Aanteekcnlng op het onlangs uitgekomen geschrift van den Kerkeraad. »In strijd met de uitdrukkelijke bepaling van hare wet bad zij aan een der voorgestelde nieuwe leden (de ander had daarin bezwaar gevonden) zitting in haar collegie gegeven, zonder dat hij aan de gemeente was voor gedragen. Later heeft zij op dezelfde wijze nog andere leden opgenomen." Op deze beschuldiging in het onlangs uitgekomen geschrift van den ker keraad der Nederduilsche hervormde gemeente te Leyden, get. Chr. Krabbe, PraesesR. Koopmans van Boekeren, Scriba, willen wij antwoorden: wat kon de gemeente-commissie anders doen dan, na de weigering van den ker keraad om hare nieuw benoemde leden te laten afkondigen, voor zich zelve te zorgen, en ten einde het in het reglement bepaald aantal leden te behouden, na nota genomen te hebben van den onwil des kerkeraads, den nieuw benoemden leden in hun collegie zitting te geven? Verder lezen wij in genoemd geschrift: «Nu was de geheele gemeente commissie onwettig zamengestelden werden al hare handelingen voortaan onwettig. Bet spreekt van zelf, dat de kerkeraad nu ook de jaarlijksche rekening der gemeente-commissie niet meer kon en mogt opnemen." Maar zij kon wel gelden ontvangen van die onwettig zamer.gestelde commissie, en door de heeren predikanten werd zij ook niet als onwettig zamengesteld beschouwd, wanneer het aankwam op de uitbetaling der bij hun tractement gevoegde 200.onder bepaling zoolang de finantiën zulks zullen toe laten; ja zelfs verschenen zij in de vergadering der onwettig zamengestelde gemeente-commissie, om, als de betaling er van eenigzins vertraagd was, eene spoedige voldoening dier som te verzoeken. Hoe inconsequent! Hoe onkiesch De geheele zaak van het opdringen en aannemen van het nieuwe regle ment is door een aanzienlijk getal leden der gemeente als onwettig be schouwd; de kerkeraad was, naar hun oordeel, hiertoe onbevoegd, en door die gemeenteleden kon er alzoo niet tegen het nieuwe reglement ge stemd worden, want dan was het regt van de commissie, die op voorstel van den kerkeraad in het leven geroepen was, erkend. Evenwel hebben zich nog ruim een 300-tal leden der gemeente gewend tot den minister van hervormde eeredienst met een adres, afkeurende de handelingen des kerke raads, waaraan echter door Zijne Excellentie geen gevolg is gegeven. En bij deurwaarders-exploit protesteerden andere leden der gemeente tegen deze stemming. De benoeming van mr. J. T. Bodel Nyenhuis tot lid der gemeente-commis sie, welke als het begin van den twist kan beschouwd worden, heeft plaats gehad in 1853, terwijl de door den kerkeraad aangevoerde reden, waarom hjj weigerde dien heer te laten afkondigen, daarin bestonddat de heer B. N. in November 1846 zich verzet had tegen de benoeming van ds. Rutgers van der LoeiT, waartoe hij als lid der gemeente, naar ons gevoelen, het volste regt had. Nadat zeven jaren hierover waren heengegaan, was het gemoed des kerkeraads nog vol van nijden wilde hij zich wreken op een lid der ge meente, omdat dit lid eene andere meening dan de hunne was toegedaan. Van toen af werd er besloten de gemeente-commissie ten onder te brengendie zoo'n persoon had durven benoemen. Is dat liberaal? Is dat eerlijk? Leyden, 16 Maart. S. Profecy Tan Trees-koesterende oud-vaderen (1798) vervuld (1863)) In de dagen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschaptoen de kerk werd verklaard gescheiden van den staat, en wel met die broederlijke ge lijkheid, dat de eerste zelve voor hare leeraren zoude moeten zorgen, en in de behoeften voor de eeredienst voorzien, terwijl de laatste de geestelijke goederen voor zich zoude behouden, moest de kerk wel bedacht zijn op mid delen ter voorziening. Daarom werden, op uitnoodiging en onder leiding van hooger en lager kerkbestuur, overal commissarissen, representanten of commission benoemddie zouden raadplegen en middelen heramen voor de toekomstige behoefte. Zóó ook hier ter stede. Nadat die commissarissen werkzaam