit onderwerp.
2°. Benoeming van een 2™ onderwijzer in de wiskunde aan hel stedelijk
gymnasium.
3°. Benoeming van een 2en hulponderwijzer aan de openbare school voor
meer uitgebreid lager onderwijs, le klasse, voor jongens.
4°. Kohier der plaatselijke directe belasting voor 1863.
5°. Voordragl lot bet openen van gelegenheid, voor de leerlingen van de
opgeheven wordende school der Walsche diaconie, om op de openbare
scholeu le worden toegelaten.
6». Voordrag! lot het beschikken over gemeentegrond in erfpacht uitgegeven.
7°. Voordragl tol demping van de sloot ter zijde van het Minnebroerspad.
8°. Voordrag! omtrent de verlichting van den weg builen de WittepoorG
9°. Voordragl tot de onderhandsche verhuring der huizen aan en builen
de Wittepoort.
10°. Adres van A. Jongmans, tol afkoop cener recognitie voor hel gebruik
van burggrond.
11°. Adres van L. H. Uljeetol het leggen van eene stoep voor Wijk 111.N".471.
12°. Adres van diakenen der Nederduitsch hervormde gemeente, betrekke
lijk de huisjes in de Verwersstraat.
13°. Adres van jhr. W. I. C. Rammelman Elsevier, om continuatie in
zijne betrekking.
14°. Suppleloire staten van begrooting en staten van af- en overschrijving,
dienst 1862, van
a. regenten van het R. C. wees- en oudeliedenlitiis;
b regenten der R. C. armen.
15". Plans en voorwaarden van
a. het verriglen van eenige werkzaamheden bij het Gangetje;
b. het veranderen van twee annexe gebouwen lot schoollokalen, met
aauhoorige werkzaamheden.
fiurgcvitjfcc JSlatib.
ONDERTROUWD: J. van der Mark, jm. 42 j. en A. Wagner,jd. 33 j. B.
11. J. Aalberse, jm. 29 j. en J. Kerkvlietjd. 20 j. J. Bekooyjm. 25 j. en .1.
de la Rie, jd 24 j. N. Jansen, wedr. 50 j. en E. Gyzeny, wedc. 38j. P.
Velthuisen jm. 25 j. en A. M. J. van Draanen jd. 21 j. L. van Es, jm. 42 j.
en M. F. Fackeldeyjd. 43 j. W. B. Uilenhoutjm. 25 j. en H. S. Milders jd.
23j. W. M. S. Junius, jm. 26j. en A. G. M. Alïburlitjd. 25 j. J. Zand
vliet, jm. 27 j. en D. Boedyn jd. 28 j.
250sle Staats-Loterij.
Trekking der Fijfde Klasse.
9de Trekking. Nos. 4277, 12624 en 19978 ieder een prijs van ƒ1000.
AD VERTKNTIE1'.
Voor de vele bewijzen van belangstelling, ondervonden bij de bevalling
mijner Echtgenootebetuig ik ook namens haar mijnen harlel ij ken dank.
Luydeiv, 14 April 1863. j. G. L. QUANT.
33 BAZAR. 34.
Ontvangen de nieuwste Modellen van Mantilles en Mantels.
Eene groole collectie Zijden- en Fantaisiesloffen voor Robes en Mantels.
Broderiën en Linten.
Tevens een groot assortiment Lakens, Paletolstofïen Franschc en Engel-
sche Pantalons, gekleurde Drils, Vesten, Foulards, Cols, Dassen, Hand
schoenen enz.
Een ieder wordt gewaarschuwd geen crediet te verleenen op den naam
van J. H. ADRIAANS, daar zulks door Item niet zal worden gehonoreerd.
Alleen door hem geteekende bewijzen zijn geldig.
J. 11. ADRIAANS.
De Ondergeteekende Chirurgijn en Me'canicicu Dculiste,
e'Iève van verscheidene der voornaamste Tandheelkundigen te
Parijs en Brussel, heeft de eer UEd. le berigtcn dat hij Don
derdag den 16df,n dezer te consulteren of te ontbieden zal zijn in bet Hotel
VERHAAFF, le Leyden, en verder dagelijks Oude Spiegelstraat K. K. 63,
te Amsterdam.
Vermeenende reeds gunstig gerenommeerd te zijn, acht bij verdere aanprij
zing of ophemeling overbodig en beveelt zich hoogachtend bij UEd. aan.
M. van GELDEREN Fits.