waren ge weest, bragten zij een rapport uit, en hunne beschouwingen werden aan de beoordeeling van de gemeente onderworpen. Eenigen uit haar bragten hunne bezwaren in. Bij een nader rapport van die commissarissen tot opheldering hunner beschouwingen en tol wegneming van bezwaren, vindt men dat onder dezen ook was: de vrees voor eene te groote magt te langdurige ad ministratie of te bepaalde verkiesing van de representanten onder den naam van commissarissen tot kerkelijke zaken1). De commissarissen werkten voort, en toen de zaak op eene goede hoogte gebragt washielden zij hun mandaat voor geëindigd, legden hunne be trekking neder, en traden blijmoedigen met dank overladen af. Eene vaste commissie voor beheer werd in 1809 door de gemeente benoemd, nam de kerkelijke fondsen over, en daaronder dat welk oorspronkelijk was aan gelegd voor tractementen van de predikanten en verdere behoefte van de eeredienst, en 't welk met toestemming van den kerkeraad, in 1810 onder anderen ook is gestijfd met eene collecte in de kerk. De laatste opvolgers denken, omtrent het aftreden na geëindigd mandaat, anders als die oude commissarissen. Ontheven van hunne betrekking, na weigering om volgens een nieuw vastgesteld reglement te besturen, zjjn zjj echter ongezind om af te treden, en klemmen zich vast aan de groene tafel in der kerkmeesleren kamer, met den uitroep «de gemeente is ten aanzien van het beheer barer kerkelijke goederen eex lijk." Ik de koning! Zie daar de bange vrees door de na-neven tot wezentlijkheid gebragt. Nu wil ik gaarne gelooven dat er onder de leden van de gemeente vele slapende en droomende en suffende waren, misschien zijn er nog wel, en zullen er altijd blijven. Maar de gemeente? Neen, die is geen lijk. Want er waren steeds en zijn nog trouwe wachters, en Ijverige belangstellenden. Vele slapenden beginnen ook te ontwaken van zelf, of worden wakker ge schud, en houden op met droomen. Even als bij het ontluiken der natuur komt er leven en werking. Klinke dan nu ook als eenstemmig lentelied: Wij zullen nu op korte wjjs, (Van vrede met liefde tot prijz'l) Door den regter doen beslissen, (En laten rusten zelfs 'tgissen,) «Is de gemeente een Ijjk?" Of «geldt voor de commissie het: »w(jk?"" De oud-regtsgeleerde en kreupel-dichter enz. l) De oprakelaar dezer profecy doet met bescheidenheid de vraag aan de HH. die het onde Archief van commissarissen enz. nog onder zich houden: of het Reglement van 1801 niet eene bepaling van aanvankelijke vervulling inhoudtwier voortzetting in dat van 1809 wijsselijk is verhoed geworden door weglating? VRAAG. Bij de thans en sedert eenigen tyd heerschende mazelen zal welligt een of ander zich wel eens willen vergewissen, omtrent de verpligtingen die vol gens de algemeene policie-verordening voor Leiden op hoofden van huisgezin nen enz. rusten. Ook ondergeleekende raadpleegde tot dit doel die verorde ning, maar vondt in hoofdsl. IX gezondheidspolicieafd. II, gehandeld van besmettelijke ziekten en bijzonder van besmetting door pokken (zoo genaamde kinderziekte) of door gewijzigde pokken (variolae mitigatae). Nu wordt in die geheele afdeeling niet bijzonder, maar uitsluitend van pokken en gewijzigde pokken gehandeld. Welke zjjn en waar blijven nu de besmettelijke ziekten, of waren cr op 26 Sept. 1861 nog geen andere als besmettelijke erkend? Nu lezen wij in de verordening op de openbare scholen enz. art. 11: «leerlingen, in wier woning eene besmettelijke ziekte aanwezig is, mogen niet toegelaten worden", en het is algemeen bekend, dat deze bepaling thans ook op de mazelen wordt toepasselijk geacht. Zou dan de aangehaalde afdeeling van besmettelijke ziekten enz. geene nadere bewerking dringend noodig hebben; opdat het publiek wete, welke ziekten, behalve de pokken en gewijzigde pokkenook besmettelijk heeten of als besmettelijk worden beschouwd? I) Uit het Archief van den Leidsehen kerkeraad. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1863 | | pagina 6